ECLI:NL:RBZWB:2024:1979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418159 / JE RK 24-95
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met onvoldoende onderbouwd perspectiefbesluit

Op 12 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de betrokken partijen, waaronder de gezinsvoogdijinstantie (GI), de moeder, de vader en de pleegouders, aanwezig waren. De GI verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, omdat het goed zou gaan met de minderjarige in het pleeggezin, maar er ook zorgen waren over de situatie van de moeder, die kampt met psychiatrische en verslavingsproblematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de onderbouwing van het perspectiefbesluit van de GI onvoldoende was en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar dit besluit. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 20 maart 2024 tot 20 september 2024, maar heeft verdere beslissingen aangehouden in afwachting van het onderzoek van de Raad. De kinderrechter heeft complimenten gegeven aan de pleegouders voor hun goede zorg voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418159 / JE RK 24-95
Datum uitspraak: 12 maart 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
locatie Amsterdam, hierna te noemen de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de GI van 17 januari 2024 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 18 januari 2024;
  • het bericht van de GI van 19 februari 2024 met bijlage, ingekomen bij de griffie op 19 februari 2024;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de GI van 5 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 5 maart 2024;
  • de brief van de pleegouders van 11 maart 2024.
1.2
Op 12 maart 2024 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen is:
- een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen, maar niet verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader;
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 20 september 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 maart 2023. Bij diezelfde beschikking is een machtiging verleend voor [minderjarige] om haar gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 20 maart 2023.
2.3
Bij beschikking van 16 maart 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 20 april 2023 verlengd. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 20 april 2023.
2.4
Bij beschikking van 5 april 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 april 2023 en tot 20 maart 2024. Hiernaast is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20 april 2023 en tot 20 maart 2024.
2.5
Op basis van de laatstgenoemde beschikking verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt De GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in een pleeggezin voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft het verzoek. Het gaat goed met [minderjarige] in het pleeggezin. Ze lijkt tot rust te komen bij de pleegouders en is gebaat bij de structuur die de pleegouders haar bieden. In juli 2023 is Agathos in de vorm van IPT in het pleeggezin gestart om de opvoedvaardigheden van pleegouders te vergroten, zodat ze op een traumasensitieve wijze op [minderjarige] kunnen reageren. [minderjarige] lijkt namelijk last te hebben van emotioneel trauma en van een hechtingstrauma richting de moeder. Echter is de hechtingsproblematiek nog niet gediagnosticeerd. [minderjarige] is aangemeld voor speltherapie bij [zorgorganisatie 1] , maar er is een wachtlijst van vier maanden. De bedoeling is om, tegelijkertijd met speltherapie, ook Theraplay voor haar in te zetten.
Sinds de uithuisplaatsing had [minderjarige] iedere twee weken een videobelmoment met de moeder. Deze contacten verliepen wisselend. De moeder kon ongepaste uitspraken doen en soms vielen de gesprekken stil. Om deze reden is afgesproken dat er tekeningen zouden worden gemaakt, zodat [minderjarige] en de moeder iets hadden waar ze over konden praten. Dit is vier weken goed verlopen, maar de moeder stopte hierna met tekenen wat tot teleurstelling en weerstand bij [minderjarige] leidde. Hierna zijn er fysieke bezoekmomenten opgestart onder begeleiding van SDW. Op 15 november 2023 heeft het eerste bezoekmoment plaatsgevonden. De dagen na het bezoek verviel [minderjarige] in oud gedrag. Dit gedrag hield aan tot 19 november 2023, waardoor er besloten is om het fysieke bezoek vast te stellen op één keer in de zes weken. Gebleken is dat de moeder zich onvoldoende kan inleven in de belevingswereld van [minderjarige] , waardoor [minderjarige] klem en verloren dreigt te raken. Ook is gebleken dat de moeder een beperkte draagkracht heeft, dat ze onvoldoende leerbaar is en dat het haar niet lukt om haar opvoedvaardigheden te ontwikkelen. De moeder en stiefvader accepteren geen ondersteuning op het gebied van pedagogische hulpvragen; de moeder wil alleen hulp om te leren omgaan met haar autisme. Momenteel krijgt de moeder hulp van [zorgorganisatie 2] . Er wordt laagdrempelig begonnen met het bieden van hulp gericht op haar financiën en de woonsituatie. Hierna wordt verder gekeken waar de moeder hulp bij kan gebruiken. Het is lastig om alleen de verslaving van de moeder aan te pakken. Op het moment dat de verslaving wordt aangepakt, zal er een explosie aan emoties ontstaan. Ook wil de moeder niet stoppen met haar drugsgebruik. Hiernaast heeft de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de moeder impact op de onvoorspelbaarheid in haar gedrag, haar inlevingsvermogen, haar empathisch vermogen en het sensitief kunnen reageren op [minderjarige] . [minderjarige] heeft aangegeven dat ze het eng vindt om de moeder te zien, omdat ze bang is dat de moeder haar pijn doet. Ook laat [minderjarige] terugval in gedrag zien na de bezoekmomenten met de moeder. Het is momenteel dan ook niet haalbaar om de bezoekmomenten op te bouwen.
[minderjarige] heeft sinds juni 2023 contact met de grootouders moederszijde en de grootouders stiefvaderszijde. Gebleken is dat [minderjarige] vaak dagenlang van slag is na een bezoek met de grootouders moederszijde. Ze reageert wel goed op de bezoeken met de grootouders stiefvaderszijde. De frequentie van de bezoeken met de grootouders is per 1 januari 2024 gehalveerd, omdat het [minderjarige] zwaar viel in combinatie met het naar school gaan, zwemles en het opstarten van de bezoeken met de moeder. [minderjarige] heeft momenteel één keer in de drie maanden een bezoekmoment met de grootouders. De ene keer zijn dat de grootouders moederszijde en de andere keer zijn dat de grootouders stiefvaderszijde.
Gelet op het bovenstaande heeft de GI op 19 februari 2024 een perspectiefbesluit aan de moeder verstuurd. Hierin wordt onder meer vermeld dat er niet meer gewerkt zal worden aan een thuisplaatsing. De GI hoopt dat door het nemen van dit perspectiefbesluit de druk op de bezoeken bij de moeder wordt weggenomen en dat het uiteindelijk de relatie tussen de moeder en [minderjarige] ten goede komt.
4.2
De pleegouders hebben een brief naar de kinderrechter gestuurd. Hierin is onder meer vermeld dat [minderjarige] een vrolijk, creatief en enthousiast meisje is. In de afgelopen periode is haar taal- en spraakontwikkeling verbeterd, kan ze haar emoties beter reguleren en ook op het gebied van de hechting maakt ze sprongen. Aan de andere kant blijft [minderjarige] kwetsbaar en gevoelig en heeft ze een laag zelfbeeld. De pleegouders merken dat [minderjarige] snel van slag raakt door bepaalde omstandigheden. Daarbij laat ze gedrag zien passend bij hechtingsproblematiek.
Als de omstandigheden voor haar voorspelbaar zijn, functioneert ze zowel thuis als op school goed. De reactie op bezoeken met de moeder en de stiefvader is tweeledig. Op het moment dat er aan [minderjarige] wordt verteld dat ze de moeder gaat ontmoeten, ziet ze daar enerzijds naar uit, maar anderzijds is er ook bepaalde spanning te zien. Haar gedrag na de bezoeken is wisselend. Aan de ene kant vertelt ze dat ze het fijn vond om de moeder te zien, maar aan de andere kant laat haar gedrag ook zien dat de bezoeken veel van haar vragen. Ze wordt bijvoorbeeld aanhankelijk, lijkt terug te vallen in haar ontwikkeling en ze heeft meer nachtmerries. De reactietijd is wisselend, maar varieert van enkele dagen tot twee weken. Het vraagt van de pleegouders dan ook een andere aanpak dan bij een ‘gemiddeld’ kind. Om die reden hebben de pleegouders extra ondersteuning ontvangen door middel van intensieve ambulante begeleiding van Agathos. Daarnaast hebben zij een cursus ‘zorgen voor getraumatiseerde kinderen’ via pleegzorgorganisatie Timon gevolgd. Zowel de cursus als de ambulante begeleiding hebben ervoor gezorgd dat de pleegouders beter in staat zijn traumasensitief op te voeden. Volgens de pleegouders zal er op termijn ook
professionele hulp moeten worden ingezet voor [minderjarige] om de hechting te bevorderen en om haar te helpen bij het verwerken van haar trauma’s.

5.De beoordeling

5.1
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. Ondanks dat ze last heeft van trauma’s en kenmerken lijkt te vertonen van hechtingsproblematiek, lijkt ze tot rust te komen en zich te ontwikkelen in het pleeggezin. De kinderrechter maakt zich echter ook zorgen. Volgens de GI is de situatie van en met de moeder in de afgelopen periode namelijk niet veranderd. De psychiatrische en verslavingsproblematiek van de moeder heeft nog steeds impact op de onvoorspelbaarheid in haar gedrag, haar inlevingsvermogen, haar empathisch vermogen en het sensitief kunnen reageren op [minderjarige] . Volgens de GI heeft de moeder een beperkte draagkracht en het lukt haar niet om haar opvoedvaardigheden te ontwikkelen. Ook heeft [minderjarige] aangegeven dat ze bang is dat de moeder haar pijn doet. De moeder en stiefvader accepteren geen ondersteuning op het gebied van pedagogische hulpvragen. De bezoekregeling zoals die nu is vastgesteld, namelijk dat [minderjarige] haar moeder één keer in de zes weken ziet, is voor nu dan ook het hoogst haalbare. Gebleken is ook dat de GI een perspectiefbesluit heeft genomen, waarin benoemd wordt dat er niet meer gewerkt zal worden aan een terug thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders.
De kinderrechter vindt dat de onderbouwing van het perspectiefbesluit van GI momenteel onvoldoende is en vraagt zich hiernaast af of dit besluit de oplossing gaat zijn voor de huidige situatie. Het is de kinderrechter onduidelijk wat de kindeigenproblematiek van [minderjarige] precies is en hoe dit samenhangt met de voormalige opvoedomgeving. Ook mist hij de verslaglegging van Agathos en de verslaglegging van eventuele hulpverlening die aan de moeder geboden is in de afgelopen periode. Als je een kind wil helpen, dien je het gezin te helpen. In de stukken is niet terug te zien dat dit in de afgelopen periode (voldoende) gebeurd is, mede omdat de moeder aangeeft dat ze hulp wenst, maar dit niet krijgt.
Gezien deze onduidelijkheden vindt de kinderrechter het belangrijk dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) onderzoek gaat uitvoeren naar het perspectiefbesluit van [minderjarige] en hierover een advies uitbrengt aan de kinderrechter. Een perspectiefbesluit brengt namelijk ingrijpende en onomkeerbare gevolgen met zich mee en zal een keerpunt zijn in de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI dient dan ook alle beschikbare stukken in dit dossier, te verzenden naar de Raad, zodat dit kan worden meegenomen in het onderzoek. Hiernaast wordt de Raad verzocht de kinderrechter te adviseren omtrent deze ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (conform artikel 265j van het Burgerlijk Wetboek), gezien het feit dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] bijna twee jaar duurt,
Gezien het bovenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI voor een half jaar toewijzen, te weten van 20 maart 2024 tot 20 september 2024. Het overige deel van het verzoek zal hij aanhouden, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek van de Raad.
De kinderrechter merkt hierbij op dat hij ziet dat de pleegouders het goed doen met [minderjarige] en geeft hier zijn complimenten voor. [minderjarige] zit op haar plek bij de pleegouders. Het onderzoek richt zich dan ook niet op het feit of [minderjarige] al dan niet goed geplaatst is.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.2
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 20 maart 2024 en tot 20 september 2024;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 20 maart 2024 en tot 20 september 2024;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, een onderzoek in te stellen naar het perspectiefbesluit en de gevraagde verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport twee weken voor de nader te bepalen zittingsdatum bij de rechtbank dient te worden ingediend;
6.5
houdt iedere verdere beslissing over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot een nader te bepalen datum
in de eerste helft van september 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van drs. Swint, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 22 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.