ECLI:NL:RBZWB:2024:1978

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418158 / JE RK 24-94
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met onvoldoende onderbouwd perspectiefbesluit

Op 12 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI), de ouders en de pleegouders aanwezig waren. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, omdat [minderjarige] goed functioneert in het pleeggezin, maar er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de ouders. De ouders hebben een beperkte draagkracht en tonen onvoldoende leerbaarheid in hun opvoedingscapaciteiten. De moeder vertoont onvoorspelbaar gedrag en de vader neemt een afwachtende rol aan.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in het pleeggezin, de onderbouwing van het perspectiefbesluit van de GI onvoldoende is. Er is onduidelijkheid over de kindeigenproblematiek en de samenhang met de opvoedomgeving. De kinderrechter heeft daarom de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar het perspectiefbesluit en hierover advies uit te brengen. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 20 september 2024, maar heeft het overige deel van het verzoek aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Raad.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft complimenten gegeven aan de pleegouders voor hun goede zorg voor [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418158 / JE RK 24-94
Datum uitspraak: 12 maart 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
locatie Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de GI van 17 januari 2024 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 18 januari 2024;
  • het bericht van de GI van 19 februari 2024 met bijlage, ingekomen bij de griffie op 19 februari 2024.
1.2
Op 12 maart 2024 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen is:
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen, maar niet verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader;
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 20 september 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, met ingang van 20 september 2022 en tot 20 maart 2023.
2.3
Bij beschikking van 18 oktober 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken afgegeven, met ingang van 18 oktober 2022 en tot 1 november 2022. Het resterende deel is bij beschikking van 28 oktober 2022 toegewezen, met ingang van 1 november 2022 en tot 20 maart 2023.
2.4
Bij beschikking van 16 maart 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 maart 2023 en tot 20 april 2023. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20 maart 2023 en tot 20 april 2023.
2.5
Bij beschikking van 5 april 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 april 2023 en tot 20 maart 2024. Hiernaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 20 april 2023 en tot 20 maart 2024 verlengd.
2.6
Op basis van de laatstgenoemde beschikking verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft het verzoek. Het gaat goed met [minderjarige] in het pleeggezin. Hij heeft een traumasensitieve opvoeding nodig, die pleegouders hem kunnen bieden. Ook ervaart hij veiligheid bij zijn pleegouders, waardoor hij zich kan ontwikkelen. Gebleken is dat het basisvertrouwen van [minderjarige] in de afgelopen periode gegroeid is. Echter zijn er wel kenmerken bij hem te zien van hechtingsproblematiek. Omdat hij nog zo jong is, is het moeilijk om dit vast te stellen. [minderjarige] gaat op dinsdag en woensdagochtend naar de peutergroep van [kinderopvang] . Hier wordt onder meer gezien dat hij duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur nodig heeft.
Momenteel ziet [minderjarige] de ouders 45 minuten per twee weken. Op 14 februari 2023 is er een schriftelijke aanwijzing aan de ouders gegeven, omdat de bezoeken zeer wisselend verliepen en dit een grote impact had op het gevoel van veiligheid van [minderjarige] . Het gedrag dat de ouders lieten zien tijdens sommige bezoeken is onacceptabel en de behoeften van [minderjarige] werden door de ouders genegeerd. Het maakte [minderjarige] bang, werkte traumatiserend en maakte samenwerking tijdens de bezoekmomenten onmogelijk. Sinds de schriftelijke aanwijzing gegeven is en sinds SDW de bezoeken is gaan begeleiden, verlopen de bezoeken met [minderjarige] beter. Uiteindelijk is besloten de bezoeken ergens anders dan in een voorgestructureerde omgeving te laten plaatsvinden. De GI vindt echter wel dat de ouders meer de ouderrol op zich mogen nemen en met initiatieven mogen komen. [minderjarige] vertoont nu zelfbepalend gedrag en de ouders vinden het lastig om hem te corrigeren. Ondanks de stappen die gemaakt zijn, is de algehele situatie in de afgelopen periode niet veranderd. Gebleken is dat de ouders een beperkte draagkracht hebben, ze onvoldoende leerbaarheid laten zien en het hen onvoldoende lukt om hun opvoedvaardigheden te ontwikkelen. Hiernaast blijft de moeder onvoorspelbaar in haar gedrag, heeft ze een beperkt inlevingsvermogen en kan ze onvoldoende sensitief reageren op [minderjarige] . De ouders accepteren geen ondersteuning op het gebied van pedagogische hulpvragen; de moeder wil alleen hulp om te leren omgaan met haar autisme. Momenteel krijgt de moeder hulp van [zorgorganisatie] . Er wordt laagdrempelig begonnen met het bieden van hulp gericht op haar financiën en de woonsituatie. Hierna wordt verder gekeken waar de moeder hulp bij kan gebruiken. Het is lastig om alleen de verslaving van de moeder aan te pakken. Op het moment dat de verslaving wordt aangepakt, zal er een explosie aan emoties ontstaan. Hiernaast wil de moeder niet stoppen met haar drugsgebruik. Ook is gebleken dat het de vader niet lukt om de moeder tegen te spreken en verantwoordelijkheid te nemen als [minderjarige] in gevaarlijke situaties komt. Het lukt hem onvoldoende om initiatief te tonen, hij heeft een afwachtende rol en komt weinig tot handelen. Ondanks de zorgen vinden de ouders dat [minderjarige] terug thuis kan komen wonen.
Gelet op het bovenstaande heeft de GI op 19 februari 2024 een perspectiefbesluit aan de ouders verstuurd. Hierin wordt onder meer vermeld dat er niet meer gewerkt zal worden aan een thuisplaatsing. De GI hoopt dat door het nemen van dit perspectiefbesluit de druk op de bezoeken bij de ouders wordt weggenomen en dat het uiteindelijk de relatie tussen de ouders en [minderjarige] ten goede komt.

5.De beoordeling

5.1
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. Ondanks dat hij kenmerken vertoont van hechtingsproblematiek, voelt hij zich veilig bij het pleeggezin en komt hij toe aan zijn ontwikkelingstaken. De kinderrechter maakt zich echter ook zorgen. Volgens de GI is de situatie van en met de ouders in de afgelopen periode namelijk niet veranderd. De ouders hebben een beperkte draagkracht en laten onvoldoende leerbaarheid zien, waardoor het ze niet lukt hun opvoedvaardigheden te ontwikkelen. De moeder blijkt onvoorspelbaar in haar gedrag en kan onvoldoende sensitief reageren op [minderjarige] . Het zou de vader daarbij niet lukken om de moeder tegen te spreken en verantwoordelijkheid te nemen als [minderjarige] in een gevaarlijke situatie terecht komt. De moeder wenst hulp bij haar autisme, maar beide ouders hebben geen pedagogische hulpvragen. De bezoeken zoals ze nu zijn vastgesteld, namelijk dat [minderjarige] zijn ouders 45 minuten per twee weken ziet, is volgens de GI het hoogst haalbare. Gebleken is ook dat de GI een perspectiefbesluit heeft genomen, waarin benoemd wordt dat er niet meer gewerkt zal worden aan een terug thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders.
De kinderrechter vindt dat de onderbouwing van het perspectiefbesluit van GI momenteel onvoldoende is en vraagt zich hiernaast af of dit besluit de oplossing gaat zijn voor de huidige situatie. Het is de kinderrechter onduidelijk wat de kindeigenproblematiek van [minderjarige] is en wat de samenhang is met de voormalige opvoedomgeving. Ook mist hij de verslaglegging van [kinderopvang] , de verslaglegging van het verloop van de video-interactieve begeleiding en de verslaglegging van eventuele hulpverlening die aan de ouders geboden is in de afgelopen periode. Als je een kind wil helpen, dien je het gezin te helpen. In de stukken is niet terug te zien dat dit in de afgelopen periode (voldoende) gebeurd is, mede omdat de moeder aangeeft dat ze hulp wenst, maar dit niet krijgt.
Gezien deze onduidelijkheden vindt de kinderrechter het belangrijk dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) onderzoek gaat uitvoeren naar het perspectiefbesluit van [minderjarige] en hierover een advies uitbrengt aan de kinderrechter. Een perspectiefbesluit brengt namelijk ingrijpende en onomkeerbare gevolgen met zich mee en zal een keerpunt zijn in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI dient dan ook alle beschikbare stukken in dit dossier te verzenden naar de Raad, zodat dit kan worden meegenomen in het onderzoek. Hiernaast wordt de Raad verzocht de kinderrechter te adviseren omtrent deze ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (conform artikel 265j van het Burgerlijk Wetboek), gezien het feit dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] bijna twee jaar duurt,
Gezien het bovenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI voor een half jaar toewijzen, te weten van 20 maart 2024 en tot 20 september 2024. Het overige deel van het verzoek zal hij aanhouden, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Raad.
De kinderrechter merkt hierbij op dat hij ziet dat de pleegouders het goed doen met [minderjarige] en geeft hier zijn complimenten voor. [minderjarige] zit op zijn plek bij de pleegouders. Het onderzoek richt zich dan ook niet op het feit of [minderjarige] al dan niet goed geplaatst is.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.2
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 20 maart 2024 en tot 20 september 2024;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 20 maart 2024 en tot 20 september 2024;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, een onderzoek in te stellen naar het perspectiefbesluit en de gevraagde verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport twee weken voor de nader te bepalen zittingsdatum bij de rechtbank dient te worden ingediend;
6.5
houdt iedere verdere beslissing over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot een nader te bepalen datum
in de eerste helft van september 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van drs. Swint, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 22 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.