ECLI:NL:RBZWB:2024:1938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418464/ JE RK 24-252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, die sinds 10 maart 2021 onder toezicht staan. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel bij hun grootmoeder moederszijde verblijven en dat dit een stabiele en veilige omgeving voor hen biedt. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, toegewezen. De kinderrechter heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke problematiek van de ouders en de noodzaak om de hulpverlening voort te zetten, vooral in het licht van de traumabehandeling die voor de minderjarigen is gestart. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 10 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens tot die datum. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418464/ JE RK 24-252
Datum uitspraak: 1 maart 2024
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. J.J.J. Jansen te Kapelle,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats 2] .
[grootmoeder moederszijde] ,
hierna te noemen de grootmoeder moederszijde (mz),
wonende te [plaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 25 januari
  • de e-mail van de moeder van 22 februari 2024;
  • de e-mail van de GI van 29 februari 2024, met bijlagen;
  • de briefrapportage van de Raad van 29 februari 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. Jansen;
- de grootmoeder mz;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter gesproken met beide minderjarigen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 10 maart 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 10 maart 2022. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, te weten van de grootmoeder moederszijde, met ingang van 10 maart 2021 en tot 10 juni 2021.
2.3
Bij beschikking van 2 maart 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 10 maart 2023.
2.4
Bij beschikking van 22 maart 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder moederszijde verleend met ingang van 22 maart 2022 en tot 22 september 2022.
2.5
Bij beschikking van 13 september 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder moederzijde, verlengd tot 10 maart 2023.
2.6
Bij beschikking van 6 maart 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 10 maart 2023 en tot 10 mei 2023 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 mei 2023.
2.7
Bij beschikking van 17 april 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 10 maart 2024 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 maart 2024.
2.8
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij grootmoeder moederszijde.

3.Het verzoek

3.1
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van 1 jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft de verzoeken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gestart met traumabehandeling via [zorgorganisatie] in verband met de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt bij de grootmoeder moederszijde. Zij krijgen daar rust, reinheid en regelmaat aangeboden. De grootmoeder moederszijde stimuleert de meiden in hun hobby’s en met hun schoolwerk. Sinds de omgangsregeling met de moeder is er meer voorspelbaarheid en structuur gekomen. Sinds maart 2023 is er geen contact meer geweest tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader. De gronden die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid zijn nog aanwezig. Het is nodig dat de ondertoezichtstelling nog verlengd wordt om de hulpverlening die is ingezet te kunnen voortzetten. Zo moet er nog verder gewerkt worden aan stabilisatie en traumaverwerking.
4.2
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze nu eens in de twee weken omgang met haar moeder heeft maar dat ze graag meer omgang met haar moeder wil. Wel wil ze bij haar oma blijven wonen, want daar gaat het goed. Op school gaat het beter. Dat komt mede doordat ze haar vader niet meer ziet. Ze is boos op hem, maar ook op [voornaam]. [minderjarige 1] kan gelukkig goed met oma praten. Zij begrijpt haar.
4.3
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze graag bij haar oma wil blijven wonen. Het gaat goed bij oma thuis en ze voelt zich daar op haar gemak. [minderjarige 2] ziet haar moeder eens in de twee weken voor de duur van 3 uur, maar ze wil graag langer omgang met haar. Met haar vader wil [minderjarige 2] niet in gesprek. Ze wil ook geen contact met hem.
4.4
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de communicatie tussen de moeder en de jeugdzorgwerker heel moeizaam verloopt. De moeder ervaart heel veel stress als gevolg van de huidige situatie. Er zou lang geleden al onderzoek gedaan worden naar het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maar nog steeds is er officieel niets vastgelegd. En nu wordt er zo tussen neus en lippen door gezegd dat het perspectief van de meiden bij hun oma ligt. De moeder heeft afgelopen zaterdag een gesprek met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gehad en toen wisten ze zelf nog niet dat ze bij oma gaan opgroeien. De moeder ging er altijd nog vanuit dat de omgang tussen haar en de meiden zou worden uitgebreid. De zaak breekt de moeder op. Ze heeft er zelfs fysieke klachten door zoals pijn aan haar nek en epilepsie. De moeder kan niet meer over haar kinderen spreken zonder hevig geëmotioneerd te raken. De artsen van de moeder hebben de moeder geadviseerd afstand van de kinderen te nemen en te zorgen dat ze zelf eerst herstelt. De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.5
De vader geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij niet weet hoe het met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat. Hij heeft hen al heel lang niet meer gezien. Laatst kwam hij [minderjarige 2] tegen toen ze de hond ging uitlaten en toen hebben ze kort gepraat. Hij is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
4.6
De grootmoeder moederszijde voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar thuis. Het is erg dat alle hulpverlening die moet worden ingezet laat van de grond komt. Er is al lang gesproken over inzet van traumabehandeling voor de meiden en deze behandeling start pas komende maandag. De grootmoeder moederszijde is er nog niet van op de hoogte dat de meiden weten dat ze bij haar mogen opgroeien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogen zo lang als nodig is bij de grootmoeder moederszijde opgroeien.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. In artikel 1:265b lid 1 BW staat dat de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2
In de rapportage van 29 februari 2024 heeft de Raad op grond van artikel 1:265j lid 3 BW geadviseerd over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De Raad adviseert de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De Raad is van mening dat de verlenging van deze maatregelen eraan bijdraagt dat het goed blijft gaan met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat uit de informatie van de GI en uit de gesprekken met de ouders is gebleken dat de persoonlijke problematiek van de ouders maar ook de onderlinge problemen nog steeds spelen. Naar de mening van de Raad is een gedwongen kader nog steeds noodzakelijk om te kunnen werken aan de stabiele basis voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De Raad heeft de zorg dat zonder een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing onvoldoende wordt toegekomen aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.3
Op basis van de stukken, het schriftelijk advies van de Raad en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat het daarom noodzakelijk is dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. De traumabehandeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is nog maar net opgestart. Het is belangrijk dat de GI zicht blijft houden op de voortgang van deze traumabehandeling. Daarnaast moet de GI aan de slag met de contacten tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij meer contact met hun moeder wensen maar de moeder geeft aan het contact met hen op dit moment niet meer aan te kunnen. Daarnaast zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zeer stellig in hun standpunt dat zij geen contact met de vader willen. Het is aan de GI om ook hier oog voor te blijven houden.
5.4
Ook is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd. Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rust en duidelijkheid ervaren bij de grootmoeder moederszijde thuis. Zij hebben beide ook aangegeven graag bij haar te willen blijven wonen. De kinderrechter maakt zich wel zorgen over het feit dat er nog steeds geen duidelijkheid wordt geboden aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wat betreft hun perspectief. De kinderrechter verwacht van de GI dat de komende periode nader wordt beslist over hoe het bereikte perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder vorm moet krijgen zodat de ondertoezichtstelling op termijn afgesloten kan worden. De kinderrechter geeft de GI in dit verband in overweging om een verzoek tot onderzoek bij de Raad in te dienen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 10 maart 2024 en tot 10 maart 2025;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 maart 2024 en tot 10 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, als griffier en op schrift gesteld op 15 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.