ECLI:NL:RBZWB:2024:2002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/02/412879 FA RK 23-3830
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in een echtscheidingsprocedure met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een zorgregeling na een echtscheiding. De man, verzoeker, heeft verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij de vrouw de minderjarigen wekelijks op vrijdag naar hem zou brengen en op zondag weer terug. De vrouw, verweerster, heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het verleden een ouderschapsplan hebben opgesteld, waarin een zorgregeling is opgenomen. De man stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, omdat de vrouw zonder zijn toestemming met de kinderen naar een andere woonplaats was verhuisd. De vrouw betwistte dit en stelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een nieuwe beoordeling rechtvaardigde. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de zorgregeling te wijzigen, omdat de oorspronkelijke regeling als definitief was vastgesteld in het ouderschapsplan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het in het belang van de minderjarigen niet wenselijk was dat de vrouw hen met het openbaar vervoer zou brengen, gezien de lange reistijd. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/412879 FA RK 23-3830
Datum uitspraak: 26 maart 2024
beschikking wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de man], (hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. B. Özates te Rotterdam,
tegen
[de vrouw], (hierna: de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verweerster,
advocaat: mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 10 augustus 2023 binnengekomen verzoekschrift van mr. Özates, met bijlagen;
- het op 6 februari 2024 binnengekomen verweerschrift van mr. Bayrak, met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 22 februari 2024. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank [woonplaats] van [datum 1] 2022 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2022 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende, thans nog minderjarige kinderen geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2019;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2021.
2.3
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Bij beschikking van de rechtbank [woonplaats] van [datum 1] 2022 is tevens bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking. In het ouderschapsplan is, voor zover in deze zaak van belang, onder meer opgenomen dat:
“3.1 Ouders zijn een voorlopige en een definitieve zorgregeling overeengekomen. De voorlopige regeling geldt zolang de moeder niet is verhuisd en op haar huidige geheime adres verblijft. De voorlopige regeling waarbij de kinderen om de week contact zullen hebben met vader ziet er als volgt uit:
- een weekend om de 14 dagen op de zaterdag een paar uurtjes in het bijzijn van de moeder;
- het tweede weekend daarop gaat de zoon mee en verblijft hij van zaterdagochtend om 10:30 uur tot zondagmiddag 16:00 uur bij de vader. Zodra de dochter van partijen 1 jaar is geworden, zal zij ook één keer per maand meegaan om te verblijven bij vader.
3.2
Zodra de vrouw is verhuisd en een eigen woonruimte heeft geldt een regeling waarbij de kinderen om de week van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur bij de vader zijn, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt. Ten aanzien van vakanties en feestdagen, inclusief de Islamitische feestdagen zijn partijen overeengekomen dat de kinderen op hun verjaardagen in de even jaren bij de moeder verblijven en in de oneven jaren bij de vader, zonder overnachting, op de verjaardagen van de moeder bij de moeder verblijven en op de verjaardagen van de vader bij de vader verblijven en dat zij op Vaderdag zowel de dag als de opvolgende nacht bij de vader verblijven en op Moederdag zowel de dag als de opvolgende nacht bij de moeder verblijven.”
2.6
De vrouw heeft de Turkse nationaliteit en de man heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. Beide minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het geschil

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Een zorgregeling vast te stellen waarbij de vrouw de minderjarigen wekelijks op vrijdag van 17:00 uur naar [woonplaats] brengt en de minderjarigen zondag 17:00 uur door de man worden teruggebracht naar [plaats 1];
II. Te bepalen dat de vrouw inzage geeft in het adres/de verblijfplaats van de minderjarigen.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.1
Gelet op de nationaliteiten van partijen en de minderjarigen heeft deze procedure een internationaal karakter. Beoordeeld dient te worden of de rechtbank in deze zaak rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het verzoek.
4.1.2
Het verzoek van de man is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant ontvangen op 10 augustus 2023. Daarom moet de rechtsmacht worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Verordening Brussel II-ter), die op 1 augustus 2022 in werking is getreden. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Verordening Brussel II-ter zijn in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.1.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1966 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
4.2
Zorgregeling
4.2.1
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval beproeft de rechtbank gelet op het vijfde lid van artikel 1:253a eerst een vergelijk tussen de ouders voordat zij een beslissing neemt.
4.2.2
Om te kunnen komen tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man om de reguliere zorgregeling te wijzigen, dient de rechtbank eerst te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden na het aangaan van het ouderschapsplan welke is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van [datum 1] 2022. Dit is tussen partijen in geschil. De man stelt zich op het standpunt dat hij bij het opstellen van het ouderschapsplan in de veronderstelling was dat dit nog geen definitieve regeling betrof en dat de vrouw zich met de minderjarigen in de omgeving van [plaats 2] zou gaan vestigen. De vrouw is echter al enige tijd geleden, zonder toestemming van de man, met de minderjarigen naar [plaats 3] verhuisd, op ongeveer 120 kilometer afstand van de woonplaats van de man. De man is daarom van mening dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en verzoekt de rechtbank om de zorgregeling te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij niet langer verzoekt om een zorgregeling vast te stellen waarbij hij de minderjarigen elk weekend ziet, aangezien dit gelet op de grote reisafstand tussen partijen niet haalbaar is. De man verzoekt derhalve een zorgregeling vast te leggen waarbij de vrouw de minderjarigen om het weekend op vrijdag uit school naar [woonplaats] brengt en de man de minderjarigen op zondag om 17:00 uur bij de vrouw thuis afzet. De man stelt voorts dat de vrouw nu ook haar aandeel in het halen en brengen dient te gaan dragen, aangezien de vrouw de minderjarigen voorheen naar [plaats 1] bracht en zij zonder toestemming van de man met de minderjarigen op grote afstand van de woonplaats van de man in [plaats 3] is gaan wonen. Volgens de vrouw is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt. Anders dan de man stelt, zijn partijen destijds een definitieve zorgregeling overeengekomen, zoals duidelijk blijkt uit het ouderschapsplan. Daarnaast heeft de vrouw wel degelijk de wens (gehad) om met de minderjarigen in de buurt van haar familie in de omgeving van [plaats 2] te gaan wonen, maar zij heeft nooit toegezegd dat dit ook zal gaan gebeuren. Dat de man in dit opzicht andere verwachtingen had, maakt dit niet anders. De vrouw heeft bovendien naast in [plaats 2], ook in Dordrecht en Utrecht naar beschikbare woningen gezocht en is uiteindelijk in [plaats 3] gaan wonen omdat zij daar als eerst een woning toegewezen heeft gekregen. Verder stelt de vrouw dat in dit geval van het uitgangspunt dat beide ouders hun aandeel dragen in het halen en brengen van de kinderen moet worden afgeweken, omdat de vrouw op dit moment nog niet over een rijbewijs beschikt en de reis van de vrouw naar de man met het openbaar vervoer meerdere overstappen kent en in totaal zo’n drie uur bedraagt. Deze lange afstand vindt de vrouw veel te belastend voor de minderjarigen gelet op hun jonge leeftijd. Dit acht zij niet in hun belang. Daarom dient de man het vervoer van de minderjarigen voor zijn rekening te blijven nemen, zoals partijen eerder zijn overeengekomen en in het ouderschapsplan hebben vastgelegd.
4.2.3
Namens de Raad wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat bij flexibele interpretatie er in dit geval wel van een relevante wijziging van omstandigheden kan worden gesproken, omdat er nu duidelijkheid is ontstaan over de woonplaats van de vrouw en de minderjarigen. Ten aanzien van het halen en brengen van de minderjarigen wordt opgemerkt dat de grote afstand tussen de ouders niet goed met het openbaar vervoer te overbruggen is, zeker gelet op de jonge leeftijd van de minderjarigen. De Raad acht het wel van belang dat beide ouders hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Daarom stelt de Raad voor om af te spreken dat de vrouw de minderjarigen met het openbaar vervoer naar [plaats 1] brengt en daar weer ophaalt, en de man de minderjarigen dan met de auto in [plaats 1] oppikt en weer terug naar [plaats 1] brengt.
4.2.4
De rechtbank is, anders dan de Raad, van oordeel dat er geen sprake is van een (relevante) wijziging van omstandigheden zoals artikel 1:377e BW vereist. Vast is komen te staan dat de vrouw in december 2023 naar een zelfstandige woonruimte is verhuisd, los van (woonruimte van) de veilige opvang waar zij daarvoor haar verblijf had.
De man heeft, met de enkele stelling dat hij de minderjarigen minder ziet dan bij het aangaan van het ouderschapsplan was voorzien, omdat het uitgangspunt bij de getroffen regeling volgens hem was dat deze niet definitief was en dat de vrouw zich met de minderjarigen in de omgeving van [plaats 2] zou gaan vestigen, naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat er een (relevante) wijziging van omstandigheden is. Deze stelling acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw. De rechtbank betrekt daarnaast in haar oordeel dat uit het ouderschapsplan duidelijk blijkt dat partijen een definitieve zorgregeling zijn overeengekomen en niet in het ouderschapsplan is opgenomen dat de vrouw heeft toegezegd of partijen hebben afgesproken dat de vrouw met de minderjarigen naar [plaats 2] zou gaan verhuizen. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gewijzigde omstandigheden, wordt de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de zorgregeling tussen hem en de minderjarigen te wijzigen.
4.2.5
Daargelaten dat de omstandigheden niet (relevant) zijn gewijzigd, acht de rechtbank het voorts gelet op de lange reistijd niet in het belang van de minderjarigen dat de vrouw hen voor de omgangsmomenten met de man met het openbaar vervoer van [plaats 4] naar [woonplaats] moet brengen. De rechtbank sluit zich wel aan bij het standpunt van de Raad dat beide ouders hun verantwoordelijkheid behoren te nemen in het halen en brengen van de minderjarigen. De komende tijd zal dan ook moeten worden bekeken of het halen en brengen nog steeds op de huidige wijze zoals afgesproken in het ouderschapsplan dient te worden voortgezet of dat hier, in onderling overleg, een wijziging in mogelijk is. Dit kan mogelijk wijzigen zodra de vrouw haar rijbewijs behaalt of indien de man een tussenoplossing accepteert, zoals het brengen van de minderjarigen naar en het ophalen van hen door de vrouw bij station [plaats 1].
4.3
Informatie- en consultatieregeling
4.3.1
De man wil graag door de vrouw geïnformeerd worden over de verblijfplaats van de minderjarigen, zodat hij zicht krijgt op hun woon- en leefomstandigheden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de adresgegevens van de minderjarigen inmiddels bij de man bekend zijn. Om die reden heeft de man het daartoe strekkende verzoek vervolgens ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het wijzigen van de zorgregeling;
5.2
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zuijdweg, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.