ECLI:NL:RBZWB:2024:1989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 3064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'bioscopen' in relatie tot omzetbelastingtarieven

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd in België, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. Het geschil betreft de vraag of de door belanghebbende verrichte diensten, die betrekking hebben op het verlenen van toegang tot een audiovisuele voorstelling, onder het verlaagde omzetbelastingtarief vallen. Belanghebbende had over de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 een bedrag van € 15.528 op aangifte voldaan, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende en concludeert dat de diensten niet kunnen worden gekwalificeerd als het verlenen van toegang tot bioscopen in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank legt uit dat het begrip 'bioscopen' strikt moet worden geïnterpreteerd en dat de projectie van beelden en geluidseffecten tijdens een wandeling niet onder deze definitie valt. Hierdoor is het verlaagde omzetbelastingtarief niet van toepassing op de diensten van belanghebbende.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats 1] (België), belanghebbende,

(gemachtigde: dr. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 4 mei 2023.
1.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 een bedrag van € 15.528 op aangifte voldaan. Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] en [naam 2] , de gemachtigde, vergezeld van [naam 3] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en drs. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende het juiste bedrag aan omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
In geschil is of op de door belanghebbende verrichte diensten het normale of het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is. Het geschil betreft uitsluitend de vraag of de door belanghebbende verrichte diensten zijn aan te merken als het verlenen van toegang tot bioscopen in de zin van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) in samenhang gelezen met post b.14, letter e, van Tabel I.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verlenen van toegang tot ‘ [voorstelling] ’ (hierna: [voorstelling] ) onderworpen aan het normale tarief voor de omzetbelasting [1] . Dat betekent dat belanghebbende het juiste bedrag aan omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende exploiteert een animatiestudio. Tot de werkzaamheden behoort het maken van audiovisuele creaties die in de vorm van een voorstelling worden aangeboden aan publiek. In dat kader heeft belanghebbende [voorstelling] , zijnde een (openlucht)voorstelling bij [locatie] in [plaats 2] , georganiseerd.
3.1.
De vergoeding die de consument betaalt geeft recht op toegang tot [voorstelling] . Gedurende [voorstelling] worden vooraf gecreëerde (animatie)beelden en lichteffecten geprojecteerd op objecten (met name gebouwen en bomen) in het [park] , die tijdens een wandeling van 2,5 kilometer kunnen worden waargenomen. Het beeldmateriaal betreft zowel stilstaande projecties als bewegende projecties en het geheel vormt een sprookjesachtig verhaal. Daarnaast worden tijdens deze wandeling vooraf opgenomen audiosignalen afgespeeld. Per object wordt gedurende 2 tot 4 minuten aan beeldmateriaal geprojecteerd en audiosignalen afgespeeld, die herhaaldelijk achter elkaar wordt afgespeeld op hetzelfde object.
3.2.
De consument die de wandeling [voorstelling] doet, heeft daar in totaal gemiddeld 90 minuten voor nodig. Het geprojecteerde beeldmateriaal dat in combinatie met de audiosignalen wordt afgespeeld tijdens [voorstelling] omvat in totaal circa 30 minuten.
3.3.
Bij het verlenen van toegang wordt gewerkt met tijdssloten, waarbij om het kwartier maximaal 280 bezoekers worden toegelaten. De wandeling vindt plaats binnen een vast parcours dat is afgezet met touwen. Daarnaast zijn stewards aanwezig om te waarborgen dat de klant niet kan afwijken van het parcours. Het parcours heeft een ingang en een uitgang.
3.4.
Het is aan de bezoeker om te bepalen op welk tempo [voorstelling] wordt beleefd. Zo is het mogelijk om een bepaalde projectie herhaaldelijk te bekijken of over te slaan door verder te lopen.

Motivering

4. Krachtens artikel 96 van de btw-richtlijn [2] past elke lidstaat een algemeen omzetbelastingtarief toe op goederenleveringen en diensten.
4.1.
In afwijking van voornoemd beginsel biedt artikel 98, eerste lid, van de btw-richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om een of twee verlaagde omzetbelastingtarieven toe te passen. Volgens artikel 98, tweede lid, eerste alinea, van de btw-richtlijn kunnen de verlaagde omzetbelastingtarieven uitsluitend worden toegepast op de goederenleveringen en diensten die tot de in Bijlage III bij de btw-richtlijn genoemde categorieën behoren.
4.2.
Punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om een verlaagd omzetbelastingtarief toe te passen op het verlenen van toegang tot shows, schouwburgen, circussen, kermissen, amusementsparken, concerten, musea, dierentuinen, bioscopen, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen.
4.3.
Op basis van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB in samenhang gelezen met post b.14, letter e, van Tabel I is (onder meer) het verlenen van toegang tot bioscopen onderworpen aan het verlaagde omzetbelastingtarief. Daarmee heeft de Nederlandse wetgever uitvoering gegeven aan artikel 98, tweede lid, van de btw-richtlijn in samenhang met punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn.
4.4.
Het begrip ‘bioscopen’ als gehanteerd in post b.14, letter e, van Tabel I is gebaseerd op het begrip ‘bioscopen’ als gehanteerd in Punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn. De rechtbank moet het begrip ‘bioscopen’ richtlijnconform uitleggen.
4.5.
De btw-richtlijn bevat echter geen definitie van het begrip ‘bioscopen’. Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 [3] bevat evenmin enige definitie van het begrip ‘bioscopen’. Verder verwijst noch de btw-richtlijn, noch Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 in dit verband naar het recht van de lidstaten.
4.6.
Het begrip ‘bioscopen’ moet in dat geval worden uitgelegd overeenkomstig de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de termen waarmee zij worden omschreven, met inachtneming van de context waarin die termen worden gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken. [4]
4.7.
De context waarin het begrip ‘bioscopen’ in punt 7 van Bijlage III bij de btw-richtlijn is opgenomen, omschrijft een dienst die is onderworpen aan een verlaagd btw-tarief, hetgeen een afwijking vorm van het beginsel van toepassing van het normale tarief. De term ‘bioscopen’ moet daarom strikt worden uitgelegd. [5]
4.8.
De door bijlage III bij de btw-richtlijn nagestreefde doelstelling betreft het mogelijk maken om op essentiële goederen alsmede goederen en diensten die overeenstemmen met sociale of culturele doelstellingen, voor zover zij geen of weinig risico van verstoring van de mededinging meebrengen, een verlaagd btw-tarief toe te passen. [6]
4.9.
Voor de gangbare betekenis sluit de rechtbank aan bij een grammaticale uitleg en dus moet het begrip ‘bioscoop’ worden uitgelegd als ‘een theater waar films worden vertoond’ [7] of ‘theater waar op een projectiescherm films worden vertoond voor een betalend publiek’ [8] . Naar het oordeel van de rechtbank kan de projectie van bewegende en stilstaande (animatie)beelden, licht- en geluidseffecten gedurende een wandeling van 2,5 kilometer zoals aan de orde, bij een strikte uitleg niet onder het begrip ‘bioscoop’ worden begrepen.
4.10.
Voorgaande uitleg, welke de rechtbank ook in overstemming met de doelstelling van Bijlage III bij de btw-richtlijn acht, betekent dat [voorstelling] niet onder het in post b.14, letter e, van Tabel I gehanteerde begrip ‘bioscopen’ valt. Het verlaagde omzetbelastingtarief is daarom als uitgangspunt niet van toepassing.
4.11.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat vergelijkbare diensten wel onder het verlaagde omzetbelastingtarief vallen. Volgens belanghebbende heeft de toepassing van het algemene tarief op de door haar verrichte diensten daarom een concurrentieverstorende werking. Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat toepassing van het neutraliteitsbeginsel ertoe moet leiden dat het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is op de door belanghebbende verrichte diensten. Deze stelling kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, reeds omdat belanghebbende niet heeft gespecificeerd op welke vergelijkbare diensten – naast het standpunt over het kwalificeren als bioscoop zoals hiervoor opgenomen - zij doelt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 22 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet OB.
2.Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de btw-richlijn).
3.Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112 (PB 2011, L 77).
4.Zie HvJ EU 1 oktober 2020, C-331/19 (X), ECLI:EU:C:2020:786, punt 24 (en aldaar aangehaalde rechtspraak).
5.Zie HvJ EU 1 oktober 2020, C-331/19 (X), ECLI:EU:C:2020:786, punt 30 (en aldaar aangehaalde rechtspraak).
6.HvJ 4 juni 2015, C161/14 (Commissie/Verenigd Koninkrijk), EU:C:2015:355, punt 25 (en aldaar aangehaalde rechtspraak).
7.Zie www.vandale.nl, Van Dale Uitgevers (2023).
8.Zie het Algemeen Nederland Woordenboek van het Instituut voor de Nederlandse taal, raadpleegbaar via anw.ivdnt.org.