In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een zorgregeling na een echtscheiding. De man, verzoeker, heeft verzocht om een zorgregeling vast te stellen waarbij de vrouw de minderjarigen wekelijks op vrijdag naar hem zou brengen en op zondag weer terug. De vrouw, verweerster, heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het verleden een ouderschapsplan hebben opgesteld, waarin een zorgregeling is opgenomen. De man stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, omdat de vrouw zonder zijn toestemming met de kinderen naar een andere woonplaats was verhuisd. De vrouw betwistte dit en stelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een nieuwe beoordeling rechtvaardigde. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de zorgregeling te wijzigen, omdat de oorspronkelijke regeling als definitief was vastgesteld in het ouderschapsplan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het in het belang van de minderjarigen niet wenselijk was dat de vrouw hen met het openbaar vervoer zou brengen, gezien de lange reistijd. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken, waarbij de man niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling.