ECLI:NL:RBZWB:2024:1996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie met minderjarigen en afgifte paspoort

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen. De vrouw vorderde vervangende toestemming om met de kinderen op vakantie naar Egypte te gaan van 20 tot en met 27 april 2024, omdat de man zijn toestemming weigerde. De vrouw had in september 2023 al aangegeven deze vakantie te willen plannen, maar de man had hierop niet adequaat gereageerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de kinderen om op vakantie te gaan groter was dan het belang van de man bij naleving van de zorgregeling. De vrouw kreeg vervangende toestemming voor de vakantie en de man werd verplicht om het paspoort van de jongste minderjarige aan de vrouw te overhandigen. Daarnaast werd er een verwijzing naar een (jeugd)hulptraject gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, aangezien zij moeite hadden met het maken van afspraken over de zorg voor de kinderen. De voorzieningenrechter stelde ook een pro forma datum vast voor de bodemprocedure die aanhangig was gemaakt.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419300 FA RK 24-86
Vonnis in kort geding van 18 maart 2024
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Kievit te Breda.

1.Het procesverloop

1.1.
De voorzieningenrechter oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 27 februari 2024;
- de conclusie van antwoord met producties, genummerd 1 en 2;
- het e-mailbericht van 6 maart 2024 van mr. Boelhouwer, houdende vermeerdering van eis;
- het e-mailbericht van 6 maart 2024 van mr. Boelhouwer, met producties 5
tot en met 7.
1.2.
Op 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, aanwezig om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Uit hun huwelijk zijn de volgende, nog minderjarige, kinderen geboren:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2017,
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
[minderjarige 1] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw, [minderjarige 2] heeft haar hoofdverblijf bij de man.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 21 juli 2021 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Verder is de inhoud van het door partijen ondertekende convenant, tevens houdende een ouderschapsplan, in de beschikking opgenomen en zijn partijen veroordeeld na te komen hetgeen zij daarin zijn overeengekomen. De beschikking is op 28 juli 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
In het ouderschapsplan zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen. Deze regeling houdt, samengevat, het volgende in:
- de minderjarigen zijn op maandag en dinsdag bij de vrouw,
- de minderjarigen zijn op woensdag de ene week na school bij de vrouw en de
andere week na school bij de man,
- de minderjarigen zijn op donderdag en vrijdag bij de man,
- de minderjarigen zijn om de week een weekend bij iedere ouder.
Ook in de vakanties wordt deze zorgregeling aangehouden, met dien verstande dat voor de zomervakantie geldt dat een ouder niet langer dan twee weken aaneengesloten
op vakantie zal gaan.
2.5.
Verder zijn partijen, voor zover nu van belang, in het ouderschapsplan overeengekomen dat:
- de [minderjarige 1] ingeschreven zal staan op het adres van de vrouw,
- de [minderjarige 2] ingeschreven zal staan op het adres van de man,
- de paspoorten van de minderjarigen in beheer zullen zijn bij de ouder op wiens adres de minderjarige staat ingeschreven,
- de betreffende ouder zal de paspoorten afgeven aan de andere ouder indien
nodig voor een buitenlandse vakantie.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis:
- de vrouw vervangende toestemming te verlenen om van zaterdag 20 april tot en met
zaterdag 27 april 2024 met de minderjarigen naar Egypte te reizen, [plaats] in [resort] , voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren;
- de man te verplichten om uiterlijk 6 april 2024 - dan wel een datum door de
voorzieningenrechter te bepalen - het paspoort van [minderjarige 2] aan de vrouw te
geven, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag dat de man in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen, althans een zodanig bedrag als de voorzieningenrechter zal bepalen;
- te bepalen dat de zorgregeling in de meivakantie 2024 zoals genoemd in het ouderschapsplan, inhoudende dat de reguliere zorgregeling zal gelden, eenmalig wordt gewijzigd zodanig dat de minderjarigen bij de vrouw zijn van zaterdag 20 april tot en met zaterdag 27 april 2024, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. De vrouw heeft in september 2023 aan de man laten weten dat zij in de meivakantie van 2024 een week met de minderjarigen op vakantie zou willen gaan. Zij heeft de man de keuze gelaten of de vakantie in de eerste of de tweede week van de meivakantie zal plaatsvinden en zij heeft hem aangeboden de dagen dat de minderjarigen bij hem zouden zijn, te compenseren. Desondanks weigert de man zijn toestemming te geven voor de vakantie. Zij heeft spoedeisend belang bij haar vordering, omdat de reeds door haar geboekte vakantie op korte termijn plaatsvindt.
Om een en ander in de toekomst tussen partijen beter te regelen heeft de vrouw op 8 maart 2024 bij de rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt. In het kader van deze procedure verzoekt zij de voorzieningenrechter om partijen reeds nu te verwijzen naar het traject van het Uniform Hulp Aanbod.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en concludeert, samengevat, tot afwijzing van die vorderingen. Hij betwist dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De vrouw heeft in september 2023 al de wens uitgesproken om met de minderjarigen tijdens de meivakantie van 2024 op vakantie te gaan. Zij heeft de kwestie dusdanig lang laten liggen dat de vakantie nu nadert. Daarmee heeft zij de spoedeisendheid zelf veroorzaakt. Verder voert de man, ter onderbouwing van zijn verweer, samengevat, het volgende aan. Conform het ouderschapsplan wordt tijdens de meivakantie niet afgeweken van de overeengekomen zorgregeling. De minderjarigen hebben twee weken meivakantie. De vrouw wil in de eerste week van de meivakantie met de minderjarigen op vakantie, terwijl de minderjarigen in die periode 4,5 dag bij hem zouden verblijven. Hij heeft – voor de doordeweekse dagen – vrije dagen op moeten nemen. Deze kan hij niet meer intrekken of wisselen. Verder wil hij ook leuke dingen met de minderjarigen kunnen doen in de vakantie. Zo heeft hij al kaartjes gekocht voor een concert van K3 op [datum] 2024 en wil hij naar Plopsaland. Hij staat ervoor open om de zorgregeling zoals neergelegd in het ouderschapsplan te evalueren en aan te passen indien blijkt dat het niet meer past bij de huidige situatie, maar voor de meivakantie (en voor de rest van 2024) is dit niet meer mogelijk, omdat hij zijn vrije dagen hierop al heeft afgestemd. Als de rechtbank de vrouw toestemming verleent om in de meivakantie met de minderjarigen op vakantie te gaan, dan zal hij zonder meer overgaan tot het verstrekken van het paspoort van [minderjarige 2] aan de vrouw. Het opleggen van dwangsom is dan ook niet nodig.
De man gaat in de door de vrouw genoemde bodemprocedure akkoord met nu al een verwijzing naar het UHA-traject.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Op grond van de stukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vorderingen vast, omdat zij op 20 april 2024 met de minderjarigen op vakantie wil gaan.
Vervangende toestemming vakantie
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat de door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling tijdens de vakanties niet ideaal is en dat partijen samen naar die regeling moeten gaan kijken. Volgens de Raad is het in het belang van de minderjarigen dat zij tijdens de meivakantie 2024 met de vrouw op vakantie kunnen gaan en is er geen reden om deze vakantie niet door te laten gaan. De Raad geeft partijen mee dat zij met betrekking tot de door hen overeengekomen zorgregeling moeten ‘geven en nemen’ en dat het deze keer aan de man is om te geven. De vrouw heeft eerder aan de man toestemming gegeven om met de minderjarigen tien dagen op vakantie te kunnen gaan.
4.3.
Artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals over een reis met een kind naar het buitenland, op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De voorzieningenrechter neemt alsdan een zodanige beslissing als hem/haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.4.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarigen. Dit betekent dat de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met de minderjarigen naar het buitenland te reizen en daar te verblijven. In het algemeen is het in het belang van een kind, dat een kind op vakantie kan met zijn of haar ouders. Uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld zijn wanneer de ouder die met het kind op vakantie wil niet in staat is om goed voor een kind te zorgen of wanneer er een gegronde vrees zou zijn voor ontvoering van het kind door de ouder. Vast staat dat dergelijke situaties bij partijen niet aan de orde zijn. De door de vrouw geplande vakantie is echter wel in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken over de zorg- en contactregeling. In de periode dat de vrouw op vakantie wil gaan, zouden de minderjarigen namelijk 4,5 dag bij de man zijn. Naleving van de overeengekomen zorgregeling is het uitgangspunt, maar partijen moeten hiermee enigszins flexibel om kunnen gaan. Zeker nu de door hen overeengekomen zorgregeling in de vakanties ertoe leidt dat zij – uitgezonderd de zomervakantie – nooit een week op vakantie kunnen gaan met de minderjarigen. Vast staat dat de vrouw al in september 2023 bij de man kenbaar heeft gemaakt dat zij in de meivakantie van 2024 met de minderjarigen een week op vakantie zou willen gaan. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij dat sinds dat moment niet meer een wijziging van zijn vakantieplanning kon regelen met zijn werkgever. Ook verder heeft de man geen zwaarwegende belangen naar voren gebracht om zijn toestemming voor de vakantie te weigeren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat de minderjarigen in de tweede week van de meivakantie – conform de zorgregeling – vijf aaneengesloten dagen bij de man verblijven, zodat ook hij voldoende tijd heeft om leuke dingen met de minderjarigen te doen, zoals het door hem geplande concert van K3 op [datum] en een bezoek aan Plopsaland. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de minderjarigen om in de eerste week van de meivakantie een week met de vrouw op vakantie te gaan, groter is dan het belang van de man bij naleving van de zorgregeling. Aan de vrouw zal dan ook vervangende toestemming worden verleend om van 20 tot en met 27 april 2024 met de minderjarigen op vakantie te gaan naar Egypte.
Afgifte paspoort [minderjarige 2]
4.5.
De vrouw vordert de man te verplichten om uiterlijk 6 april 2024 het paspoort van [minderjarige 2] aan de vrouw te geven.
4.6.
Aangezien de vrouw vervangende toestemming zal worden verleend om met de minderjarigen op vakantie naar Egypte te gaan, zal ook de vordering tot afgifte van het paspoort van [minderjarige 2] worden toegewezen. De man heeft zowel in de conclusie van antwoord als tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard dat hij het paspoort van [minderjarige 2] aan de vrouw zal geven, als de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat de vrouw en de minderjarigen op vakantie mogen gaan naar Egypte. De voorzieningenrechter ziet op dit moment dan ook geen aanleiding om aan de naleving daarvan een dwangsom te verbinden. De daartoe strekkende vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
Wijziging zorgregeling
4.7.
Aangezien de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om van 20 tot en met 27 april 2024 op vakantie te gaan met de minderjarigen, heeft zij geen belang meer bij wijziging van de zorgregeling voor zover het die periode betreft. De vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
Uniform Hulp Aanbod
4.8.
Beide partijen zijn akkoord met een verwijzing van hen naar het UHA-traject in de na te noemen bodemprocedure. Zo’n verwijzing heeft de steun van de Raad.
4.9.
De problematiek van partijen omvat onder meer het volgende: Zij hebben moeite met constructieve onderlinge oudercommunicatie. Daarom lukt het hen niet of onvoldoende om met elkaar afspraken te maken over onder meer de verdeling van de schoolvakanties.
4.10.
Het lukt partijen als ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De voorzieningenrechter vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en de minderjarigen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en de minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 8 maart 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.11.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.12.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de voorzieningenrechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het (de) volgende resulta(a)t(en):
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (lichte interventie);
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.13.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 420067 FA RK 24-1179. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage
op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.14
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot het (de) kind(eren).
4.15.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.16.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.17.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer 420067 FA RK 24-1179 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- In hoeverre komt een wijziging van de zorgregeling voor de vakanties door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Welke zorgregeling door de ouders in de schoolvakanties komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.18.
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.19.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.20.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.21.
De voorzieningenrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.22.
De vrouw heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren op de minuut én op alle dagen en uren. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Nu een grosse zal worden verstrekt, heeft de vrouw geen belang bij uitvoerbaarheid op de minuut. Daarnaast heeft de vrouw niet onderbouwd welk belang zij erbij heeft dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren wordt verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent aan de vrouw – ter vervanging van de toestemming van de man – vervangende toestemming om met de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag 1] 2017, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019, op vakantie te gaan naar Egypte, [plaats] in [resort] , in de periode van 20 tot en met
27 april 2024;
5.2.
veroordeelt de man om het paspoort van [minderjarige 2] uiterlijk 6 april 2024 aan de vrouw te geven ten behoeve van de vakantie naar Egypte;
5.3.
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal ouders en kind(eren) vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige(n) verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4.
verzoekt het loket om uiterlijk op
3 september 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de
bodemprocedurebekend onder zaaknummer 420067 FA RK 24-1179 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer 420067 FA RK 24-1179 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.17 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024 door
mr. Toekoen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Bishop-van Kollenburg, griffier.