ECLI:NL:RBZWB:2024:1944

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/02/412154 / HA ZA 23-399 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon voor werkzaamheden in de zorgsector met betrekking tot vennootschappen en aandelenoverdracht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, een ondernemer en adviseur in de zorg, betaling van loon voor werkzaamheden die hij heeft verricht voor gedaagde partijen, waaronder twee vennootschappen en een natuurlijke persoon. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht die is aangegaan op 1 januari 2022, waarbij eiser werd ingeschakeld om gedaagde sub 3 te adviseren en begeleiden bij de verkoop van aandelen en vastgoed, evenals bij een fraudeonderzoek. Eiser stelt recht te hebben op de helft van de netto verkoopopbrengst van een pand en de helft van de netto winst van gedaagde sub 2 in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, maar heeft eiser niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen tegen de vennootschappen, omdat gedaagde sub 3 de overeenkomst niet namens hen heeft getekend. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op een vergoeding voor zijn werkzaamheden en dat gedaagde sub 3 verplicht is om een registeraccountant in te schakelen om de netto winst van gedaagde sub 2 vast te stellen. De vorderingen van eiser tegen gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 zijn afgewezen, maar gedaagde sub 3 is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en een dwangsom voor het niet nakomen van de veroordelingen.

De uitspraak is gedaan op 20 maart 2024, waarbij de rechtbank de vorderingen van eiser gedeeltelijk heeft toegewezen en de proceskosten heeft toegewezen aan gedaagde sub 3.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/412154 / HA ZA 23-399
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] , [gemeente] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 2] en kantoorhoudende te [plaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] ,
advocaat: mr. M. Djamal te Arnhem.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 25 oktober 2023 en de daarin genoemde processtukken;
– de mondelinge behandeling van 7 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] is ondernemer en adviseur in de zorg.
2.2
[gedaagde sub 3] was enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Zij was indirect (via [gedaagde sub 1] ) ook enig aandeelhouder van de vennootschap [thuiszorg 1] BV (hierna [thuiszorg 1] ). Met deze vennootschappen werden door [gedaagde sub 3] diensten verleend op het gebied van thuiszorg. Daarnaast was [gedaagde sub 3] bestuurder van de [stichting] (hierna: de Stichting) waarmee zij een fysiotherapie en paramedische praktijk voerde.
2.3
[gedaagde sub 1] is eigenaar van het kantoorpand aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: het pand), dat zij verhuurde aan [thuiszorg 1] en [gedaagde sub 2] .
2.4
Eind augustus 2021 heeft [gedaagde sub 3] [eiser] benaderd voor advies, onder meer vanwege problemen met [thuiszorg 1] . [eiser] heeft vanaf augustus 2021 werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zagen op advies en begeleiding van [gedaagde sub 3] bij de verkoop van de aandelen van [gedaagde sub 1] in [thuiszorg 1] , de verkoop van het pand van [gedaagde sub 1] , begeleiding van het fraudeonderzoek tussen zorgverzekeraars en [thuiszorg 1] en het op orde brengen van de administratie van [gedaagde sub 2] .
2.5
De aandelen in [thuiszorg 1] zijn op 6 oktober 2021 verkocht en geleverd aan de vennootschap [B.V.] waarvan de heer [naam] (hierna: [naam] ) bestuurder is. Ook de Stichting is aan [naam] overgedragen. Daarnaast hebben er eind 2021 met [naam] onderhandelingen plaatsgevonden over de verkoop van de aandelen in [gedaagde sub 1] .
2.6
Op 1 januari 2022 hebben [eiser] en [gedaagde sub 3] een overeenkomst getekend waarin zij de volgende afspraken hebben vastgelegd:
“Deze overeenkomst is geldig tussen 01 september 2021 en voor onbepaalde periode.
Dhr [eiser] gaat fungeren als adviseur/begeleider voor mevr [gedaagde sub 3] . Dhr [eiser] gaat mevr [gedaagde sub 3] begeleiden tijdens het verkopen van [thuiszorg 1] BV, [stichting]
Daarna gaat dhr [eiser] nog bijstaan bij het begeleiden van het onderzoek tussen Zorgverzekeraars en [thuiszorg 1] . Deze onderzoek is tussen vanaf oktober 2021 tot mei 2022. Verder heeft dhr. [eiser] ook bijstaan bij het verkopen van het pand [adres] te [plaats 2] .
Mevr [gedaagde sub 3] heeft in augustus 2021 een koopovereenkomst getekend met een partij genaamd [holding] Volgens deze koopovereenkomst moest mevr. [gedaagde sub 3] nog geld bijleggen.
Na het diverse handeling en gesprekken wordt deze pand verkocht aan een andere partij. Tot die tijd worden de kosten (hypotheek, gas, electra, verzekeringen, belastingen) betaald door gezamenlijke bedrijf [gedaagde sub 2] BV. Wanner deze pand verkocht wordt dan gaat het na het betalen van hypotheek de resterend bedrag gedeeld met 50% (dwz 50% aan mevr [gedaagde sub 3] en 50% aan dhr [eiser] )
Hiernaast heeft mevr [gedaagde sub 3] een andere zorginstelling namelijk [gedaagde sub 2] . Mevr [gedaagde sub 3] heeft in de periode 2021 zorg geleverd in Turkije. Omdat de administratie en registratie niet is bijgehouden worden de declaraties dus ook niet betaald aan deze zorginstelling. (…)
Over deze zorginstelling is de volgende afspreken gemaakt; Dhr [eiser] gaat de zowel declaraties indienen als contacten met cliënten onderhouden. Ook de contacten met accountant en stakeholders onderhouden. De afspraak bij deze bedrijf is en gaat in per 01 januari 2021 Dwz dat alle inkomsten mbt 2021 en alle uitgaves De winst en verlies voor 01 januari 2021 is op rekening van Mevr [gedaagde sub 3] . De de rest wordt verdeeld tussen [eiser] en [gedaagde sub 3] .
De activiteiten in Turkije wordt samen georganiseerd. De verdeling in Turkije wordt dan als volgt afgesproken. De diensten in plaats (regio) [provincie] wordt 100% betaald aan het [bedrijf 1] deze bedrijf is namelijk de broer van mevr [gedaagde sub 3] . De clienten buiten deze plaats/regio wordt na het werkelijke gemaakte kosten verdeeld tussen Mevr [gedaagde sub 3] en [eiser]
In januari 2023 wordt door [eiser] en [gedaagde sub 3] een nieuwe BV opgericht genaamd [thuiszorg 2] Bv, deze afspraken met [gedaagde sub 2] wordt dan onder [thuiszorg 2] voortgezet.”
2.7
[gedaagde sub 3] heeft de samenwerking met [eiser] op 6 december 2022 per direct beëindigd. [eiser] heeft [gedaagde sub 3] bij email van 6 december 2022 om 11.32 uur het volgende bericht:
“Naar aanleiding van onze prettig gesprek zet ons gespreksverslag op papier zoals afgesproken.Wij hebben een schriftelijke afspraak op januari 2022 met elkaar gemaakt. mbt samenwerken en samen eigenaar zijn van het zorginstelling [gedaagde sub 2] BV.Jij hebt aangegeven dat jij per direct je samenwerkingsovereenkomst wil beëindigen. Jij hebt voorgesteld om de cliënten van [gedaagde sub 2] BV over te nemen en de Liquide middelen wat op de [gedaagde sub 2] BV zit te gaan delen.- Jij wilt geen dit doen voor de winstdeling in Turkije zie overeenkomst van dd 01 01 2022- U wilt afstand doen van de tegoeden bij de cliënten van [gedaagde sub 2] BV. Dat wil je ook overdragen aan mij.- U geen contact meer gaan zoeken bij huidige cliënten van [gedaagde sub 2] mocht je dat toch doen dan zal u een boete van 5000,00 per client per maand gaat betalen- Over de verkoop van de pand op de [adres] wordt de winst (verschil) tussen de hypotheek en de verkoopbedrag door twee gedeeld waar de 50% aan u en de andere 50% wordt aan mij uitgekeerd(…)”
2.8
Als reactie op deze e-mail heeft [gedaagde sub 3] op 6 december 2022 om 18.46 uur aan [eiser] bericht:
“Ik heb gelezen en begrijpen. Ik zal aan mijn afspraak houden”
2.9
Op 25 april 2023 heeft [gedaagde sub 3] haar aandelen in [gedaagde sub 2] voor een symbolisch bedrag overgedragen aan de vennootschap [beheer] BV (hierna: [beheer] ).
2.1
Bij brief van 5 mei 2023 heeft de advocaat van [eiser] – onder verwijzing naar de op 1 januari 2022 en 6 december 2022 gemaakte beloningsafspraken – aan [gedaagde sub 1] gevraagd om informatie te verstrekken over de verkoop van het pand, omdat [eiser] beloond wil worden voor de door hem verrichte werkzaamheden. Onder verwijzing naar dezelfde beloningsafspraken heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 5 mei 2023 aan [gedaagde sub 2] gevraagd om een overleg over nakoming van de gemaakte afspraken. De advocaat van [gedaagde partijen] heeft afwijzend gereageerd op het verzoek en (het bestaan van) de overeenkomst betwist.
2.11
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft [eiser] op 26 juni 2023 ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir beslag gelegd op het pand.
2.12
In juli 2023 heeft [gedaagde sub 3] haar aandelen in [gedaagde sub 1] voor een symbolisch bedrag overgedragen aan [beheer] .

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert (na wijziging van eis) bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [eiser] op [gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 3] , een vordering heeft ten bedrage van de helft van de netto verkoopopbrengst van het pand zodra het pand door [gedaagde sub 1] wordt verkocht, althans ten titel van verkoop wordt geleverd, althans een vordering heeft zoals de rechtbank in verband met voortijdige beëindiging van de overeenkomst juist zal achten;
[gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 3] , te veroordelen om binnen één week na dagtekening van het te wijzen vonnis [eiser] volledig en naar waarheid te informeren over wat [gedaagde sub 1] vanaf 22 december heeft ondernomen om het pand te verkopen en de resultaten daarvan;
[gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 3] , te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke dag dat niet aan de onder II uitgesproken hoofdveroordeling wordt voldaan, tot een maximum van € 25.000,00;
het door [eiser] op het pand gelegde conservatoir beslag van 26 juni 2023 van waarde te verklaren;
voor recht te verklaren dat [eiser] op [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , een vordering heeft ten bedrage van de helft van de netto winst die [gedaagde sub 2] behaalde in de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 in Nederland en in Turkije buiten de [provincie] ;
[gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , te veroordelen om binnen één week na dagtekening van het te wijzen vonnis opdracht te geven aan een registeraccountant om de hiervoor bedoelde netto winst vast te stellen en zijn rapport dienaangaande, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, te verstrekken aan [eiser] ;
[gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke dag dat zij niet aan de onder VI uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00;
[gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 3] , te veroordelen om aan [eiser] te betalen de kosten van de procedure, waaronder kosten van conservatoir beslag, vermeerderd met de wettelijke rente;
[gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , te veroordelen om aan [eiser] te betalen de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 3] is deze overeenkomst aangegaan namens beide vennootschappen, zodat de vennootschappen partij zijn bij deze overeenkomst. [eiser] stelt voor de door hem verrichte werkzaamheden recht te hebben op de helft van de netto verkoopopbrengst van het pand en de helft van de netto winst die [gedaagde sub 2] in Nederland en Turkije (buiten de [provincie] ) heeft behaald in de periode
1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. [eiser] stelt recht en belang te hebben bij de verkrijging van de door hem gevorderde informatie, zodat hij de opeisbaarheid en omvang zijn vordering tot betaling van het loon kan vaststellen.
3.3
[gedaagde partijen] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans de vorderingen hem te ontzeggen, het beslag op het pand [adres] te [plaats 2] direct op te heffen en [eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4
[gedaagde partijen] voert als verweer – samengevat – aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen partij zijn bij de overeenkomst en [eiser] daarom ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarnaast stelt [gedaagde partijen] dat de gesloten overeenkomst een maatschapsovereenkomst is en niet gebleken is dat [eiser] een bijdrage heeft geleverd aan de door hem in de dagvaarding omschreven werkzaamheden, om welke reden [gedaagde sub 3] de overeenkomst heeft beëindigd. [gedaagde partijen] voert aan dat [eiser] en [gedaagde sub 3] door de beëindiging afstand hebben gedaan van die overeenkomst. Ook stelt [gedaagde partijen] dat er betalingen zijn gedaan aan [eiser] voor de door hem gestelde werkzaamheden.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordelingOvereenkomst van opdracht
4.1
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht. [gedaagde partijen] heeft ter zitting die grondslag niet langer betwist, zodat de rechtbank er bij de beoordeling van het geschil van uitgaat dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen.
Wie zijn partij bij de overeenkomst van opdracht?
4.2
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de vennootschappen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] partij zijn bij deze overeenkomst. Volgens [eiser] zijn de vennootschappen partij omdat [gedaagde sub 3] de overeenkomst namens hen is aangegaan. Dit blijkt volgens [eiser] uit de werkzaamheden die hij heeft verricht en zou verrichten, en uit de beloning die door de vennootschappen zou worden betaald. Volgens [gedaagde partijen] zijn de vennootschappen geen partij omdat [gedaagde sub 3] de vennootschappen niet heeft vertegenwoordigd. Zij heeft voor zichzelf gehandeld.
4.3
Bij de beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid [gedaagde sub 3] de overeenkomst heeft getekend is beslissend hetgeen [eiser] en [gedaagde sub 3] als de feitelijk handelende personen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Alle omstandigheden van het geval moeten hierbij in aanmerking worden genomen.
4.4
Vooropgesteld wordt dat de overeenkomst door [gedaagde sub 3] is getekend. Van belang is verder dat de overeenkomst is getekend naar aanleiding van het verzoek van [gedaagde sub 3] aan [eiser] om haar persoonlijk te adviseren en begeleiden bij de uitvoering van haar werkzaamheden voor de verschillende vennootschappen. Dit volgt ook uit de bewoordingen waarin de overeenkomst is opgesteld. [eiser] , die de overeenkomst heeft opgesteld, heeft [gedaagde sub 3] blijkens de tekst van de overeenkomst ook in persoon laten tekenen en niet namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Als uitgangpunt heeft dan ook te gelden dat [gedaagde sub 3] als wederpartij moet worden beschouwd. Het feit dat de werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de vennootschappen van [gedaagde sub 3] en de beloning ook daarop is gebaseerd, doet niet af aan het feit dat [gedaagde sub 3] zichzelf heeft verbonden de afspraken na te komen.
4.5
Het voorgaande betekent dat [eiser] in zijn vorderingen jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet ontvankelijk wordt verklaard.
Wat is de inhoud van de overeenkomst van opdracht?
4.6
[eiser] stelt dat partijen hebben afgesproken dat hij [gedaagde sub 3] zou adviseren en begeleiden bij de verkoop van de aandelen van [gedaagde sub 1] in [thuiszorg 1] en bij het fraudeonderzoek dat door de zorgverzekeraars tegen [thuiszorg 1] was ingesteld. Daarnaast zou hij [gedaagde sub 3] helpen bij de verkoop van het pand van [gedaagde sub 1] en bij de reorganisatie en het herstel van de bedrijfsvoering en administratie van [gedaagde sub 2] . Als beloning voor deze werkzaamheden hebben partijen afgesproken dat hij de helft van de overwaarde van het pand zou krijgen en de helft van de nettowinst van [gedaagde sub 2] in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. Partijen hebben deze afspraken vastgelegd in de overeenkomst van 1 januari 2022 (productie 3 bij dagvaarding). Naar aanleiding van de beëindiging van deze overeenkomst hebben partijen op 6 januari 2022 aanvullende afspraken gemaakt (productie 8 bij dagvaarding).
4.7
Voor het eerst ter zitting heeft [gedaagde sub 3] aangevoerd dat het door [eiser] als productie 3 bij dagvaarding overgelegde document geen overeenkomst is. Zij erkent echter dat zij [eiser] om hulp heeft gevraagd en ook dat hij werkzaamheden heeft verricht in verband met de verkoop van de aandelen in [thuiszorg 1] , de verkoop van het pand en de administratie van [gedaagde sub 2] . Deze werkzaamheden worden ook genoemd in het document dat zij op 1 januari 2022 heeft getekend en waarin het woord ‘overeenkomst’ voorkomt. [gedaagde sub 3] heeft niet aangegeven welke status dit document zou hebben, als dit geen overeenkomst zou zijn. [gedaagde sub 3] heeft verder onvoldoende betwist dat [eiser] recht heeft op een beloning voor zijn werkzaamheden. Zij heeft voor dat recht op beloning ook getekend. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een overeenkomst met de door [eiser] gestelde inhoud. Voor wat betreft de aanvullende afspraken van 6 januari 2022 geldt dat [gedaagde sub 3] uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij zich aan haar afspraak zal houden.
Heeft [eiser] werkzaamheden verricht?
4.8
[eiser] heeft ter zitting nader toegelicht welke werkzaamheden hij heeft verricht met betrekking tot de verkoop van het pand en [gedaagde sub 2] . Zo heeft hij aangevoerd dat de koopovereenkomst die [gedaagde sub 3] had gesloten met betrekking tot het pand nadelig voor haar was. Deze overeenkomst is door zijn tussenkomt geannuleerd. [eiser] stelt na deze annulering te hebben getracht een nieuwe koper te vinden en in dat kader onderhandeld te hebben met [naam] over de verkoop van aandelen in [gedaagde sub 1] . De verkoop van het pand maakte onderdeel uit van deze onderhandelingen. Hierover hebben partijen in december 2021 nagenoeg overeenstemming bereikt. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] stelt [eiser] dat hij voor de boekhouding van [gedaagde sub 2] een boekhouder heeft gezocht en gevonden in [uitzendbureau] . Deze boekhouder is door hem ingeschakeld. Ter zitting heeft [eiser] aangetoond dat er facturen van [uitzendbureau] zijn betaald. Verder stelt [eiser] stukken te hebben opgevraagd om de administratie van [gedaagde sub 2] compleet te maken en om de door [gedaagde sub 2] verrichte werkzaamheden te kunnen te declareren.
4.9
[gedaagde sub 3] heeft deze toelichting onvoldoende betwist. Sterk nog, [gedaagde sub 3] heeft de door [eiser] genoemde werkzaamheden grotendeels erkend en aangegeven dat de administratie van [gedaagde sub 2] door [eiser] op orde is gebracht.
4.1
Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] de gestelde werkzaamheden heeft verricht.
Zijn de werkzaamheden betaald?
4.11
[gedaagde sub 3] voert aan dat [eiser] betaald is voor de door hem verrichte werkzaamheden en verwijst naar de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde bankafschriften. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er is betaald voor de werkzaamheden die onderwerp zijn van deze procedure. De eerste betaling van 8 december 2021 heeft als omschrijving ‘lening’ en de tweede betaling van 27 september 2022 is verricht aan [bedrijf 2] . [eiser] heeft onweersproken gesteld dat deze betaling ziet op werkzaamheden in verband met de verkochte Stichting.
4.12
Ter zitting heeft [gedaagde sub 3] nog meer betaalbewijzen laten zien, maar daarin staan geen duidelijke omschrijvingen. [gedaagde sub 3] heeft ook geen onderliggende facturen laten zien. Hierdoor is niet duidelijk waarvoor er is betaald. Daarmee heeft zij onvoldoende onderbouwd dat er voor de onderhavige werkzaamheden is betaald. [gedaagde sub 3] heeft nog een betaling genoemd van € 7.500,00 waarvan volgens haar geen factuur is, maar daarvan heeft [eiser] gesteld dat het zag op begeleiding van de broer van [gedaagde sub 3] in Turkije. Bij gebreke van een verdere onderbouwing door [gedaagde sub 3] dat de verrichte betalingen zien op de onderhavige werkzaamheden, wordt het verweer dat er al voor de werkzaamheden is betaald verworpen.
Beloning werkzaamheden [gedaagde sub 1]
4.13
[eiser] vordert het loon waarop hij recht heeft na voltooiing van de opdracht tot verkoop van het pand (
vordering I)
.Bij tussentijdse beëindiging, zoals hier het geval is, is er volgens artikel 7:411 lid 1 BW enkel recht op een naar redelijkheid vast te stellen loon. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eiser] dat partijen hiervan af zijn geweken door op 6 december 2022 overeen te komen dat [eiser] nog steeds recht heeft op de helft van de netto winst na verkoop. [gedaagde sub 3] heeft deze afspraak onvoldoende weersproken. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht jegens [gedaagde sub 3] is in zoverre dan ook toewijsbaar, hoewel het maar de vraag is of [eiser] belang heeft bij deze verklaring voor recht, gelet op het volgende.
4.14
[eiser] vordert ook om [gedaagde sub 3] te veroordelen hem te informeren over de verkoop van het pand (
vordering II). [eiser] is ervan op de hoogte dat [gedaagde sub 3] haar aandelen in [gedaagde sub 1] heeft verkocht. Daardoor heeft zij geen zeggenschap meer over [gedaagde sub 1] , noch over de verkoop van het pand, dat immers eigendom is van [gedaagde sub 1] . Zij kan [eiser] dan ook niet informeren over de eventuele verkoop van het pand. Dat betekent dat [eiser] geen belang meer heeft bij deze vordering. Afwijzing van vordering II betekent dat ook de gevorderde dwangsom (
vordering III) wordt afgewezen.
Conservatoir beslag
4.15
Ten laste van [gedaagde sub 1] is conservatoir beslag gelegd. De vordering tot vanwaardeverklaring van dit beslag wordt afgewezen. De regeling tot vanwaardeverklaring is per 1 januari 1992 afgeschaft. Sindsdien geldt dat het conservatoir beslag op grond van artikel 704 Rv overgaat in executoriaal, zodra de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
Beloning werkzaamheden [gedaagde sub 2]
4.16
Het door [eiser] gevorderde loon voor de werkzaamheden voor [gedaagde sub 2] (
vordering V) is gebaseerd op de overeenkomst van opdracht. Nu vast staat dat [eiser] werkzaamheden voor [gedaagde sub 2] heeft verricht, is de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] op [gedaagde sub 3] een vordering heeft van de helft van de netto winst die [gedaagde sub 2] in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 in Nederland en Turkije (buiten de [provincie] ) behaalde toewijsbaar.
4.17
De vordering van [eiser] om [gedaagde sub 3] te veroordelen opdracht te geven aan een registeraccountant om de nettowinst vast te stellen met opstelling van een rapport daartoe door de registeraccountant (
vordering VI) is ook toewijsbaar. Het is immers een verplichting van [gedaagde sub 3] die ziet op een periode voor de overdracht van de aandelen in [gedaagde sub 2] . De gevorderde dwangsom (
vordering VII) die ziet op het geven van de opdracht aan de accountant binnen een week zal ook worden toegewezen.
Beslagkosten
4.18
Omdat de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] zijn afgewezen, is het gelegde conservatoir beslag ten laste van [gedaagde sub 1] onnodig gelegd. De vordering tot vergoeding van de beslagkosten zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.19
[eiser] zal in de proceskosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld. Deze proceskosten worden op nihil gesteld, omdat niet is gebleken dat [gedaagde partijen] als gevolg van de vordering tegen de vennootschappen extra kosten heeft moeten maken.
4.2
[gedaagde sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] worden veroordeeld. De proceskosten worden bepaald op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.536,49
4.21
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in de beslissing vermeld.
Opheffing beslag
4.22
[gedaagde partijen] heeft in het slot van haar conclusie aangevoerd dat het beslag op het pand direct dient te worden opgeheven. Zij heeft hiervoor echter geen vordering in reconventie ingesteld, zodat de rechtbank deze vordering niet kan toewijzen. Daar komt bij dat zij ook geen onderbouwing heeft gegeven van haar directe belang bij opheffing van het beslag. De enkele afwijzing van de vordering waarvoor beslag was gelegd is niet voldoende om het beslag op te heffen, omdat deze afwijzing nog niet onherroepelijk is.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen tegen [gedaagde sub 1] BV en [gedaagde sub 2] BV,
5.2
verklaart voor recht dat [eiser] op [gedaagde sub 3] een vordering heeft ten bedrage van de helft van de netto verkoopopbrengst van het pand aan de [adres] te [plaats 2] zodra het pand door [gedaagde sub 1] BV wordt verkocht althans ten titel van verkoop wordt geleverd,
5.3
verklaart voor recht dat [eiser] op [gedaagde sub 3] een vordering heeft ten bedrage van de helft van de netto winst die [gedaagde sub 2] BV behaalde in de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 in Nederland en in Turkije buiten de [provincie] ,
5.4
veroordeelt [gedaagde sub 3] om binnen één week na dagtekening van dit vonnis een opdracht te geven aan een registeraccountant om de onder 5.3 genoemde netto winst vast te stellen en zijn rapport dienaangaande voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid te verstrekken aan [eiser] ,
5.5
veroordeelt [gedaagde sub 3] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke dag dat zij niet aan de onder 5.4 uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00,
5.6
veroordeelt [eiser] jegens [gedaagde sub 1] BV en [gedaagde sub 2] BV in de proceskosten, tot op heden vastgesteld op nihil,
5.7
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten van [eiser] , begroot op € 1.536,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8
veroordeelt [gedaagde sub 3] tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis worden voldaan,
5.9
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.1
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.