ECLI:NL:RBZWB:2024:2000

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419384 / KG ZA 24-90
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over afgifte en zorgregeling van minderjarigen na relatiebreuk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door een vrouw tegen een man, met wie zij een affectieve relatie heeft gehad en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw vordert de afgifte van de oudste minderjarige, [minderjarige 1], die op dat moment bij de man verblijft, en een wijziging van de zorgregeling. De man heeft de minderjarigen erkend en er is een zorgregeling overeengekomen, maar deze is niet schriftelijk vastgelegd en is inmiddels in geschil geraakt. De vrouw stelt dat de man de minderjarigen op 4 februari 2024 niet heeft teruggebracht, wat heeft geleid tot de huidige procedure. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over de opvoeding en de thuissituatie van de minderjarigen bij de vrouw, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de man [minderjarige 1] binnen twee dagen aan de vrouw moet afgeven. De vordering van de vrouw tot toevertrouwing van [minderjarige 1] aan haar wordt afgewezen, omdat de vrouw geen belang heeft bij deze vordering nu de minderjarige zijn hoofdverblijf bij haar heeft. De voorzieningenrechter wijst ook de vorderingen van de man af en stelt een voorlopige zorgregeling vast, waarbij de minderjarigen contact met elkaar kunnen hebben. De Raad voor de Kinderbescherming wordt verzocht om een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling en de belangen van de minderjarigen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419384 / KG ZA 24-90
Vonnis in kort geding van 18 maart 2024
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente Drimmelen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • de brief van 7 maart 2024 van mr. F. Ergec, houdende vermeerdering van eis in reconventie;
  • het e-mailbericht van 7 maart 2024 van mr. Koop-van Vliet, met als bijlage een schriftelijke reactie van de vrouw op de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie.
1.2.
Op 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door
mr. Koop-van Vliet, en de man, bijgestaan door mr. Ergec, waarnemend voor mr. Bronsveld. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, aanwezig om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de nu nog minderjarige kinderen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (roepnaam: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.3.
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.4.
Na het verbreken van de relatie en het beëindigen van de samenwoning, zijn partijen met betrekking tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling overeengekomen:
- de minderjarigen verblijven iedere week van vrijdag na school tot zondag 19.30 uur bij de man,
- de overdracht vindt plaats via oma (vaderszijde).
2.5.
Partijen hebben de zorgregeling twee keer gewijzigd. Volgens de huidige (mondeling overeengekomen) zorgregeling verblijven de minderjarigen:
- iedere week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.30 uur bij de man,
- iedere dinsdag en donderdag van 17.00 uur tot 19.30 uur bij de man en oma (vaderszijde), waarbij de man de minderjarigen ophaalt bij het werk van de vrouw en de vrouw de minderjarigen na het avondeten bij oma (vaderszijde) ophaalt.
Tussen partijen is in geschil of de minderjarigen ook iedere woensdag van 17.00 uur tot 19.30 uur bij de man zijn.
2.6.
Op zondag 4 februari 2024 heeft de man de minderjarigen niet teruggebracht naar de vrouw.
2.7.
Op 8 februari 2024 heeft de man [minderjarige 2] , door tussenkomst van Veilig Thuis en de politie, teruggebracht naar de vrouw. [minderjarige 1] verblijft nog steeds bij de man.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen [minderjarige 1] binnen een dag na het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw af te geven op verbeurte van een dwangsom van € 500,=, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken dat de man nalatig is aan het vonnis te voldoen;
II. te bepalen dat de minderjarige [minderjarige 1] wordt toevertrouwd aan de vrouw;
III. de door de vrouw verzochte wijziging van de in onderling overleg overeengekomen zorg- c.q. omgangsregeling zoals omschreven sub 45 van de dagvaarding vast te leggen en de man te veroordelen om die regeling met onmiddellijke ingang na te komen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,=, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken dat de man nalatig is aan het vonnis te voldoen;
IV. de man te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. De relatie tussen partijen is verbroken vanwege jarenlange fysieke en mentale mishandeling van de vrouw door de man. Sinds het uiteengaan van partijen hebben de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw. Partijen zijn, onder begeleiding van Veilig Thuis, een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] en (eenzelfde) omgangsregeling met betrekking tot [minderjarige 2] overeengekomen (hierna: zorgregeling). De overeengekomen zorgregeling is twee keer aangepast, laatstelijk in december 2023. De zorgregeling is niet schriftelijk vastgelegd. Op zondag 4 februari 2024 heeft de man de minderjarigen niet teruggebracht naar vrouw. Op 8 februari 2024 heeft de man [minderjarige 2] , na tussenkomst van Veilig Thuis en de politie, teruggebracht naar de vrouw. [minderjarige 1] verblijft nog steeds bij de man. De vrouw heeft [minderjarige 1] sinds 2 februari 2024 niet meer gezien, afgezien van een vluchtig contact na zijn zwemles. De man staat slechts beperkt (telefonisch) contact toe tussen haar en [minderjarige 1] . Ook de minderjarigen onderling zien elkaar niet. De vrouw heeft aangifte tegen de man gedaan wegens onttrekking aan het ouderlijk gezag. Partijen kunnen niet met elkaar communiceren. De vrouw lijdt onder de druk van de man en de onderlinge strijd. Veilig Thuis is bij het gezin betrokken, maar de man staat niet open voor hulpverlening. Zij heeft spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat het niet in het belang van [minderjarige 1] is dat hij en de vrouw geen contact hebben met elkaar. Er moet een periode van rust gecreëerd worden, waarin partijen onder begeleiding van Veilig Thuis nieuwe afspraken kunnen maken en waarin hulpverlening kan worden opgezet.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en concludeert, samengevat, tot afwijzing van die vorderingen. In reconventie vordert de man, na vermeerdering van eis, om bij vonnis:
primair:
- te bepalen dat [minderjarige 1] voorlopig zal worden toevertrouwd aan de man,
- te bepalen dat de vrouw gerechtigd zal zijn omgang te hebben met [minderjarige 1] iedere week op de maandagmiddag, waarbij de vrouw [minderjarige 1] zal ophalen vanuit school om 14.00 uur en de man [minderjarige 1] bij de vrouw zal ophalen op maandagavond om 19.00 uur;
subsidiair:
een zorg- en contactregeling vast te stellen, waarbij de man de minderjarigen van dinsdag tot en met vrijdag na school zal ophalen en elk weekend bij hem zullen verblijven, in afwachting van de definitieve regeling die in een te entameren bodemprocedure zal moeten worden vastgesteld.
3.4.
In zijn conclusie van antwoord heeft de man de door de vrouw gestelde feiten (grotendeels) betwist en zijn visie op de gebeurtenissen van de afgelopen tijd uitgebreid weergegeven. Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man, samengevat, onder meer het volgende aan. De man maakt zich zorgen over (de veiligheid van) de minderjarigen wanneer zij bij de vrouw verblijven, onder meer vanwege haar drugsgebruik. Verder hebben de minderjarigen aangegeven dat zij – wanneer zij bij de vrouw zijn – last hebben van luidruchtige mensen die bij de vrouw op bezoek komen en die ’s-nachts bij hen op de slaapkamer komen. Volgens de man raken de minderjarigen overprikkeld en oververmoeid wanneer zij bij de vrouw zijn. [minderjarige 1] heeft duidelijk aangegeven dat hij bij de man wil wonen en [minderjarige 2] geeft soortgelijke signalen. De vrouw heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat zij niet de wijziging van een zorgregeling kan vragen zonder dat alle informatie aan de orde komt. Als de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw toewijst, dan zal de man zich daaraan houden, zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig is. Het spoedeisend belang bij zijn reconventionele vorderingen is gelegen in het feit dat de juridische situatie in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie, waarin [minderjarige 1] bij hem verblijft. De man staat open voor hulpverlening, maar hij voelt zich door Veilig Thuis niet gehoord.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen beide vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
Spoedeisend belang
4.2.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat [minderjarige 1] feitelijk niet zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw en geen uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de partijen bij hun vorderingen voldoende vast.
Afgifte [minderjarige 1] - Toevertrouwing [minderjarige 1] - Zorgregeling minderjarigen
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat hij – hoewel er door de hulpverlening nog geen verzoek tot onderzoek is gedaan – van mening is dat er een raadsonderzoek moet komen. In dat onderzoek moet onder meer worden gekeken naar de zorgregeling en het gezag. Zo nodig zal de Raad dat onderzoek uitbreiden met een beschermingsonderzoek. In de tussentijd is het in het belang van de minderjarigen verblijven bij degene op wiens adres zij staan ingeschreven, ofwel bij de vrouw, en dat er contact is tussen de minderjarigen en de man. Tot slot adviseert de Raad partijen om onder begeleiding van Veilig Thuis veiligheidsafspraken te maken.
4.4.
In reactie op het advies van de Raad heeft de vrouw aangegeven dat zij open staat voor een raadsonderzoek. Verder heeft zij aangegeven dat zij op zeer korte termijn een bodemprocedure zal starten, waarin het raadsrapport te zijner tijd kan worden ingebracht. Ook de man heeft aangegeven dat hij open staat voor een raadsonderzoek.
4.5.
Het uitgangspunt is dat de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij degene op wiens adres zij staan ingeschreven (in dit geval de vrouw) en dat uitvoering moet worden gegeven aan de zorgregeling die partijen onder begeleiding van Veilig Thuis zijn overeengekomen, tenzij sprake is van dusdanige ernstige of bijzondere omstandigheden dat niet-nakoming is gerechtvaardigd. Vast staat dat de man [minderjarige 1] , in het kader van de zorgregeling, op 4 februari 2024 zonder overleg met de vrouw niet bij de vrouw heeft teruggebracht en dat partijen sindsdien geen uitvoering meer geven aan de zorgregeling. De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of de man [minderjarige 1] moet terugbrengen naar de vrouw en of partijen de overeengekomen zorgregeling, zowel met betrekking tot [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , moeten nakomen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter een zodanig beslissing die hem in het belang van de minderjarigen gerade voorkomt.
4.6.
Op grond van de stukken en de verklaringen van partijen en de Raad tijdens de mondelinge behandeling, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er reden is tot zorg over de minderjarigen. Of en in hoeverre in dat kader de zorgen van de man over de opvoeding en thuissituatie bij de vrouw gegrond zijn, moet in een bodemprocedure verder worden uitgezocht, maar deze zorgen zijn te weinig onderbouwd en kunnen op dit moment niet tot de conclusie leiden dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat hij (voorlopig) aan de man moet worden toevertrouwd. Dit betekent dat de man de regel dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de vrouw heeft dient te respecteren. De vordering tot afgifte van [minderjarige 1] door de man aan de vrouw, zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de afgifte dient plaats te vinden binnen twee dagen
na betekeningvan dit vonnis aan de man. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Aangezien [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw, heeft de vrouw geen belang bij haar vordering tot toevertrouwing van [minderjarige 1] aan haar. Deze vordering zal worden afgewezen. De toewijzing van de vordering van de vrouw met betrekking tot de afgifte van [minderjarige 1] , leidt ertoe dat de primaire vordering van de man zal worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter is het eens met partijen dat er wekelijks contact moet zijn tussen de man en de minderjarigen, maar acht het op dit moment niet in het belang van de minderjarigen om uitvoering te blijven geven aan de door partijen in onderling overleg vastgestelde regeling. Redenen daarvoor zijn de zorgen over de minderjarigen, het gebrek aan communicatie tussen partijen over de minderjarigen en het feit dat de hulpverlening niet tot stand is gekomen, waardoor een verplicht kader nodig is. De voorzieningenrechter zal, conform het verzoek van de vrouw, bepalen dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen,
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- in de even weken van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de man van school worden gehaald en de man de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken op dinsdag en donderdag van 17.00 uur tot 19.00 uur, waarbij oma (vaderszijde) de minderjarigen om 17.00 uur bij de vrouw ophaalt en om
19
uur bij de vrouw terugbrengt.
4.8.
Met bovenstaande wordt de tenuitvoerlegging van de zorgregeling, zoals partijen in onderling overleg mondeling zijn overeengekomen, geschorst en wordt in afwachting van de uitkomst van de het raadsonderzoek (rechtsoverweging 4.10 en verder) de tijdelijke zorgregeling zoals hierboven omschreven vastgesteld.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de vordering van de vrouw met betrekking tot de zorgregeling zal worden toegewezen. Ook de daarover gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. De toewijzing van de vordering van de vrouw, leidt ertoe dat zowel de primaire als de subsidiaire vordering van de man zullen worden afgewezen.
4.10.
Verder zal de voorzieningenrechter, conform het advies van de Raad, de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, verzoeken om, mede ten behoeve van de door de vrouw aanhangig te maken bodemprocedure, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Komt uitvoering van de door de ouders onder begeleiding van Veilig Thuis overeengekomen zorgregeling tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Zo nee, hoe dient de zorgregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven te bezien of er redenen zijn om het onderzoek uit te breiden met een beschermingsonderzoek.
De voorzieningenrechter zal de Raad verzoeken om het rapport uiterlijk op 15 juni 2024 pro forma in te brengen in de door de vrouw nog aanhangig te maken bodemprocedure. Indien de Raad tot de conclusie komt dat een ondertoezichtstelling van de minderjarigen noodzakelijk is en hij voornemens is daartoe een verzoek in te dienen, dan zal de rechtbank – indien mogelijk – de zaken tegelijk behandelen.
4.11.
De voorzieningenrechter verzoekt de vrouw om binnen vier weken na heden een bodemprocedure aanhangig te maken en bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van het verzoek van de voorzieningenrechter aan de Raad om een onderzoek te verrichten door middel van vermelding ‘
Raadsonderzoek in KG met zaaknummer 419384 KG ZA 24-90’.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
De voorzieningenrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
Proceskosten
4.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1.
veroordeelt de man om de [minderjarige 1] , geboren op
[geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats], binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, aan de vrouw af te geven;
5.2.
wijzigt de door partijen in onderlinge overleg (mondeling) vastgestelde zorgregeling en bepaalt dat de man en de minderjarigen, [minderjarige 1] , geboren op
[geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats], en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats], in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen,
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- in de even weken van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de man van school worden gehaald en de man de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken op dinsdag en donderdag van 17.00 uur tot 19.000 uur, waarbij oma (vaderszijde) de minderjarigen om 17.00 uur bij de vrouw ophaalt en om
19
uur bij de vrouw terugbrengt.
5.3.
veroordeelt de man uitvoering te geven aan de in 5.2 vastgestelde voorlopige zorgregeling;
5.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 en/of 5.3 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, en bepaalt dat in totaal maximaal € 10.000,= aan dwangsommen kan worden verbeurd;
5.5.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, om ten behoeve van en vooruitlopend op de (door de vrouw) nog aanhangig te maken bodemprocedure een onderzoek te verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport uiterlijk op
15 juni 2024 pro formadient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
5.9.
wijst de vorderingen af;
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024 door
mr. Toekoen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Bishop-van Kollenburg als griffier.