ECLI:NL:RBZWB:2024:201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
10640014 CV EXPL 23-3024 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over het houden van huisdieren en het vrijhouden van gemeenschappelijke ruimten in appartementencomplex

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024, hebben eisers, de verhuurders, vorderingen ingesteld tegen gedaagde, de huurster, met betrekking tot het houden van katten en het vrijhouden van gemeenschappelijke ruimten in een appartementencomplex. Eisers vorderden dat gedaagde de roerende zaken in de algemene ruimten zou verwijderen en de katten uit haar appartement zou verwijderen, met dwangsommen voor het geval zij hieraan niet voldeed. Gedaagde heeft echter verklaard dat zij geen spullen meer op de overloop zal plaatsen en dat zij de onroerende zaken al in juli 2023 heeft verwijderd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat gedaagde opnieuw spullen zou plaatsen en dat de vordering tot verwijdering van de onroerende zaken daarom werd afgewezen.

Wat betreft de katten, oordeelde de rechtbank dat de huurovereenkomst geen absoluut verbod op het houden van huisdieren bevatte, maar dat schriftelijke toestemming van de verhuurder vereist was. Gedaagde stelde dat zij mondelinge toestemming had gekregen van [eiser 1], maar dit werd door de verhuurders ontkend. De rechtbank concludeerde dat de verhuurder een belangenafweging had moeten maken en dat het belang van gedaagde, die de katten nodig heeft voor haar geestelijke welzijn, zwaarder weegt dan de bezwaren van de verhuurder. De vordering tot verwijdering van de katten werd afgewezen.

Aangezien beide vorderingen van eisers werden afgewezen, werden zij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, vastgesteld op € 850,00. Dit vonnis benadrukt het belang van een belangenafweging in huurrelaties en de noodzaak voor verhuurders om schriftelijke toestemming te geven voor het houden van huisdieren.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10640014 \ CV EXPL 23-3024
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1]

en
2. [eiser 2]
beiden wonend te [plaats 1]
eisers
gemachtigde: mr. J. van Boekel
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2]
gedaagde
gemachtigde: mr. P.S. Folsche

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023;
- de mondelinge behandeling van het geschil ter zitting 7 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Het geschil

2.1
Met ingang van 1 mei 2021 verhuren eisers aan gedaagde woonruimte in het appartementencomplex aan het [adres] te [plaats 2] .
2.2
In deze procedure vorderen eisers, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde te bevelen de geplaatste roerende zaken in de algemene ruimten conform de huurovereenkomst en de geldende huishoudelijke regels te verwijderen, verwijderd te houden en de algemene ruimten na dagtekening leeg te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 25,00 voor iedere overtreding, te vermeerderen met een bedrag van € 5,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
II. gedaagde te bevelen de katten die zij zonder toestemming als huisdieren in haar appartement houdt te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 25,00 voor iedere overtreding, te vermeerderen met een bedrag van
€ 5,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt;
III. gedaagde te veroordelen de door eisers gemaakte buitengerechtelijke kosten ad
€ 500,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag;
IV. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert dat eisers niet ontvankelijk moeten worden verklaard, althans hun vorderingen worden afgewezen, met, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van eisers in de kosten van de procedure.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Eisers vorderen allereerst dat aan gedaagde wordt bevolen om, kort gezegd, de algemene ruimten in het complex waartoe de door haar gehuurde woning behoort vrij te maken en te houden van onroerende zaken en ten laste van gedaagde dwangsommen op te leggen voor het geval zij aan dat bevel niet voldoet.
3.2
Ter zitting heeft [eiser 1] verklaard dat gedaagde de onroerende zaken die zich bevonden op de overloop waaraan haar appartement is gelegen in juli 2023 heeft weg-gehaald. Gedaagde heeft verklaard dat zij geen spullen meer op de overloop zal plaatsen. Desalniettemin handhaven eisers de vordering aangezien zijn willen voorkomen dat zij gedaagde telkens opnieuw moeten sommeren om spullen weg te halen.
3.3
Eisers baseren hun vordering op het in artikel 11 van de splitsingsakte “uit het oogpunt van veiligheid” opgenomen verbod om “gemeenschappelijke ruimten alsmede vluchtwegen door het plaatsen van voorwerpen of andere obstakels te blokkeren”. Nog afgezien van het debat tussen partijen over de vraag of dit aan de appartementseigenaren opgelegde verbod ook geldt in hun huurrelatie met gedaagde, is niet gesteld of gebleken dat de verzekeraar van eisers er voor heeft gewaarschuwd dat de roerende zaken van gedaagde in de algemene ruimte(n) de veiligheid in gevaar hebben gebracht, noch dat eisers eerder zelf aan gedaagde hebben verzocht om haar goederen uit de algemene ruimte(n) weg te halen. Dat hebben zij voor het eerst gedaan in de brieven van hun gemachtigde die ook een tussen partijen gerezen geschil over de huurprijs betroffen.
Gelet op de verklaring van [eiser 1] had gedaagde reeds enkele maanden vóór de mondelinge behandeling van het geschil ter zitting voldaan aan de aanzegging van eisers om haar onroerende zaken weg te halen van de overloop voor haar appartement. Dat er zich in de overige algemene ruimten onroerende zaken van gedaagde bevonden of bevinden is niet gesteld of gebleken. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat gedaagde haar toezegging om op de overloop geen spullen mee te plaatsen niet nakomt. Daarmee bestaat ook geen grond om tot zekerheid daarvan aan haar een dwangsom op te leggen. De vordering wordt dan ook afgewezen.
3.4
De tweede vordering van eisers betreft het aan gedaagde te geven bevel om haar katten uit haar appartement te verwijderen en verwijderd te houden. Eisers wijzen op de huur-overeenkomst waarin is bepaald dat huisdieren in overleg en met schriftelijke toestemming van verhuurder zijn toegestaan. Zij hebben die toestemming nooit gegeven, aldus eisers. Gedaagde stelt dat [eiser 1] mondeling toestemming heeft gegeven.
3.5
Vastgesteld wordt dat ingevolge 13.3 sub a van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen, die gedaagde overigens stelt niet te hebben ontvangen, het de huurder verboden is om in of bij het gehuurde dieren te houden die overlast veroorzaken en dat in aanvulling daarop in artikel 25 van de huurovereenkomst is bepaald dat huisdieren uitsluitend na uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de verhuurder zijn toegestaan. Gedaagde houdt katten in het gehuurde. Een schriftelijke verklaring van eisers waaruit blijkt dat dat aan haar is toegestaan kan gedaagde niet over leggen. Ter zitting verklaarde [eiser 1] desgevraagd dat ook in het geval dat gedaagde om toestemming zou hebben gevraagd, hij die toestemming had geweigerd aangezien hij in een van zijn andere panden heeft ervaren dat katten muren hadden beschadigd.
3.6
Overwogen wordt dat gedaagde op grond van voormelde bepaling in de huurovereenkomst van eisers een zekere belangenafweging mag verwachten. Immers volgt uit die bepaling niet een absoluut verbod op het houden van huisdieren. Indien eisers zonder meer het houden van (bepaalde) huisdieren hadden willen verbieden, dan hadden zij in de huurovereenkomst een ongeclausuleerd verbod kunnen opnemen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat huisdieren kunnen bijdragen aan het welzijn en daarmee ook de gezondheid van mensen. Gedaagde voert aan dat haar katten van groot belang zijn voor haar geestelijke welzijn en onderbouwt dit met een verklaring van haar huisarts. Van bezwaren vanwege de overige bewoners van het appartementencomplex is niet gebleken. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de katten van gedaagde in het gehuurde overlast of schade hebben veroorzaakt. In dit licht volstaat de door [eiser 1] genoemde onderbouwing voor zijn weigering om aan gedaagde toestemming te geven om katten te houden niet. Dit betekent dat het enkele feit dat gedaagde geen toestemming op schrift heeft, en zij mogelijk ook niet nadrukkelijk om toestemming heeft gevraagd, onvoldoende is om de vordering tot verwijdering van de katten toe te wijzen.
3.7
Nu de beide vorderingen van eisers worden afgewezen kan niet worden geoordeeld dat de buitengerechtelijke kosten waarvoor zij een vergoeding vorderen, redelijke kosten zijn als bedoeld in art. 6:96 lid 1 BW zodat ook deze vordering wordt afgewezen.
3.8
Eisers worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van gedaagde worden die kosten tot dit vonnis vastgesteld op € 850,00 aan salaris voor haar gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
- wijst de vorderingen van eisers af;
- veroordeelt eisers - uitvoer bij voorraad - in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot dit vonnis vastgesteld op € 850,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.