ECLI:NL:RBZWB:2024:198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 21_5585 TUSSENUITSPRAAK
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en herhaalde aanvraag op basis van nieuwe feiten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een Wajong-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser, geboren in 1992, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die eerder in 2012 was afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op het eerdere besluit. Eiser heeft aangevoerd dat zijn recente diagnoses, waaronder ADD en PTSS, niet zijn meegenomen in de eerdere beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de diagnose PTSS geen nieuw feit is, maar dat de diagnose ADD wel als nieuw feit kan worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze nieuwe diagnose niet is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en stelt een termijn van acht weken in om dit te doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5585 WAJONG

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Eiser, geboren op [geboortedag] 1992, is bekend met zwakbegaafdheid, een ontwikkelingsstoornis en verminderde psychische belastbaarheid. Verder is sprake van spraakproblemen en nekklachten.
Op 21 augustus 2012 heeft eiser bij het UWV een (laattijdige) aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Deze is met het besluit van 17 oktober 2012 afgewezen omdat eiser in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen (Wajong 2010). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt dat met het besluit van 6 maart 2013 ongegrond is verklaard.
Op 10 juni 2020 heeft eiser bij het UWV een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij heeft hij een brief van [zorginstelling] van 2 juni 2020 meegezonden.
Het UWV heeft met het besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) geweigerd eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser beschikt nu weliswaar niet over arbeidsvermogen maar omdat dit niet duurzaam is voldoet hij niet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
Met het bestreden besluit van 5 november 2021 is het bezwaar van eiser, met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWV.
1.2.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.
Standpunten van partijen
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2012 en er daarom geen reden is om terug te komen op die beoordeling. Ook is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de eerdere aanvraag. Verder beschikt eiser volgens het UWV op de datum van aanvraag over arbeidsvermogen. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, omdat de nu gestelde diagnoses, waaronder ADD en PTSS, onvoldoende zijn meegenomen in de eerdere beoordeling door het UWV. Verder bestrijdt eiser dat hij over arbeidsvermogen beschikt. Hij stelt dat hij niet 4 uur per dag belastbaar is en niet beschikt over werknemersvaardigheden. Eiser staat onder behandeling voor de psychische problemen bij [zorginstelling] . Eiser verwijst naar de (door de verzekeringsarts opgevraagde informatie in de) brief van [zorginstelling] van 23 september 2020. Zijn behandelaars hebben aangegeven dat hij, gelet op de ernst van zijn problematiek, altijd afhankelijk zal blijven van behandeling. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een medisch advies van 2 september 2022 van medisch adviseur [naam] , werkzaam bij [bedrijf] , overgelegd.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Overwegingen

3. Omdat het besluit van 17 oktober 2012 in rechte vaststaat, stelt het UWV terecht dat hier sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in uitspraken uit 2015 (zie de uitspraken van
14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en 2 en de uitspraken van 16 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:51 en 52) aangegeven op welke wijze een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing of intrekking moet worden beoordeeld en getoetst. Daarbij heeft de CRVB overwogen dat deze uitspraken zien op duuraanspraken en anders dan voorheen ook gelden in situaties waarin geen lopende rechtsbetrekking tussen partijen (meer) bestaat.
De rechtbank overweegt dat het herzieningsverzoek van eiser een duuraanspraak betreft. Dit betekent dat volgens genoemde jurisprudentie van de CRvB bij de toetsing een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag, dient ook de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker kan worden tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden. De beoordeling of het UWV voor het verleden (voorafgaand aan de nieuwe aanvraag) dan wel voor de toekomst (vanaf de nieuwe aanvraag) zou moeten terugkomen van het eerdere besluit van 17 oktober 2012, dient inhoudelijk te worden beoordeeld aan de hand van hoofdstuk 2 van de Wajong 2015 (voorheen Wajong 2010).
Verder heeft eiser aangegeven dat hij met zijn aanvraag van 10 juni 2020 ook heeft beoogd om een aanvraag te doen op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015, waaronder een beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar na zijn 18e verjaardag (Amber beoordeling).
3.1.
Nieuwe feiten en omstandigheden: terugkomen op besluit van 17 oktober 2012?
De rechtbank zal eerst beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen reden bestaat om terug te komen van het besluit van 17 oktober 2012 omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Eiser heeft aangevoerd dat de gestelde diagnoses, waaronder ADD in 2015 en PTSS in 2020, nieuwe feiten zijn die onvoldoende zijn meegenomen in de eerdere beoordeling door het UWV. Volgens eiser is daarom destijds de ernst van zijn beperkingen onderschat.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het stellen van een diagnose betreffende een al bekende aandoening op zichzelf geen nieuw gebleken feit is in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Aan een andere diagnose ter verklaring van de klachten kan immers niet zonder meer worden ontleend dat er meer of andere beperkingen hadden dienen te worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de diagnose PTSS geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Uit het onderzoeksverslag uit 2012 blijkt dat de verzekeringsarts eiser in 2012 heeft gezien, waarbij hij onder meer onderzoek heeft gedaan naar de psychische beperkingen van eiser. De verzekeringsarts was in 2012 op de hoogte van de ontwikkelingsstoornis en de verminderde psychische belastbaarheid als gevolg van de traumatische voorgeschiedenis van eiser en heeft rekening gehouden met psychische beperkingen door eiser te beperken in het persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij in de bezwaarprocedure daar nog een beperking aan is toegevoegd. De verzekeringsarts b&b heeft in het kader van de herhaalde aanvraag dan ook op goede gronden gesteld dat er geen aanleiding bestaat om vanwege de gestelde diagnose PTSS meer beperkingen aan te nemen.
Voor wat betreft de in 2015 vastgestelde diagnose ADD is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is van een nieuw feit. In het rapport van de verzekeringsarts van 9 februari 2021 is vermeld dat de diagnose ADD en periodieke explosieve stoornis (opgevoerd met veel agressie) in 2015 is vastgesteld door de behandelend [psychiater] . Als gevolg daarvan heeft eiser concentratiestoornissen en moeite om aandacht vast te houden.
De rechtbank is niet gebleken dat daarmee bij de eerdere beoordeling in 2012 rekening is gehouden. Het UWV erkent dat de ADD al op eisers 18e verjaardag aanwezig was. Het UWV heeft op de zitting eveneens erkend dat de verzekeringsarts b&b in haar rapportage niet expliciet is ingegaan op de beperkingen die voortvloeien uit de ADD.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Wat eiser heeft aangevoerd is reden om te oordelen dat het UWV in het kader van de herhaalde aanvraag betreffende het besluit van 17 oktober 2012 over de beoordeling op de 17/18-jarige leeftijd had moeten beoordelen of er aanleiding was de destijds opgestelde FML (van 8 januari 2013) te wijzigen. Daarbij had het UWV concreet moeten beoordelen of de ADD leidt tot het aannemen van meer beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dan in 2012 werd aangenomen.
3.2.
Conclusie en gevolgen
Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV beoordelen of de klachten die eiser op de 17e/18e verjaardag had als gevolg van de ADD leiden tot het aannemen van meer beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dan in 2012 werd aangenomen. Als de FML als gevolg hiervan wordt gewijzigd moet het UWV vervolgens beoordelen of eiser nog in staat is om tenminste 75% van het minimumloon te verdienen. Indien en voor zover voorgaande niet leidt tot een andere beoordeling op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong 2015, dient het UWV na te gaan of dit anders ligt voor de beoordeling op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong 2015.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 11 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage wettelijk kader

Wajong en Schattingsbesluit:
Hoofdstuk 1a van de Wajong is van toepassing op aanvragen voor een Wajong-uitkering die zijn gedaan na 1 januari 2015.
In artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 1a) en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
In het derde lid is bepaald dat de ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, alsnog jonggehandicapte wordt, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapt zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid is van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.
Hoofdstuk 2 van de Wajong 2015 (voorheen Wajong 2010) ziet op jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014.
Artikel 2:15, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte op aanvraag recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk (hoofdstuk 2), indien:
a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;
c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).
In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.