ECLI:NL:RBZWB:2024:1955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/02/408678 / JE RK 23-653 C/02/408686 / JE RK 23-659
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en afwijzing van machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

Op 27 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de kinderrechter de onderlinge samenhang van de zaken in acht nam. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen te verlengen, waarbij [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verbleef en [minderjarige 2] in een pleeggezin. De moeder van de kinderen was aanwezig en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.L.J. de Vos.

De rechtbank oordeelde dat het beter ging met [minderjarige 1] op de groep, maar dat het nog te vroeg was om haar terug te plaatsen bij de moeder. De GI had aangegeven dat er stappen gezet werden in de richting van het traject 'Goed Genoeg Ouderschap' om de opvoedvaardigheden van de moeder te beoordelen. De kinderrechter besloot daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlengen van 14 maart 2024 tot 14 juni 2024. Voor [minderjarige 2] werd het verzoek tot verlenging van de machtiging afgewezen, omdat zij inmiddels in een pleeggezin verbleef en de GI geen belang had bij de verlenging van de machtiging.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De uitspraak werd mondeling gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
C/02/408678 / JE RK 23-653 ( [minderjarige 2] )
C/02/408686 / JE RK 23-659 ( [minderjarige 1] )
Datum uitspraak: 27 februari 2024
(nadere) beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.L.J. de Vos te Goes.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 5 december 2023, met de daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. De Vos van 14 februari 2024;
- de brief van de GI van 16 februari 2024, ingekomen bij de rechtbank op 16 februari 2024.
1.2.
Op 27 februari 2024 heeft de kinderrechter de zaken, gelet op de onderlinge samenhang, tegelijkertijd nader mondeling - met gesloten deuren -behandeld.
1.3.
Gehoord zijn:
- de [minderjarige 1] , die apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 14 juni 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 juni 2022. Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij het [pleeggezin] , met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 december 2021. Ten aanzien van [minderjarige 2] is met ingang van 14 juni 2021 en tot 14 december 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend.
2.3.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 14 december 2021 en tot 14 juni 2022. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd, met ingang van 14 december 2021 en tot 14 juni 2022.
2.4.
Bij beschikking van 14 april 2022 is ten aanzien van [minderjarige 1] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 14 april 2022 en tot 28 april 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 15 april 2022 is toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een crisisplek van Juvent, met ingang van 15 april 2022 en tot 28 april 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 20 april 2022 is -definitief- toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] van een voorziening voor pleegzorg naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een crisisplek van Juvent, met ingang van 28 april 2022 en tot 14 juni 2022. In die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 28 april 2022 en tot 20 mei 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van 13 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023. Bij diezelfde beschikking is het restant van het eerder aangehouden verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toegewezen, met ingang van 20 mei 2022 en tot 14 juni 2022. Bij diezelfde beschikking is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is bij genoemde beschikking verlengd, met ingang van 14 juni 2022 en tot 14 juni 2023.
2.8.
Bij beschikking van 12 juni 2023 is de ondertoezichtstelling [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 juni 2024. Bij diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 14 juni 2023 en tot 14 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.9.
Bij beschikking van 5 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 maart 2024.
2.10.
Op grond van laatst genoemde beschikking verblijft [minderjarige 1] bij [jeugdzorgorganisatie] .
[minderjarige 2] verblijft bij een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Op dit punt in de procedure moet de kinderrechter beslissen op het resterende deel van het verzoek van de GI de machtiging te verlengen voor de periode van 14 maart 2024 en tot 14 juni 2024.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft het verzoek. Het gaat beter met [minderjarige 1] op de groep. Op school gaat het wat minder, daar heeft ze regelmatig conflicten. Er zal gekeken worden naar de inzet van een persoonlijke begeleider voor [minderjarige 1] , iemand waar ze mee kan praten. Voor [minderjarige 1] is het het beste als haar persoonlijk begeleider een vrouw zou zijn. Het traject van Goed Genoeg Ouderschap zal worden ingezet om te kunnen beoordelen of de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. Door het faillissement van Pandor is dit traject helaas uitgesteld maar door de overname van Pandor door [praktijk] kan het traject alsnog binnenkort worden opgestart. Er is nog geen zicht op de vraag of het mogelijk is dat (één van) de kinderen weer bij de moeder kunnen gaan wonen. Om dit te kunnen beoordelen zijn ook de uitkomsten van het IPT-traject nodig. [minderjarige 2] verblijft sinds 12 februari jl. in een pleeggezin. Het contact tussen de moeder en het pleeggezin is positief. De GI ziet een moeder die heel hard werkt en die flinke stappen vooruit zet. Maar voor nu is het nog te pril om de kinderen bij de moeder te plaatsen. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd.
4.2
Door en namens de moeder wordt aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de GI. Het gaat beter met [minderjarige 1] op de groep. De moeder heeft nog steeds de grote wens dat beide kinderen terug bij haar thuis komen wonen maar zij begrijpt dat dat nu nog niet kan. De moeder staat open voor alle hulpverlening die vanuit de GI wordt geadviseerd en zal hier ook aan mee blijven werken. Zij gaat zich volledig inzetten voor het traject van Goed Genoeg Ouderschap en is blij met de concrete stappen die al op korte termijn zullen worden gezet.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inzake C/02/408686 / JE RK 23-659
5.2
Ten aanzien van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] oordeelt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat het beter gaat met [minderjarige 1] op de groep bij [jeugdzorgorganisatie] . De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt positief. De komende periode zal het traject van Goed Genoeg Ouderschap worden ingezet om te kunnen beoordelen of de moeder over voldoende en afdoende opvoedvaardigheden beschikt teneinde [minderjarige 1] terug thuis te kunnen plaatsen. De positieve lijn die is ingezet is echter nog pril. De kinderrechter is van oordeel dat het op dit moment nog te vroeg is om [minderjarige 1] terug thuis te plaatsen. De moeder geeft zelf ook aan dat een terug thuisplaatsing van [minderjarige 1] op dit moment nog te vroeg is. De kinderrechter zal het verzoek van de GI dan ook toewijzen. De komende drie maanden dient de GI te benutten om de opvoedvaardigheden van de moeder in kaart te brengen, waarvoor de GI het traject van Goed Genoeg Ouderschap zal inzetten. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] toewijzen.
Inzake C/02/408678 / JE RK 23-653
5.3
Ten aanzien van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] oordeelt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat [minderjarige 2] sinds 12 februari jl. in een pleeggezin verblijft en niet meer in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De GI heeft dan ook geen belang bij het verzoek tot verlenging van de huidige machtiging. De kinderrechter zal het verzoek van de GI dan ook afwijzen. Met de GI is besproken dat de GI een nieuw verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg zal indienen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.4
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Inzake C/02/408686 / JE RK 23-659
6.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 maart 2024 en tot 14 juni 2024;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Inzake C/02/408678 / JE RK 23-653
6.3
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 13 maart 2024
.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.