ECLI:NL:RBZWB:2024:1953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
02-316385-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak tegen verdachte wegens poging tot doodslag, drugshandel en witwassen

Op 22 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 maart 2024. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag op een politieagent, het bezit en de handel in heroïne, witwassen van een geldbedrag van € 2.900,- en het rijden in een gestolen voertuig. De tenlastelegging omvatte vijf feiten, waarbij de verdachte op 27 november 2023 betrokken was bij een politieachtervolging en met hoge snelheid op een politieauto botste. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar achtte de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van feit 1, maar veroordeeld voor de feiten 2, 3, 4 en 5. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-316385-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 november 2023
feit 1:heeft geprobeerd politieagent [verbalisant 1] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met hoge snelheid op een politieauto te botsen;
feit 2:een hoeveelheid van 293 gram heroïne aanwezig heeft gehad, heeft vervoerd en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
feit 3:een bedrag van € 2.900,- heeft witgewassen;
feit 4:een voertuig voorhanden heeft gehad dat van diefstal afkomstig was;
feit 5:zich als bestuurder van een personenauto heeft schuldig gemaakt aan (ernstige) gevaarzetting.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (primair) ten laste gelegde feiten. Daartoe voert de officier van justitie aan dat verdachte in een gestolen auto reed en zich tijdens een politieachtervolging zodanig heeft gedragen dat levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor anderen te duchten was. Vervolgens is verdachte met een zodanig hoge snelheid tegen de auto van [verbalisant 1] gereden, dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] daarbij om het leven had kunnen komen. Na de aanhouding van verdachte is er een hoeveelheid heroïne en contant geld aangetroffen in zijn auto. De verklaring van verdachte in combinatie met het rijden in een gestolen auto met daarin drugs, maakt dat er voldoende bewijs voorhanden is om aan te nemen dat verdachte opzettelijk bezig was om drugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Daarnaast is hoogte van het aangetroffen geldbedrag in combinatie met de drugs voldoende om aan te nemen dat dit geld van een misdrijf afkomstig is, waardoor ook het witwassen is bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daartoe voert de verdediging aan dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte doelbewust tegen de politieauto is aangereden. Bovendien is niet gebleken van andere concrete gevaarzettende omstandigheden, waaruit volgt dat er een aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop, dan wel zwaar lichamelijk letsel, was. Gelet daarop dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1. De verdediging verzoekt eveneens vrijspraak ten aanzien van feit 3. Uit het dossier volgt niet dat het aangetroffen geldbedrag van een misdrijf afkomstig was en dat verdachte dat ook wist. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 2, 4 en 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier staat voor de rechtbank het volgende vast. Verdachte reed op 27 november 2023 rond 15:45 uur in een gestolen auto op de A16. Het was op dat moment druk op de weg en het regende, waardoor het zicht slecht was. [verbalisant 1] heeft verdachte een stopteken gegeven dat door verdachte werd genegeerd. Verdachte sloeg op de vlucht. Vervolgens heeft er gedurende zo’n dertig kilometer een achtervolging plaatsgevonden over de A16, A17, A58 en de A4, waarbij verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Zo heeft hij meermalen rechts ingehaald, meermalen gebruikgemaakt van de vluchtstrook en geen gevolg gegeven aan diverse stop- of volgtekens. De politie heeft daarbij diverse snelheden tussen de 100 en 170 kilometer per uur gemeten. Bovendien was verdachte niet in het bezit van een rijbewijs. De politie heeft vervolgens tweemaal geprobeerd verdachte in te sluiten. Tijdens de tweede insluitingspoging is verdachte op de voor hem rijdende politieauto van [verbalisant 1] gebotst, waardoor de auto van [verbalisant 1] ronddraaide en in tegengestelde richting tegen de vangrail tot stilstand is gekomen. Nadat verdachte is aangehouden, is er 293 gram heroïne en een contant geldbedrag van € 2.900,- in het voertuig aangetroffen.
Feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, dan wel poging zware mishandeling, van verbalisant [verbalisant 1] tijdens de tweede insluitingspoging.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de gedragingen van verdachte willens en wetens op de dood van [verbalisant 1] , dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hem, waren gericht. Van zogenoemd ‘vol opzet’ is daarom geen sprake.
De rechtbank beoordeelt vervolgens of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] . Het voertuig van verdachte werd vlak voor de botsing ingesloten door drie politievoertuigen. [verbalisant 1] reed daarbij voor het voertuig van verdachte en remde zijn voertuig af om verdachte tot stilstand te dwingen. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte niet heeft geremd en met een behoorlijke snelheid achterop het voertuig van [verbalisant 1] is gebotst, maar dat verdachte niet heeft geremd en daardoor met een behoorlijke snelheid de auto van [verbalisant 1] heeft geraakt, is op zichzelf onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood of op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank weegt daarbij mee dat [verbalisant 1] in een Snel Interventie Voertuig reed en daarmee in een zware en extra beveiligde auto. Er zijn ook overigens in het dossier geen aanwijzingen aanwezig op basis waarvan de rechtbank tot de conclusie kan komen dat er een aanmerkelijke kans was op de dood of op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij komt nog dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte voorafgaand aan de insluiting meermalen heeft geremd op het moment dat een van de politievoertuigen in zijn richting stuurde, hetgeen minst genomen een contra-indicatie oplevert voor voorwaardelijk opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 maart 2024;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 30 november 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 27 november 2023, pagina 24 tot en met 26, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 28 november 2023, pagina 57 en 58, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2023.12.08.170 (aanvraag 001), d.d. 8 december 2023, pagina 69 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2023.12.08.170 (aanvraag 002), d.d. 8 december 2023, pagina 70 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526.
Feit 3
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij een geldbedrag van € 2.900,- heeft witgewassen.
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling van witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf, het gronddelict, afkomstig is. Nu geen verband kan worden gelegd tussen een concreet misdrijf en voornoemd bedrag, kan worden gesteld dat er, indien het geld van een misdrijf afkomstig is, geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het zes-stappen toetsingskader zoals uiteengezet in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ kan worden bewezen, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Daarvoor moet allereerst worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze verklaring tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een later stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Indien de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de gelden. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen
Na de aanhouding van verdachte op 27 november 2023 is in de auto waarin hij reed een contant geldbedrag van € 2.900,- aangetroffen. Onder feit 2 is onder meer bewezenverklaard dat verdachte heroïne aanwezig had en heeft vervoerd. Het geldbedrag is samen met de heroïne aangetroffen in een tasje dat in de auto lag. De hoogte van het geldbedrag in combinatie met het aantreffen van de drugs is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om vast te stellen dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de opdracht kreeg een pakketje met drugs op te halen in Nederland en dat hij van zijn opdrachtgever € 7.800,- heeft meegekregen. Dat geld zou bedoeld zijn voor brandstofkosten, een overnachting en tol tijdens de reis naar Nederland en om het pakketje drugs mee te betalen. Verdachte heeft verklaard dat de € 2.900,- die werd aangetroffen bij zijn aanhouding, nog over was van het totale bedrag dat hij had meegekregen van de opdrachtgever om drugs te kopen. Het had op de weg van verdachte gelegen om het vermoeden van geld uit criminele afkomst te weerleggen en daarin is hij niet geslaagd. Verdachte heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit de legale herkomst van het bedrag zou kunnen blijken.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen niet is weerlegd. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat in de omstandigheden een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 2.900,- voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 maart 2024;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 november 2023, pagina 10 tot en met 12, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526;
- het geschrift, te weten een P-Formulier d.d. 28 november 2023, pagina 19, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 maart 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 28 november 2023, pagina 20 tot en met 22, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 28 november 2023, pagina 28 tot en met 31, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023302526.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op 27 november 2023 te Bergen op Zoom opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad 293 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 27 november 2023, te Bergen op Zoom een hoeveelheid geld ten bedrage van 2900 euro,
voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat dat geld afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 4
op 27 november 2023 te Bergen op Zoom een voertuig voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 5 primair
op 27 november 2023 in Nederland, als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de weg, te weten de A4 en A16 en A17 en A58, opzettelijk zich zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
- zonder in het bezit te zijn van een voor dat motorrijtuig geldend rijbewijs met een (veel) te hoge snelheid te rijden en de maximum toegestane snelheid in aanzienlijke mate te overschrijden en
- meermalen gevaarlijk in te halen en rechts in te halen en
- meermalen zonder noodzaak gebruik te maken van de vluchtstrook en
- meermalen verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan door politieambtenaren gegeven stop of volgtekens,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie houdt in haar eis rekening met de houding van verdachte ter zitting en met het feit dat verdachte in het buitenland gedetineerd zit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de oplegging van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij reeds geruime tijd in voorlopige hechtenis verblijft in het buitenland.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 27 november 2023 schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten.
Hij heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige gevaarzetting als bedoeld in artikel 5a WVW. Hij heeft als bestuurder van een auto, terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs, onder meer veel te hard gereden en gevaarlijk ingehaald op de snelweg. Daarbij is het tot een ongeval gekomen en zijn twee auto’s fors beschadigd. Door op deze manier te rijden heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, temeer nu hij deze gedragingen heeft gepleegd terwijl het druk was op de weg en het zicht beperkt was vanwege slecht weer. Verdachte heeft risico’s genomen en heeft daarbij geen oog gehad voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers.
De auto waarin verdachte reed, was afkomstig van diefstal en verdachte wist dat ook. Hij heeft zich daarmee opzettelijk schuldig gemaakt aan heling en bewust bijgedragen aan het in stand houden van de afzetmarkt voor gestolen auto’s.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en vervoeren van heroïne en aan de verlengde uitvoer daarvan. Heroïne is een sterk verslavend middel en is schadelijk voor de gezondheid van gebruikers ervan. Daarnaast heeft de handel in harddrugs vele andere vormen van criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van verdovende middelen worden bovendien de (internationale) handel en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Verdachte kan als vervoerder van heroïne medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 2.900,-. Hij wist dat het geld een criminele herkomst had en heeft met zijn handelen bijgedragen aan een vermenging van crimineel geld met legaal geld. Dat leidt tot een ontwrichting van het economische en financiële verkeer.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Hij heeft verklaard wel eerder in Frankrijk in aanraking te zijn geweest met justitie.
Verdachte is ter zitting verschenen en heeft ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij zodra hij terug in Frankrijk is, voor zijn oude werkgever kan gaan werken en weer bij zijn vriendin gaat wonen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zijn moeder gezondheidsproblemen heeft en dat hij ook daarom hoopt snel terug te kunnen keren naar Frankrijk.
De strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt in strafverminderende zin allereerst rekening met het feit dat verdachte pas 19 jaar is. Daarnaast zit verdachte al enige tijd in voorlopige hechtenis in het buitenland, waar hij de taal niet spreekt en wegens de afstand geen bezoek ontvangt. Daardoor weegt detentie voor hem zwaarder dan voor iemand die in eigen land gedetineerd zit. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat zodra verdachte terugkeert naar Frankrijk, hij terugkeert naar een omgeving met structuur.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passende strafvorm is. Daarbij acht de rechtbank een voorwaardelijk deel van belang om verdachte te stimuleren niet nogmaals een strafbaar feit te plegen. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest.
Bijkomende straf
Gelet op de ernst van de verkeersgedragingen, legt de rechtbank ten aanzien van feit 5 verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 6 maanden.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,- is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het bewezenverklaarde feit 3 is begaan met betrekking tot dit voorwerp.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod; en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod; en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 3:witwassen;
feit 4:opzetheling;
feit 5 primair:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maandenten aanzien van het onder feit 5 bewezenverklaarde;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 2.900 EUR (G2663720).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Fontein, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2024.
Mrs. Brouwer en Fontein zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.