ECLI:NL:RBZWB:2024:1977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418855 / JE RK 24-214
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De zaak betreft de kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4], waarbij de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling (GI) betrokken is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd voor de duur van drie maanden, terwijl de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor een jaar is verlengd. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] voor een jaar verlengd. De kinderrechter oordeelde dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen nog steeds aanwezig is en dat de ouders niet in staat zijn om deze zelfstandig weg te nemen. De ouders zijn verwikkeld in een conflict dat de kinderen belast, en de GI heeft geadviseerd om de ondertoezichtstelling te verlengen om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De kinderrechter heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/418855 / JE RK 24-214 (
verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 1])
C/02/418860 / JE RK 24-216 (
verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 2] en verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 3])
C/02/418859 / JE RK 24-215 (
verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 4])
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedag 4] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
In de zaak met kenmerk 24-214
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2024;
  • het bericht met bijlage van mr. M.P. Kapteijn van 6 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024;
  • de pleitnota van mr. M.P. Kapteijn die tijdens de mondelinge behandeling van 13 maart 2024 is overhandigd.
In de zaak met kenmerk 24-216
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2024;
- het bericht met bijlage van mr. M.P. Kapteijn van 6 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024;
- de pleitnota van mr. M.P. Kapteijn die tijdens de mondelinge behandeling van 13 maart 2024 is overhandigd.
In de zaak met kenmerk 24-215
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2024;
  • het bericht met bijlage van mr. M.P. Kapteijn van 6 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024;
  • de pleitnota van mr. M.P. Kapteijn die tijdens de mondelinge behandeling van 13 maart 2024 is overhandigd.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 4] , die vooraf en apart zijn gehoord;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. [minderjarige 4] verblijft op grond van de hierna genoemde machtiging bij de [zorgaanbieder] te [plaats] .
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 30 maart 2023 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met ingang van 30 maart 2023 en tot 30 maart 2024 onder toezicht van de GI gesteld. Tevens is bij diezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 30 maart 2023 en tot 30 juni 2023.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 juni 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 30 juni 2023 en tot 30 december 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 december 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 30 december 2023 en tot 30 maart 2024.

3.Het verzoek

In de zaak met kenmerk 24-214

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
In de zaak met kenmerk 24-216
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
In de zaak met kenmerk 24-215
3.3.
De GI verzoekt, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. Er is nog steeds sprake van een loyaliteitsconflict nu de strijd tussen de ouders nog onverminderd aanwezig is. Zij communiceren wekelijks per e-mail, maar de informatievoorziening is beperkt. Er is geen sprake van overleg. Met name aan de zijde van de vader. Zo wil hij zijn gewijzigde omgangsplan doordrukken. Hij staat niet open voor de mening van anderen en blijft invloed uitoefenen op de GI en [zorgaanbieder] om bepaalde uitspraken te doen of om zijn eigen ideeën voor elkaar te krijgen. Dat vindt de GI zeer onwenselijk. De GI heeft de vader geadviseerd om een verzoek bij de rechtbank in te dienen als hij wil dat de zorgregeling wordt gewijzigd. Het is namelijk niet de verwachting dat de ouders overeenstemming zullen bereiken. Door de wijze waarop de vader zich opstelt, worden de kinderen en de moeder klem gezet en ontstaan er spanningen en onrust. Dit kan schadelijk zijn voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zo luistert de vader niet naar wat [minderjarige 1] wil als het gaat om de (gewijzigde) zorgregeling. Als gevolg daarvan gaat [minderjarige 1] al een tijd niet meer naar de vader. [minderjarige 4] lijkt hetgeen de vader zegt over te nemen. Daarnaast wordt de moeder gediskwalificeerd als het gaat om de opvoeding van de kinderen. De vader lijkt invloed te willen blijven uitoefenen op de opvoedsituatie bij de moeder. Door de hele situatie is de moeder juist geneigd om de zorgregeling strikter na te leven. Dit maakt dat de GI het noodzakelijk vindt om de ondertoezichtstelling te verlengen, zodat gewerkt kan blijven worden aan de gestelde doelen en patronen kunnen worden doorbroken. Ook zal er in de komende periode worden gekeken of Parallel Solo Ouderschap passend is. Ondanks diverse pogingen is namelijk gebleken dat oudercommunicatie echt niet mogelijk is. De GI vindt het beter als de ouders zo min mogelijk contact hebben en werken vanuit (basis)afspraken. Wat betreft de kinderen gaat het goed met [minderjarige 1] . Zij kan voor zichzelf opkomen en is in staat om haar mening te uiten. De GI is voornemens om binnenkort een verzoek wijziging zorgregeling bij de rechtbank in te dienen. Zodra er duidelijkheid is over de (gewijzigde) zorgregeling vermoedt de GI dat er rust komt voor [minderjarige 1] . Er zijn dan geen zorgen meer over [minderjarige 1] . Daarom verzoekt de GI voor [minderjarige 1] een verlenging voor de duur van drie maanden. Voor de andere drie kinderen is een verlenging van een jaar nodig. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] voor een jaar nodig. Het onderzoek van [praktijk] naar wat [minderjarige 4] nodig heeft, is nog niet afgerond. Dit maakt dat er nog geen duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 4] is. Terwijl hij hier duidelijk om vraagt. Waarschijnlijk zijn de onderzoeksresultaten eind maart/begin april bekend. Naar aanleiding daarvan zal de GI, in overleg met [minderjarige 4] en de ouders, direct vervolgstappen gaan ondernemen. De GI is op dit moment al wel aan het oriënteren wat een passende vervolgplek voor [minderjarige 4] kan zijn. Omdat [minderjarige 4] is gebaat bij voorspelbaarheid en continuïteit en geen tussentijdse verplaatsing zal zijn verblijf bij [zorgaanbieder] voor nu nog worden voorgezet. Het staat volgens de GI wel vast dat [minderjarige 4] daar niet kan blijven. Er zijn onvoldoende geschoolde medewerkers bij [zorgaanbieder] . [minderjarige 4] valt onder [locatie 1] en die zorg mag [zorgaanbieder] niet meer bieden. Doordat steeds de discussie over het perceel en de indicatie van [minderjarige 4] wordt opgezocht, wordt er valse hoop aan [minderjarige 4] geboden. De GI vindt het niet zinvol om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] voor een halfjaar te verlengen onder aanhouding van het restant, omdat een korte verlenging juist zorgt voor onrust bij onder meer [minderjarige 4] .
4.2.
Namens de moeder heeft de advocaat aangegeven dat de moeder het eens is met de verzoeken zoals door de GI verzocht. Het is niet nodig om de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] met een jaar in plaats van drie maanden te verlengen. Het is niet waar dat [minderjarige 1] meer zeggenschap krijgt als er geen ondertoezichtstelling meer is. Zij blijft minderjarig. Wat betreft [minderjarige 4] is er geen reden om de uithuisplaatsing voor een halfjaar toe te wijzen onder aanhouding van het restant, zoals de advocaat van de vader heeft verzocht. Er is volgens de moeder geen stok achter de deur voor de GI nodig om te blijven werken aan het toekomstplan van [minderjarige 4] . De GI werkt hard genoeg. Ook kan een kortere verlenging juist verkeerde verwachtingen scheppen. Verder vindt de moeder de betrokkenheid van de GI fijn. De GI bewaakt het proces en ondersteunt waar nodig. Verder benoemt de advocaat nog dat er geen sprake is van een onderlinge strijd tussen de ouders, maar dat het de strijd van de vader is. Het steeds willen veranderen van de zorgregeling is niet in het belang van de kinderen.
Zelf heeft de moeder aangegeven dat de ondertoezichtstelling van het afgelopen jaar rust en duidelijkheid heeft gebracht. De kinderen kunnen zich bij de jeugdbeschermers uiten en zij geven duidelijke adviezen aan de moeder, welke zijn gericht op de belangen van de kinderen. De moeder wil dan ook dat de ondertoezichtstelling voor alle kinderen wordt verlengd zoals verzocht. Juist omdat er momenteel veel onrust is. Dit mede vanwege de verschillende opvoedsituaties en de wens van de vader om de zorgregeling te wijzigen. Dat [minderjarige 1] weet wat zij wil en dit ook durft te uiten, erkent de moeder. Het gaat goed met haar. Ook gaat het beter met [minderjarige 4] . Hij is rustiger en minder brutaal geworden. De moeder hoopt vooral dat er na een jarenlange strijd rust gaat komen. Zij wil dat de gemaakte afspraken worden nageleefd zonder dat er telkens strijd en discussies over worden gevoerd. De basis is goed en er moet niet steeds worden geschoven met weekenden en/of tijden.
4.3.
Namens de vader geeft de advocaat aan dat de vader geen bezwaar heeft tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zoals verzocht. Wat betreft [minderjarige 1] verzoekt de vader om de ondertoezichtstelling, anders dan verzocht, te verlengen met dezelfde duur als de andere kinderen te weten een jaar. Het is van belang dat de zorgregeling voor [minderjarige 1] en de vader opnieuw wordt vormgegeven en dat er ook wordt gekeken of deze functioneert. Dat mag niet stuk lopen op het verstrijken van de maatregel na drie maanden. Daarbij komt dat de kans bestaat dat [minderjarige 1] meer zeggenschap krijgt dan reëel is en bij haar leeftijd past als de maatregel niet voor een jaar wordt verlengd. Wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] refereert de vader zich aan het oordeel van de kinderrechter. [minderjarige 4] is sprongetjes aan het maken. Het gaat beter met hem. Wel verzoekt de advocaat om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] voor een halfjaar te verlengen onder aanhouding van het restant. Dit als stok achter de deur, zodat de GI hard gaat werken aan een toekomstplan voor [minderjarige 4] . Er is namelijk nog steeds geen duidelijkheid over zijn toekomstperspectief. De indicatie van [minderjarige 4] loopt in april a.s. af. Volgens de vader heeft [zorgaanbieder] aangegeven dat [minderjarige 4] al een tijd in [locatie 2] meedraait en daarin ook kan worden ingedeeld (in plaats van [locatie 1] ), wat zou maken dat [minderjarige 4] met een herindicatie bij [zorgaanbieder] zou kunnen blijven. Dit is temeer relevant nu [minderjarige 4] is gebaat bij continuïteit en hij het ook goed doet bij [zorgaanbieder] . De vader wil het liefst dat [minderjarige 4] met een opbouw bij hem komt wonen. In ieder geval wil de vader voor nu [minderjarige 4] vaker zien. Verder benoemt de advocaat nog dat de GI er steeds vanuit gaat dat de vader een dominante man is, die alles naar zijn eigen hand wil zetten en nergens aan mee wil werken. Het zou goed zijn als de GI openstaat voor hetgeen de vader zegt. In dat kader merkt zij ook nog op dat de moeder erg star is. Zij lijkt absoluut niet te willen afwijken van de basisafspraken. Het plan van de vader om de zorgregeling te wijzigen, is gebaseerd op een misverstand. De vader heeft een bepaling in het ouderschapsplan verkeerd geïnterpreteerd. Hij zal de zorgregeling zoals die er nu ligt, gaan naleven.
Zelf heeft de vader aangegeven dat de kinderen nog steeds klem zitten. Het is goed dat er basisafspraken zijn, maar er moet enige flexibiliteit zijn om daar in het belang van de kinderen van af te wijken. Bijvoorbeeld zodat de kinderen op elkaars verjaardag kunnen zijn. De vader had iets anders van de maatregelen verwacht. Hij vraagt zich af wat nog het doel van de ondertoezichtstelling is. Hij ziet geen verbetering in de oudercommunicatie. Daarnaast is de verhouding tussen de vader en de GI, in het bijzonder met de mannelijke jeugdbeschermer, moeilijk. Hij vindt dat er sprake is van partijdigheid richting de moeder. De GI schrijft alleen maar negatieve dingen over de vader op. Het bemiddelingsgesprek heeft hierin geen verandering gebracht. Dit maakt dat de samenwerking met de GI voor de vader erg lastig is. Door de hele situatie heeft de vader de neiging om zich terug te trekken en zo min mogelijk contact te hebben. Hier zijn de kinderen niet altijd bij gebaat. De vader vindt dat er een manier moet gevonden om de oudercommunicatie te verbeteren. Tot slot zijn er veel redenen om het ouderschapsplan, en in het bijzonder de zorgregeling, te herzien.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige 1] aan dat het goed met haar gaat. Zij heeft een bijbaan en het gaat goed op school. [minderjarige 1] vindt het fijn om bij de moeder te wonen. Het is er gezellig, er wordt goed voor haar gezorgd en zij kan goed met de moeder praten. [minderjarige 1] ziet haar vader één weekend per veertien dagen en om de week op dinsdag. Zij is nu al een tijdje niet bij de vader geweest, omdat hij de zorgregeling wil wijzigen. Dat heeft de vader niet met [minderjarige 1] besproken, maar aan haar medegedeeld. Dat vindt [minderjarige 1] vervelend. [minderjarige 1] zou willen dat de vader ook naar haar mening luistert en daar rekening mee houdt. [minderjarige 1] wil namelijk op zondag naar huis en niet pas op maandag. Verder geeft [minderjarige 1] aan dat zij snel is gewend aan de scheiding van de ouders. Het is beter dan hoe het was. Wel zou [minderjarige 1] willen dat er minder gedoe is tussen haar ouders en dat zij iets makkelijker met elkaar omgaan. Dat zou [minderjarige 1] rust brengen.
4.5.
[minderjarige 4] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat. Hij heeft een goed humeur en is blij. Wel mist hij nog steeds zijn vrienden. Ook mist hij zijn ouders heel erg. Hij zou graag een weekend bij zowel de vader als de moeder willen zijn. Daarbij komt dat elke dag bij [zorgaanbieder] hetzelfde is. Vooral doordeweeks is het saai en eenzijdig. In het weekend gaat hij werken en naar de kerk. Dat is wel leuk en afwisselend. [minderjarige 4] vraagt zich af wanneer er duidelijkheid komt over waar hij gaat wonen en hoe dat gaat worden opgebouwd. Hij zit al een jaar bij [zorgaanbieder] en wil daar niet blijven. [minderjarige 4] wil bij de vader wonen. Hij vindt het een goed idee om eerst een zaterdag bij de vader te zijn en later een heel weekend. Hij denkt dat dat gaat lukken. De band met zijn vader is sterker geworden. Dat komt volgens [minderjarige 4] (mede) door de nieuwe partner van de vader. Als [minderjarige 4] zijn maand zelf zou mogen indelen, vindt hij het een goed idee om een weekend niets te doen, dan een weekend bij de vader te zijn, daarna een weekend niets te doen en vervolgens een weekend bij de moeder te zijn.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

5.1.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
In de zaak met kenmerk 24-214
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengen zoals verzocht te weten voor de duur van drie maanden met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 juni 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
Hij stelt vast dat [minderjarige 1] zich positief aan het ontwikkelen is. Uit de nadere informatie van de GI volgt dat [minderjarige 1] haar eigen weg heeft gevonden in de scheiding van de ouders en de contacten die zij met beide ouders heeft. [minderjarige 1] heeft een eigen mening en durft deze mening ook te uiten. Dit is ook wat de kinderrechter tijdens het gesprek met [minderjarige 1] heeft waargenomen. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] nog niet volledig is weggenomen en dat het de ouders op dit moment nog onvoldoende lukt om die ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. Net als de andere kinderen zit [minderjarige 1] met momenten klem tussen de ouders. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij zou willen dat er minder gedoe tussen haar ouders is. Zij zou willen dat de ouders iets makkelijker met elkaar om zouden gaan. Dat zou haar rust brengen. Ook voelt [minderjarige 1] zich niet altijd gezien en gehoord door met name de vader. Zo heeft [minderjarige 1] uitgelegd dat zij zou willen dat de vader ook naar haar mening luistert en daar rekening mee houdt. Bijvoorbeeld als het gaat om het wijzigen van de zorgregeling. Anders dan de vader wil [minderjarige 1] namelijk op zondag naar huis en niet pas op maandag. Als gevolg hiervan is [minderjarige 1] in de afgelopen periode in het weekend niet naar de vader gegaan. Met inachtneming van het voornemen van de GI om op korte termijn een verzoek wijziging zorgregeling bij de rechtbank in te dienen, vindt de kinderrechter het een goee idee als de GI de komende drie maanden betrokken blijft bij [minderjarige 1] om onder meer te ondersteunen in de (gewijzigde) zorgregeling en ervoor te zorgen dat het belang van [minderjarige 1] (en de andere kinderen) voorop blijft staan. De kinderrechter vertrouwt erop dat er rust voor [minderjarige 1] komt, zodra er meer duidelijkheid over de (gewijzigde) zorgregeling is. Daarom verlengt hij de ondertoezichtstelling tot 30 juni 2024. Langer lijkt de kinderrechter nu niet nodig. Langer kan ook niet omdat 3 maanden het verzoek is.
In de zaak met kenmerk 24-216
5.5.
De kinderrechter zal het – onweersproken – verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 maart 2025. Hij legt dit hierna uit.
5.6.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds onverminderd aanwezig is en het de ouders niet lukt om die ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. Uit de nadere informatie van de GI volgt dat de strijd tussen de ouders nog steeds voortduurt en dat het de ouders niet lukt om met elkaar te communiceren. Als gevolg hiervan en vanwege de handelswijze van de vader hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds te maken met een loyaliteitsconflict, hetgeen voor [minderjarige 3] die is gediagnosticeerd met autisme nog ingewikkelder is. Hij is immers gebaat bij voorspelbaarheid. Bij veranderingen kan [minderjarige 3] heftig gedrag laten zien, niet luisteren of boos worden. Dat hij te maken heeft met verschillende opvoedsituaties kan voor [minderjarige 3] daarom erg lastig zijn. Daarnaast laat [minderjarige 2] op haar beurt volgend gedrag zien. Zij is loyaal aan beide ouders en kan zich terugtrekken, stil en verdrietig zijn. Beide kinderen vinden het erg moeilijk om te laten zien hoe zij zich voelen. Dit maakt dat de kinderrechter de opdracht aan de GI geeft om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te blijven bewaken. Verder vindt de kinderrechter het een goed idee als de GI in de komende periode gaat onderzoeken of een Parallel Solo Ouderschap-traject passend is voor de ouders. Dit zodat er meer rust en duidelijkheid komt op het moment dat beide ouders zich gaan focussen op hun eigen opvoeding en tijd met de kinderen. Hij verwacht dat de GI (op korte termijn) een dergelijk traject zal inzetten op het moment dat dit passend wordt geacht.
In de zaak met kenmerk 24-215
5.7.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 maart 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.8.
Net als bij de twee jongste kinderen is hij van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 4] nog steeds onverminderd aanwezig is en het de ouders onvoldoende lukt om die ontwikkelingsbedreiging zelf weg te nemen. Dit vanwege dezelfde redenen zoals genoemd in rechtsoverweging 5.6. In het bijzonder benoemt de kinderrechter nog dat hij vaststelt dat [minderjarige 4] erg beïnvloedbaar is. De vader lijkt [minderjarige 4] met volwassenproblematiek te belasten en lijkt hem op zodanige manier te beïnvloeden dat [minderjarige 4] in een loyaliteitsconflict is geraakt. In combinatie met de autisme van [minderjarige 4] zorgt dit ervoor dat hij negatief externaliserend gedrag laat zien. Zo stelt [minderjarige 4] zich dwingend en zelfbepalend op. Veder is hij vanwege zijn autisme meer dan andere kinderen gebaat bij duidelijkheid, voorspelbaarheid en continuïteit. Die duidelijkheid ontbreekt op dit moment als gevolg van het uitblijven van de onderzoeksresultaten van [praktijk] . Er is nog geen duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 4] . Dit terwijl de kinderrechter tijdens het gesprek met [minderjarige 4] zelf ook heeft gemerkt dat hij hier echt behoefte aan heeft. Hij vraagt er expliciet om. De kinderrechter gaat er daarom vanuit dat de GI direct vervolgstappen zal nemen zodra de onderzoeksresultaten van [praktijk] bekend zijn. Hij vindt het immers zeer belangrijk dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige 4] en dat er een passende vervolgplek voor hem wordt gevonden. Zodra die vervolgstappen leiden tot veel discussie of de vervolgplek van [minderjarige 4] een andere plek is dan een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, verwacht de kinderrechter dat de GI tijdig een passend verzoek bij de rechtbank indient. Voor nu zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen. Dit is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 4] , biedt hem continuïteit en voorkomt een tussentijdse verplaatsing. Op die manier kan [minderjarige 4] namelijk – met de extra inzet vanuit [begeleiding] – bij [zorgaanbieder] blijven totdat er een passende vervolgplek is. Hierbij neemt de kinderrechter ook in overweging dat [minderjarige 4] steeds beter zijn draai lijkt te vinden bij [zorgaanbieder] . De kinderrechter heeft tijdens het gesprek met [minderjarige 4] zelf ook een rustigere jongen dan voorheen gezien. Het lijkt dus beter met hem te gaan. De kinderrechter hoopt dat die lijn in de komende periode zal worden voortgezet. Dit betekent onder meer dat de zorgen over [minderjarige 4] worden weggenomen en dat hij op korte termijn op een passende vervolgplek terecht komt. De kinderrechter zal beide maatregelen daarom – anders dan de advocaat van de vader heeft verzocht – voor de duur van een jaar verlengen. Dit ook om onrust van onder meer een nieuwe mondelinge behandeling bij [minderjarige 4] te voorkomen.
In de zaak met kenmerk 24-214, 24-216 en 24-215
5.9.
De kinderrechter verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk is dat de beslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk 23-214
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met kenmerk 24-216
6.3.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 maart 2025;
6.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met kenmerk 24-215
6.5.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 maart 2025;
6.6.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 maart 2024 en tot 30 maart 2025;
6.7.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 22 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.