Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
C/02/408678 / JE RK 23-653 ( [minderjarige 2] )
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
6.De beslissing
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 27 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de kinderrechter de onderlinge samenhang van de zaken in acht nam. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen te verlengen, waarbij [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verbleef en [minderjarige 2] in een pleeggezin. De moeder van de kinderen was aanwezig en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.L.J. de Vos.
De rechtbank oordeelde dat het beter ging met [minderjarige 1] op de groep, maar dat het nog te vroeg was om haar terug te plaatsen bij de moeder. De GI had aangegeven dat er stappen gezet werden in de richting van het traject 'Goed Genoeg Ouderschap' om de opvoedvaardigheden van de moeder te beoordelen. De kinderrechter besloot daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen van 14 maart 2024 tot 14 juni 2024. Voor [minderjarige 2] werd het verzoek tot verlenging van de machtiging afgewezen, omdat zij inmiddels in een pleeggezin verbleef en de GI geen belang had bij de verlenging van de machtiging.
De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De uitspraak werd mondeling gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.