ECLI:NL:RBZWB:2024:1934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418525 / FA RK 24-418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgang in het kader van een provisioneel verzoek ex artikel 223 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een provisioneel verzoek tot omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof, verzocht de rechtbank om de zorgregeling met zijn dochter voort te zetten, terwijl de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de gecertificeerde instelling) verweer voerde tegen dit verzoek. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 23 februari 2024, waarbij verschillende belanghebbenden, waaronder de pleegouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van de minderjarige, die momenteel bij pleegouders woont. De rechtbank heeft in haar beoordeling het diagnostisch onderzoek van Juvent betrokken, waaruit bleek dat de minderjarige veel onduidelijkheid ervaart rondom de omgang met haar vader. Juvent adviseerde om de omgang te beperken en te begeleiden, omdat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft de uitkomsten van het onderzoek van Juvent niet in twijfel getrokken en oordeelde dat het verzoek van de man om de omgang te herstellen niet in het belang van de minderjarige was. De rechtbank heeft het verzoek van de man dan ook afgewezen, met de opmerking dat de omgang tijdelijk beperkt moet worden in frequentie en duur.

De rechtbank heeft daarnaast aangegeven dat er een bemiddelingstraject moet worden opgestart om de samenwerking tussen de ouders en de pleegouders te verbeteren. De rechtbank heeft de GI opgedragen om te onderzoeken of het mogelijk is om de omgangscontacten te filmen, zowel op de locatie van Juvent als bij de ouders thuis, om zo de kwaliteit van de omgang te waarborgen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/418525 / FA RK 24-418
datum uitspraak: 13 maart 2024
beschikking betreffende provisioneel verzoek ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te 1100 AR Amsterdam, Postbus 12685,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedag] 2015 te [plaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats 3] ;
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes.
De rechtbank merkt als informant aan:
Stichting JUVENT,
hierna te noemen: Juvent,
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 23 januari 2024 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 20 februari 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de door mr. Maat-Oldenhof tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 23 februari 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Ook zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, twee vertegenwoordigsters van de GI, de pleegouders, een medewerkster van Juvent en een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
De man is de biologische vader van [minderjarige] .
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 9 mei 2023 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt bij wege van provisioneel verzoek te bepalen dat de zorgregeling tussen hem en de minderjarige ongewijzigd zal worden voortgezet totdat het beleid dat naar het inzicht van de GI aanleiding tot de wijziging heeft gegeven, is beslist, althans een zorgregeling vast te stellen zoals die in het belang van [minderjarige] en de man het meest wenselijk voorkomt.
3.2
De GI voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. De man heeft sinds 2022 contact met [minderjarige] . Hieraan zijn veel trajecten voorafgegaan, waaronder een traject van Words & Pictures in 2022. Bij de GI is ten onrechte het beeld ontstaan dat de man wenst dat [minderjarige] bij hem komt wonen. De man wil toewerken naar meer ontspannen contactmomenten met [minderjarige] . Vanaf medio november 2023 is de sfeer in de hulpverlening als een blad aan een boom omgeslagen en wordt de man als ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] gezien. De omgang tussen de man en [minderjarige] is teruggeschroefd en nu moet hij ook meewerken aan video-opnamen, hetgeen hij weigert. De GI heeft besloten om de omgang per direct te beëindigen en deze in te plannen op een dag waarop de man niet beschikbaar is vanwege zijn werk en in het gebouw van Juvent, waar de omgang gefilmd zal gaan worden. Het advies van Juvent is om de omgang terug te schroeven naar eens in de maand twee uur onder begeleiding. De man wil dat de omgangsregeling onbegeleid wordt voortgezet zoals die voorheen gold: eens in de twee weken gedurende drie uur zonder begeleiding en dat er in de aankomende twee maanden concreet gezocht wordt naar een vaste activiteit met [minderjarige] die de man kan begeleiden. Ook moet er op korte termijn gestart worden met het onderzoek naar welke wijze de door de rechtbank genoemde opbouw van het contact tussen de man en [minderjarige] vorm kan worden gegeven. Tijdens het opbouwen van de omgang tussen [minderjarige] en de man in de periode van het traject van Words&Pictures is de man in het leven van [minderjarige] geïntroduceerd als iemand die er altijd voor haar zal zijn, iemand op wie [minderjarige] altijd zal kunnen rekenen en die nooit weg zal gaan in het leven van [minderjarige] . De GI ontneemt [minderjarige] deze zekerheid nu door de omgang terug te schroeven. De GI ontneemt [minderjarige] het recht op omgang met de man, en de man het recht op omgang met [minderjarige] . De verstandhouding met de pleegouders en met de GI is de afgelopen periode flink verslechterd en dat vindt de man jammer. Hij heeft het idee dat zij zijn bedoelingen niet juist interpreteren. Het zou goed zijn om een bemiddelingstraject in te zetten. Het is niet juist dat de man wordt verweten dat hij uitstraalt dat hij niet achter de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders staat. De man heeft nog nooit aan [minderjarige] laten weten dat hij wil dat ze bij hem komt wonen. Wel is de GI op de hoogte van de wens van de man om in de toekomst meer tijd met [minderjarige] door te kunnen brengen. De man wil het beste voor [minderjarige] , ook als dat niet in zijn eigen belang zou zijn. Maar hij wordt niet altijd serieus genomen, bijvoorbeeld in zijn mening dat het bedplassen ook te verklaren zou zijn van iets in zijn familie. De man vindt het ook nodig dat er hulpverlening voor [minderjarige] wordt ingeschakeld. Hij heeft echter geen vertrouwen in Juvent door de manier waarop Juvent hem heeft bejegend, en stelt voor dat er een hulpverleningstraject bij Basic Trust voor [minderjarige] wordt opgestart. Daar heeft de man meer vertrouwen in.
4.2
De GI voert verweer tegen het verzoek van de man. [minderjarige] is in juni 2023 aangemeld bij Juvent voor diagnostisch onderzoek. Er werden bij haar een sterk verminderd basisvertrouwen, een controlebehoefte, moeite met emotie-regulatie, veel boosheid, ongeremdheid in contacten met vreemden, geslotenheid en vreemde tics waargenomen. Er moest zicht worden verkregen op de vraag of er sprake was van hechtingsproblematiek of een hechtingsstoornis. Er is door Juvent nader onderzoek gedaan. In december 2023 heeft Juvent haar onderzoeksresultaten gedeeld. Juvent adviseert om de bezoekcontacten met de man in frequentie te beperken, de bezoekcontacten te begeleiden en deze contacten te filmen. Juvent adviseert de bezoekcontacten voor de duur van 6 maanden te beperken naar een moment eens per 6 weken voor de duur van 120 minuten. Juvent is tot deze conclusie gekomen omdat [minderjarige] een belast meisje is dat specifieke opvoedersvaardigheden van haar opvoeders vraagt, hetgeen pleegouders haar momenteel adequaat bieden. Bij pleegouders is gefilmd en nagesproken dus dat is al bekeken. Juvent is tot de conclusie gekomen dat de huidige bezoekregeling met de man mogelijk niet aansluit bij de behoefte van [minderjarige] en wat zij nodig heeft in haar dagelijkse functioneren van een opvoeder. Er is waarschijnlijk meer begeleiding en co-regulatie nodig dan de man haar mogelijk kan bieden. Hetzelfde geldt voor de omgang met de vrouw. Ook dit dient te worden onderzocht. Het verzoek van de man is niet in het belang van [minderjarige] , gelet op het advies van Juvent. De man wil de omgang met [minderjarige] juist uitbreiden, maar zowel Juvent als de GI achten dat niet in het belang van [minderjarige] . De intentie van de GI is niet om de man omgang met [minderjarige] te ontzeggen, of [minderjarige] omgang met haar vader te ontzeggen. De intentie van de GI is om [minderjarige] veilig en onbelast contact te laten hebben met haar ouders. Uit het onderzoek van Juvent is gebleken dat er op dat moment geen sprake was van veilig en onbelast contact. Om die reden is de omgang beperkt in tijd en duur. Over een paar maanden moet bekeken worden hoe de omgang weer kan worden vorm gegeven.
4.3
De pleegouders voeren aan dat het de laatste weken, nadat het bezoekadvies duidelijk werd en ook is gevolgd, weer wat beter met [minderjarige] gaat. [minderjarige] heeft nog steeds wel erg de behoefte om controle te houden op wat er speelt en met wie ze omgaat. Ze heeft snel aanvaringen met andere kinderen, is gauw boos en vraagt veel bevestiging. Ze is ’s nachts nog niet volledig zindelijk. Sinds half januari is er een stijgende lijn te zijn bij [minderjarige] . Het bedplassen is meetbaar en dat doet ze nu minder, één tot twee keer per nacht. Gevoelsmatig leggen de pleegouders een verband met het terugschroeven van de omgang tussen [minderjarige] en de man. De pleegmoeder geeft na ieder bezoekmoment tussen [minderjarige] en haar vader een terugkoppeling van de omgang. [minderjarige] geeft soms na een bezoek met haar vader aan dat ze spanningen heeft ervaren tijdens het bezoek en dan vroeg om even een filmpje te mogen kijken. De pleegouders zien voor en na het bezoek vaak signalen van spanning bij [minderjarige] . De terugkoppeling over de omgang met de moeder gaat via de GI. De pleegouders erkennen dat de verstandhouding met de man is verslechterd. De pleegouders staan ervoor open om te werken aan het onderlinge vertrouwen. Een goede band met de ouders vinden ze erg belangrijk.
4.4
De medewerkster van Juvent voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat Juvent van de GI de opdracht heeft gekregen onderzoek te doen naar de vraag waar de gedragsproblemen bij [minderjarige] vandaan komen. [minderjarige] heeft de eerste 6 jaren van haar leven veel onduidelijkheid ervaren over haar perspectief. Haar perspectief is in het pleeggezin bepaald en toen kwam haar vader om de hoek kijken met de wens tot contact met haar. Hiermee is intern bij [minderjarige] onduidelijkheid aangewakkerd. [minderjarige] zit klem en dat komt omdat zij chaos en onduidelijkheid ervaart over haar perspectief. Juvent heeft de hoop dat als er meer rust gecreëerd wordt, haar ontwikkeling weer door zal lopen. Er zijn ook zorgen om de gehechtheid die [minderjarige] ervaart. [minderjarige] zoekt verbinding met de pleegouders maar gezien wordt dat dit misloopt omdat zij ervaart dat er aan haar getrokken wordt. Dat wil niet zeggen dat er daadwerkelijk aan haar wordt getrokken. Maar zij ervaart dit wel zo. [minderjarige] is een beschadigd meisje dat bepaalde opvoedvaardigheden nodig heeft. Het is onduidelijk of beide ouders die opvoedvaardigheden hebben. Bij pleegouders is inmiddels vastgesteld dat zij die vaardigheden hebben, bij ouders nog niet. Om die reden vindt Juvent het belangrijk dat de komende periode de bezoeken tussen [minderjarige] en haar ouders gefilmd gaan worden. Wat fijn is aan het filmen van bezoeken is dat zo nodig de film stop gezet kan worden, kan worden teruggespoeld en dat aan de ouders kan worden getoond welke punten goed zijn en op welke punten er nog verbetering nodig is. Momenteel is eens in de twee weken contact met haar vader teveel voor [minderjarige] . Zij heeft na een bezoek echt langer de tijd nodig om bij te komen. Als de omgang tussen [minderjarige] en de vader in de oude vorm wordt hersteld verwacht Juvent dat de chaos in haar hoofd bij [minderjarige] aanwezig blijft en dat er zo geen adequate hulpverlening kan worden opgestart. Het is mogelijk dat het filmen niet alleen bij Juvent gebeurt maar ook deels bij de moeder thuis en de vader thuis.
4.5
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ze geen bezwaar heeft tegen de uitkomsten van het onderzoek van Juvent. Waar de moeder wel moeite mee heeft is dat de omgang niet in haar eigen omgeving, maar op een neutrale locatie gefilmd zal gaan worden. De moeder staat achter de hulpverlening die Juvent nodig acht voor [minderjarige] maar denkt wel dat het beter voor [minderjarige] is om omgang met de moeder te hebben in haar eigen omgeving.
4.6
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij zich afvraagt wat nu precies de kern van het conflict is. Is dat omdat de man zich niet genoeg gehoord voelt of omdat het beperken van de omgang tussen [minderjarige] en de man niet goed is voor [minderjarige] ? Uit het onderzoek dat door Juvent is uitgevoerd blijkt dat [minderjarige] onduidelijkheid ervaart. De Raad heeft geen twijfels over de juistheid van dit onderzoek. Het is belangrijk dat de adviezen uit het onderzoek van Juvent volgen, ook daadwerkelijk worden opgevolgd. De Raad adviseert het verzoek van de man tot uitbreiding van de omgang, af te wijzen. Daarnaast is het van belang dat er een bemiddelingstraject wordt opgestart waardoor de samenwerking tussen de pleegouders en de ouders weer op de rit kan worden gezet. Het is belangrijk dat de ouders, de pleegouders en de GI werken aan het onderlinge vertrouwen.
Ontvankelijkheid
4.7
De rechtbank oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan tijdens een aanhangig geding iedere partij verzoeken dat de rechter een voorlopige voorziening, zoals een voorlopige omgangsregeling, zal treffen voor de duur van het geding. Een voorlopige voorziening zoals hier bedoeld, kan pas worden verzocht indien en nadat de bodemprocedure aanhangig is gemaakt, terwijl het incidentele verzoek moet samenhangen met het verzoek in de hoofdzaak.
4.8
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het provisionele verzoek aan deze criteria wordt voldaan, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.9
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het diagnostisch onderzoek dat Juvent heeft uitgevoerd blijkt dat [minderjarige] veel onduidelijkheid ervaart rondom de omgang tussen haar en de man en daar last van heeft. De conclusie van Juvent is dat [minderjarige] een belast meisje is dat specifieke opvoedersvaardigheden van haar opvoeders vraagt, hetgeen de pleegouders op dit moment het beste kunnen bieden. Uit het onderzoek van Juvent volgt dat [minderjarige] de rust en de ruimte nodig heeft om, met behulp van de pleegouders, tot (hechtings)ontwikkeling te kunnen komen en om de chaos die zij in haar hoofd ervaart te kunnen doen verminderen. Juvent acht het onder deze omstandigheden voor [minderjarige] het best passend om eens in de 6 weken voor de duur van 120 minuten omgang met haar vader te hebben. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek van Juvent in twijfel te trekken. In haar onderzoek wijst Juvent geen schuldigen aan maar uit dit onderzoek volgt enkel en alleen dat de huidige situatie voor [minderjarige] ondoenlijk is. Ook volgt uit het onderzoek dat het belangrijk is dat [minderjarige] goed contact heeft met haar beide ouders. Het onderzoek van Juvent heeft zich gericht op de vraag wat er moet gebeuren om het weer goed met [minderjarige] te laten gaan. De rechtbank merkt het onderzoek van Juvent dan ook niet aan als een (bewuste) inperking van de omgang tussen de man en [minderjarige] . Het onderzoek van Juvent moet worden voortgezet met de vraag of en in welke mate de ouders de opvoedvaardigheden bezitten en inzetten die [minderjarige] nodig heeft. Het zou zo kunnen zijn dat zij het onbedoeld voor [minderjarige] moeilijk maken. Als dat zo is, zouden de ouders adviezen kunnen krijgen waardoor de omgang meer ontspannen en beter wordt wat in het belang van [minderjarige] en ouders is.
De rechtbank is het dan ook met de Raad eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat de omgang tussen haar en de man (al dan niet tijdelijk voor de duur van 6 maanden) moet worden beperkt in frequentie en duur. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen.
4.1
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de GI, om aan de bezwaren van de ouders tegemoet te komen, gaat onderzoeken of het mogelijk is om naast de omgang te filmen op kantoor van Juvent dit ook tenminste één keer bij de ouders thuis te doen. De rechtbank verwacht van de GI dat zij deze toezegging gestand doet. Verder hebben de GI, de ouders en de pleegouders met elkaar afgesproken bemiddeling op te starten om de verhoudingen te verbeteren. Er wordt in eerste instantie gedacht aan de bemiddelingspoot van Juvent.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.