ECLI:NL:RBZWB:2024:1943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418675/ KG ZA 24-52 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in stukken ex artikel 843a Rv in kort geding tussen eiser en gedaagden STAK en besloten vennootschap

In deze zaak heeft eiser, wonende in België, een kort geding aangespannen tegen de stichting STAK en de besloten vennootschap [gedaagde 2] met als doel inzage te verkrijgen in bepaalde documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser stelt dat hij recht heeft op inzage in de administratie van de STAK en [gedaagde 2] om zijn positie als certificaathouder te kunnen bepalen, aangezien hij vermoedt dat er geen juist beleid is gevoerd binnen de betrokken rechtspersonen. De procedure is gestart met dagvaardingen op 27 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 maart 2024.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende rechtmatig belang heeft aangetoond voor de gevraagde inzage in de documenten. De rechter heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar zijn, omdat hij niet kan aantonen dat hij partij is in de rechtsbetrekkingen waarop de gevraagde stukken betrekking hebben. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vorderingen van eiser wijzen op een 'fishing expedition', wat niet is toegestaan onder artikel 843a Rv. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 1.973,00.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, met de bepaling dat deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving moeten worden voldaan. Het vonnis is uitgesproken op 20 maart 2024 door mr. Poerink.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/418675 / KG ZA 24-52
Vonnis in kort geding van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] , (in België),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.de stichting [gedaagde 1] ,2. de besloten vennootschap [gedaagde 2] ,

beiden statutair gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: STAK en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. D.D. Weeland te Tilburg.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 27 februari 2024 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
- de akte van [eiser] tot overlegging producties 11 tot en met 16;
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2024;
- de pleitnota’s van partijen.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Sinds 4 juni 2003 is STAK enige aandeelhouder van [gedaagde 2] . Tevoren hielden de vader en stiefmoeder van [eiser] , zijnde de heer [vader] (hierna ook: vader) en mevrouw [naam] (hierna: mevrouw [naam] ) alsmede NV [bedrijf] alle aandelen in [gedaagde 2] . De 200 aandelen van STAK zijn bij akte van 4 juni 2003 gecertificeerd en geleverd aan vader.
2.2
Vader heeft op 4 juni 2003 de 200 certificaten geschonken aan mevrouw [naam] . Bij die schenking is bedongen dat vader een levenslang vruchtgebruik zal hebben op de certificaten.
2.3
Op 6 december 2013 heeft mevrouw [naam] 25 certificaten in de STAK geschonken aan [eiser] , namelijk de certificaten met nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] . De broer en twee zussen van [eiser] hebben toen ook elk 25 certificaten geschonken gekregen.
2.4
In een proces-verbaal van de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: de AVA) van 21 juni 2019 is vermeld dat de STAK 400 aandelen houdt in [gedaagde 2] en dat [gedaagde 2] zelf nog 90 aandelen heeft. [eiser] , zijn broer en twee zussen houden volgens dat proces-verbaal elk 45 certificaten en de halfbroer van [eiser] 220 certificaten. Verder is in het proces-verbaal vermeld dat mevrouw [naam] is benoemd tot bestuurder van [gedaagde 2] .
2.5
Op 29 september 2021 heeft [eiser] de helft van zijn certificaten aan mevrouw [naam] verkocht voor een bedrag van € 100.000,00. In de brief van mevrouw [naam] met het voorstel tot overname is vermeld dat het belang van [eiser] in de STAK 11,2% is en na verkoop nog 5% zou zijn.
2.6
Bij brief van 28 december 2023 heeft mevrouw [naam] aan [eiser] medegedeeld dat de waarde van de certificaten per saldo negatief is en zij namens de STAK bereid is om de schuld kwijt te schelden met als tegenprestatie overdracht van de laatste 5% van de certificaten.
2.7
Bij brief van 19 januari 2024 heeft de advocaat van [eiser] aan mevrouw [naam] als bestuurder van STAK en [gedaagde 2] gevraagd stukken te verstrekken omdat de financiële status van STAK en [gedaagde 2] onduidelijk is. Mevrouw [naam] heeft daar afwijzend op gereageerd.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. STAK en [gedaagde 2] worden bevolen om [eiser] binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis inzage te verlenen in:
  • de akte van levering van certificaten van 4 juni 2003 waarin de STAK de certificaten [gedaagde 2] heeft geleverd aan [vader] ;
  • de akte van levering aandelen ter certificering van 4 juni 2003 waarin [vader] zijn aandelen [gedaagde 2] heeft geleverd aan de STAK;
  • de akte van schenking van 4 juni 2003 waarin 200 certificaten van [vader] zijn geschonken aan mevrouw [naam] ;
  • Het actuele register van certificaathouders van de STAK en alle registers van certificaathouders vanaf 2013;
  • Het actuele register van aandeelhouders van [gedaagde 2] , en alle registers van certificaathouders vanaf 2013;
  • De aandeelhouders- en certificaatstructuur van [gedaagde 2] en de STAK vanaf 2013 tot en met heden;
  • Alle besluiten van de STAK ter goedkeuring van de overdracht van certificaten vanaf 2013, waaronder in ieder geval het besluit van de STAK van 9 april 2013 ter goedkeuring van de overdracht van certificaten;
  • Afschrift of uittreksel van de volledige administratie van de STAK en [gedaagde 2] vanaf 4 juni 2003 tot en met heden waaronder in ieder geval:
o de volledige jaarrekeningen vanaf 2013 van [gedaagde 2] en de STAK tot en met heden; zowel de concepten als de definitieve;
o de voorlopige cijfers 2023 van [gedaagde 2] en de STAK;
o bestuursverslagen vanaf 2013 tot en met heden van [gedaagde 2] en de STAK;
o de onderliggende financiële administratie en bankbescheiden vanaf 2013 van [gedaagde 2] en STAK;
  • Notulen van alle (jaar)vergaderingen van aandeelhouders c.q. certificaathouders vanaf 2013 tot en met heden van [gedaagde 2] en de STAK waaronder in ieder geval die van de AVA van 28 december 2023;
  • Alle statuten van de STAK en van [gedaagde 2] zoals die golden in de periode 2013 tot en met 2019 (hieronder begrepen eventuele statutenwijzigingen);
  • De administratievoorwaarden van de STAK van 4 juni 2003 en alle opvolgende
administratievoorwaarden tot heden;
en [eiser] toe te staan afschriften daarvan te maken op zijn kosten, op straffe van een dwangsom van € 3.000,00 voor iedere dag dat aan de veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven, met een maximum van € 300.000,00 althans de wijze te bepalen waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft en van welke bescheiden, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening;
STAK en [gedaagde 2] worden veroordeeld in de kosten van de procedure,
vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat voldaan is aan de vereisten van artikel 843a Rv en hij belang heeft bij inzage in de documenten waaruit zijn rechten en verplichtingen als certificaathouder blijken. [eiser] stelt vermoedens te hebben dat er geen juist beleid is gevoerd of geen juiste gang van zaken is binnen STAK en [gedaagde 2] omdat in 2023 is medegedeeld dat de certificaten niets meer waard zijn terwijl hem bekend is dat het vermogen van [gedaagde 2] € 4,5 miljoen was. [eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij de vorderingen omdat hij zijn financiële positie als certificaathouder wil bepalen en van hem niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.3
STAK en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, althans niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen en hem te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4
STAK en [gedaagde 2] voeren als verweer – samengevat – aan dat [eiser] jarenlang geen interesse had in de financiële positie van de rechtspersonen en dat er gedeeltelijk is voldaan aan de vorderingen om inzage te verlenen in stukken. Verder voeren zij aan dat [eiser] zijn rechtmatige belang ten onrechte niet bij ieder stuk heeft onderbouwd. Daarnaast betwisten STAK en [gedaagde 2] dat er gegronde redenen zijn te twijfelen aan een juist beleid of juiste gang van zaken en zij voeren aan dat artikel 843a Rv niet mag worden gebruik voor fishing expedition. Daarnaast betwisten STAK en [gedaagde 2] dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1
Omdat [eiser] in België woonachtig is, is er sprake van een internationaal geschil en dient ambtshalve onderzocht te worden of de voorzieningenrechter rechtsmacht heeft. Dat is het geval op grond van artikel 4 van de herschikte EEX-Verordening omdat STAK en [gedaagde 2] in [plaats 2] zijn gevestigd.
4.2
Beide partijen zijn van mening dat Nederlands recht van toepassing is. De voorzieningenrechter sluit zich hierbij aan.
Spoedeisend belang
4.3
[eiser] stelt dat hij de gevraagde informatie met spoed nodig heeft om zijn positie als certificaathouder te bepalen. Verder stelt [eiser] dat er een wettelijke bewaartermijn geldt van 7 jaar ten aanzien van diverse stukken van de rechtspersonen en hij bij een bodemprocedure het risico loopt dat er dan geen stukken meer bestaan vanwege vernietiging. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de ingestelde vorderingen.
Artikel 843a Rv
4.4
Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: (i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij afgifte van de bescheiden, (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn en (iv) de wederpartij moet over de bescheiden beschikken. Hierna zal per gevraagd stuk worden beoordeeld of [eiser] recht heeft op inzage daarin.
Aktes
4.5
[eiser] vordert inzage in drie aktes van 4 juni 2003, namelijk de akte tot levering van certificaten, de akte tot levering van aandelen ter certificering en de akte tot schenking. STAK en [gedaagde 2] betwisten dat er inzage dient te worden gegeven in de stukken omdat de vereiste “rechtsbetrekking” onvoldoende onderbouwd is en [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij deze stukken.
4.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] geen partij is in de rechtsbetrekkingen waarop de aktes zien. De aktes zijn van veel eerdere datum dan die van de contractuele relatie van [eiser] met STAK en de afspraken in de aktes zijn aangegaan met of tussen andere personen. De latere schenking van certificaten aan [eiser] brengt niet mee dat hij alsnog partij is geworden in de rechtsbetrekkingen waarop de aktes zien. Bovendien is een rechtmatig belang van [eiser] bij inzage in de aktes niet gebleken. Er is blijkens de stellingen van partijen namelijk geen verschil van mening over de rechtsgevolgen die de aktes met zich mee hebben gebracht. Zij zijn het er over eens dat op 4 juni 2003 200 aandelen in [gedaagde 2] aan STAK zijn geleverd, dat STAK 200 certificaten van aandelen in [gedaagde 2] heeft geleverd aan vader en vader de bloot eigendom van die 200 certificaten heeft geschonken aan mevrouw [naam] . De vordering tot inzage in de aktes zal daarom worden afgewezen.
Actuele registers
4.7
[eiser] vordert inzage in het actuele register van certificaathouders van de STAK en het actuele register van aandeelhouders van [gedaagde 2] vanaf 2013. Gebleken is dat een uittreksel uit het certificaatregister (als onderdeel van het aandeelhoudersregister van [gedaagde 2] ) inmiddels aan [eiser] is verstrekt. Daarnaast is gebleken dat de advocaat van STAK en [gedaagde 2] vooraf aan de zitting heeft aangeboden om het certificaatregister en aandeelhoudersregister in te zien in aanwezigheid van de accountant. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van dat aanbod en de advocaat van STAK en [gedaagde 2] heeft aangegeven dat het aanbod nog steeds staat. Bij die stand van zaken heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen te respecteren belang bij de vordering tot inzage in de twee registers en de vordering zal op dit onderdeel daarom worden afgewezen.
Aandeelhouders- en certificaatstructuur
4.8
[eiser] vordert inzage in de aandeelhouders- en certificaatstructuur van [gedaagde 2] en de STAK vanaf 2013 tot en met heden. Ten aanzien daarvan hebben STAK en [gedaagde 2] aangegeven dat er geen stukken van de structuur zijn. [eiser] heeft ook niet onderbouwd dat daar wel stukken van zijn. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van bescheiden waarvan het bestaan slechts wordt vermoed. De gevorderde inzage op dit onderdeel wordt daarom afgewezen.
Alle besluiten van de STAK
4.9
[eiser] vordert inzage in alle besluiten van de STAK ter goedkeuring van de overdracht van certificaten vanaf 2013, waaronder het besluit van STAK van 9 april 2013 ter goedkeuring van overdracht van certificaten. STAK en [gedaagde 2] hebben ten aanzien hiervan ook aangegeven dat er geen schriftelijke besluiten zijn. STAK en [gedaagde 2] kunnen daarom niet veroordeeld worden tot inzage hierin. De vordering ten aanzien van inzage in alle besluiten zal daarom ook worden afgewezen.
Volledige administratie
4.1
[eiser] vordert inzage in de volledige administratie van STAK en [gedaagde 2] vanaf 4 juni 2003. [eiser] vordert in het bijzonder inzage in de volledige jaarrekeningen vanaf 2013 van [gedaagde 2] en STAK tot en met heden. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat inzage in de jaarrekeningen van 2020, 2021 en 2022 niet meer wordt gevorderd omdat hij daar inmiddels over beschikt. De jaarrekeningen van de jaren 2013 tot en met 2019 betreffen oudere jaarrekeningen en daar vordert [eiser] nog wel inzage in. [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende gesteld wat zijn belang bij inzage in die stukken is. De stelling dat hij de vermogensrechtelijke positie door de jaren heen wil weten en dat onjuist beleid of een onjuiste gang van zaken uit de stukken moet blijken, wijst op fishing expedition. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld. De gevorderde inzage in de jaarrekeningen wordt daarom afgewezen.
4.11
Daarnaast vordert [eiser] inzage in de voorlopige cijfers van 2023 van [gedaagde 2] en STAK en bestuursverslagen vanaf 2013 van [gedaagde 2] en STAK. Ten aanzien daarvan hebben STAK en [gedaagde 2] aangegeven dat die stukken er niet zijn. Inzage daarin kan dan ook niet worden verstrekt, waardoor de vordering tot inzage in voorlopige cijfers en bestuursverslagen niet toewijsbaar is.
4.12
Door [eiser] wordt ook inzage in de onderliggende financiële administratie en bankbescheiden vanaf 2013 van [gedaagde 2] en STAK gevorderd. Ten aanzien daarvan heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat er een vermoeden is dat er vermogen uit de vennootschap is verdwenen. De voorzieningenrechter is met STAK en [gedaagde 2] van oordeel dat [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij inzage in de financiële administratie en bankbescheiden omdat het door [eiser] gestelde wijst op fishing expedition. Dit deel van de vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Notulen
4.13
[eiser] vordert inzage in notulen van alle (jaar)vergaderingen van aandeelhouders c.q. certificaathouders vanaf 2013 tot en met heden van [gedaagde 2] en de STAK. De notulen van de AVA van 28 december 2023 zijn aan [eiser] verstrekt. Ook beschikt hij over het proces-verbaal van de AVA van [gedaagde 2] van 21 juni 2019 omdat hij deze zelf bij de dagvaarding heeft overgelegd. STAK en [gedaagde 2] hebben aangegeven dat er geen andere notulen zijn, zodat deze vordering niet toewijsbaar is.
Statuten
4.14
[eiser] vordert inzage in alle statuten van de STAK en van [gedaagde 2] zoals die golden in de periode 2013 tot en met 2019. Ten aanzien daarvan heeft de advocaat van STAK en [gedaagde 2] ter zitting aangevoerd dat er twee statutenwijzigingen hebben plaatsgevonden, dat deze wijzigingen geen inhoudelijke betekenis hadden, dat [eiser] de statuten op zijn kantoor kon inzien en dat dit aanbod nog steeds geldt. Gelet daarop heeft [eiser] geen te respecteren belang bij de vordering en deze zal daarom worden afgewezen.
Administratievoorwaarden
4.15
[eiser] vordert inzage in de administratievoorwaarden van 4 juni 2003 en alle opvolgende administratievoorwaarden tot heden. STAK en [gedaagde 2] hebben de administratievoorwaarden van 4 juni 2003 overgelegd en aangevoerd dat er geen andere administratievoorwaarden zijn. Gelet daarop kan er op grond van artikel 843a Rv geen inzage worden gegeven en deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.16
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van STAK en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.17
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen plus de kosten van betekening,
5.3
[eiser] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.