ECLI:NL:RBZWB:2024:2011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/02/372172 FA RK 20-2483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Reijerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling na meerdere trajecten en deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een omgangsregeling tussen een man en een minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen, na een langdurige procedure die al sinds mei 2020 loopt. Gedurende deze periode zijn er verschillende onderzoeken en behandeltrajecten ingezet, waaronder betrokkenheid van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming, maar deze hebben niet geleid tot een verbetering van de situatie. De rechtbank heeft overwogen dat de dynamiek tussen de ouders, het onderling wantrouwen en de heftige emoties een belemmering vormen voor contactherstel. De deskundige heeft in haar rapport aangegeven dat specialistische hulp noodzakelijk is, maar deze is niet gerealiseerd. De man heeft geen hulpvraag en is momenteel in detentie, wat het vertrouwen tussen partijen verder ondermijnt. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot omgang in strijd is met de belangen van de minderjarige en dat het aan de ouders zelf is om de juiste stappen te zetten. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn vastgesteld op € 8.000, waarvan de man € 2.000 moet betalen. De rechtbank heeft de beschikking openbaar uitgesproken en medegedeeld dat hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/372172 FA RK 20-2483
datum uitspraak: 25 maart 2024
nadere beschikking betreffende omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden,
en
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.G.M. Baas.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 22 september 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het F9-formulier van mr. Baas van 12 januari 2024;
- de brief van mr. Van Wijngaarden van 13 februari 2024, met bijlage.
1.2. De behandeling van de zaak is voortgezet op de mondelinge behandeling van 18 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De nadere beoordeling

Omgangsregeling
2.1.
Bij voornoemde beschikking is door de rechtbank overwogen dat het in het belang van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, (hierna: [minderjarige] ) is dat voor partijen een behandeltraject bij GGZ Westelijk Noord-Brabant (
“Niet [traject 1] ”en
“ [traject 2] ”) wordt ingezet, naar aanleiding van het deskundigenrapport. Hierbij was het van belang dat beide partijen een doorverwijzing zouden vragen bij hun huisarts. De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van bericht van de advocaten van partijen over het verloop en de voortgang van het behandeltraject bij de GGZ en de wijze waarop zij de zaak wensen voort te zetten. Iedere verder beslissing is aangehouden.
2.2.
Aan de rechtbank ligt nog voor het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Onderhavige procedure loopt al sinds mei 2020. In de afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken gelast en trajecten ingezet, zo is Veilig Thuis betrokken geweest, heeft de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gedaan, is tweemaal Perspectief Herstelbemiddeling ingezet, is een uitgebreid deskundigenonderzoek gelast en is geprobeerd een traject op te starten bij de GGZ Westelijk Noord-Brabant (hierna: de GGZ). De vrouw heeft verder een kindercoach ingezet voor [minderjarige] , welk traject volgens haar positief is afgesloten. Ook heeft de vrouw naar aanleiding van het deskundigenrapport voor zichzelf hulpverlening ingezet om te werken aan haar trauma’s. Ondanks alle inzet en het maatwerk van zowel de rechtbank als verschillende professionals, instanties en een deskundige heeft dit niet geleid tot een verbetering van het vertrouwen tussen partijen en verandering van de dynamiek tussen hen, waardoor gewerkt kan worden aan een contactherstel tussen de man en [minderjarige] . Zoals op de mondelinge behandeling door de rechter is aangegeven kan de rechtbank niet eindeloos betrokken blijven bij partijen. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van partijen zelf om de juiste stappen te zetten. De vraag is dan ook wat nu nog van de rechtbank en andere instanties en professionals verwacht kan worden, alsmede of inzet van nog meer trajecten door de rechtbank en instanties op dit moment gaat leiden tot een contactherstel.
In het deskundigenrapport heeft de deskundige mr. drs. M. [deskundige] (hierna: de deskundige) aangegeven dat:
“de dynamiek tussen ouders, het onderling wantrouwen en de (onbedoeld) heftige emoties die communicatie en gedragspatronen over en weer oproepen, vraagt om inzet van expertise op het juiste specialistische niveau, waarbij iedere ouder individueel gezien en gehoord wordt.”(pagina 170 van het deskundigenrapport). De deskundige heeft een voorstel gedaan voor een behandeltraject bij de GGZ waar het juiste specialistische niveau aanwezig is. Dit is echter niet van de grond gekomen. De vrouw geeft aan dat een doorverwijzing voor haar niet mogelijk is, omdat zij niet in de juiste regio woont. De man heeft eind december 2023 een intakegesprek gehad bij de GGZ. Aan de hand hiervan heeft de GGZ de conclusie getrokken dat het incident in 2019 op zichzelf staat en niet is ingebed van psychische klachten. Ook is aangegeven vanuit de GGZ dat de man geen hulpvraag heeft en dat er geen behandeling zal volgen. Namens de man is in de brief van 13 februari 2024 voorgesteld om de deskundige te vragen of zij kan interveniëren dan wel een ander passend traject van behandeling/begeleiding kan benoemen. De rechtbank ziet geen aanleiding de deskundige nogmaals te benaderen. Nog los van het feit dat hier kosten voor partijen aan verbonden zijn en de vraag is of zij deze kunnen voldoen, heeft de deskundige uitgebreid en zeer zorgvuldig onderzoek gedaan en een passend behandeltraject geadviseerd. Het is aan partijen zelf om er alles aan te doen om dit traject te volgen. Een interventie van de deskundige heeft geen zin zolang partijen niet zelf de nodige stappen zetten.
Verder heeft de man zich op de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [minderjarige] moet worden ingezet om de vrouw te dwingen mee te werken aan een contactherstel. De deskundige heeft hierover in haar rapport onder andere het volgende opgenomen:
“Contactherstel door inzet van reguliere omgangsbegeleiding in een vrijwillig (jeugdhulp via gemeente) of gedwongen kader (kinderbeschermingsmaatregel) is in de huidige situatie vanuit de minderjarige bezien niet passend. De situatie tussen ouders is dermate geëscaleerd dat dergelijke oplossingen geen effect zullen hebben, omdat zij zich niet richten op het oplossen van het onderliggende probleem.”(pagina 170 van het deskundigenrapport) en:
“Beide ouders lijden onder de situatie die is ontstaan, maar de oplossing ligt niet in het afdwingen van contactherstel indien er geen adequate hulpverlening van het juiste niveau voor beide ouders wordt geboden.”(pagina 174 van het deskundigenrapport). De rechtbank is met de deskundige van oordeel dat de specialistische hulp die nodig is voor partijen en [minderjarige] niet kan worden ingezet middels een hulpverleningstraject in het (standaard) vrijwillig en gedwongen kader. De rechtbank zal daarom ook voorbij gaan aan dit standpunt van de man.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de man zich op het standpunt stelt dat de vrouw in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moet worden gedwongen mee te werken aan contactherstel, na het lezen van onder andere de hiervoor geciteerde passages, laat zien dat hij totaal geen inzicht heeft in wat in het belang is van [minderjarige] . Ook legt hij de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van contact tussen hem en [minderjarige] hiermee grotendeels buiten zichzelf. Dit blijkt ook uit de door hem overgelegde brief van de GGZ, waarin staat dat hij geen hulpvraag heeft en de GGZ onder andere om die reden geen behandeling kan bieden. De man heeft verder op eerdere mondelinge behandelingen en bij de deskundige aangegeven dat hij als persoon veranderd is en te vertrouwen is. Echter, gebleken is dat hij momenteel weer in detentie zit, waar hij geen openheid van zaken over geeft, hij geen individuele hulpverlening heeft en hij niet van plan is die hulpverlening voor zichzelf in te zetten. De man dient te laten zien dat hij zijn leven daadwerkelijk gaat beteren, zich rustig kan houden, niet meer in detentie komt, zijn aandeel ziet in de huidige situatie en aan zichzelf werkt. Zolang de man dit niet doet, zal er geen vertrouwen ontstaan tussen partijen, kan ook niet gewerkt worden aan een contactherstel met [minderjarige] en acht de rechtbank omgang tussen de man en [minderjarige] niet in haar belang.
De rechtbank concludeert dat er in deze zaak door haar en alle betrokken instanties en professionals uitzonderlijk veel maatwerk is geleverd. Het nogmaals verwijzen naar weer een ander hulpverlenings- of behandeltraject gaat, gelet op wat er al is ingezet, op dit moment niet leiden tot het gewenste resultaat voor [minderjarige] . Het is aan partijen om met de handvatten die zij hebben gekregen zelf de juiste stappen te zetten. Dit betekent dat de rechtbank nu zal beslissen op het verzoek van de man. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande voldaan aan de grond in artikel 1:377a lid 3 sub d van het Burgerlijk Wetboek en is omgang tussen de man en [minderjarige] op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling zal daarom worden afgewezen.
Kosten deskundigenonderzoek
2.4.
Na afloop van haar onderzoek heeft de deskundige haar nota ingezonden. De kosten zijn begroot op een bedrag van € 8.000,= conform haar begroting. In de beschikking van 24 januari 2023 heeft de rechtbank reeds aangegeven dat de helft van dit bedrag, zijnde € 4.000,= definitief voor ’s Rijks kas zal komen. Het resterende bedrag dient door beide partijen allebei voor de helft te worden voldaan, zijnde € 2.000,= per partij. De vrouw heeft dit bedrag reeds voldaan. Bij beschikking van 2 maart 2023 is bepaald dat dit bedrag ten laste van de man in debet wordt gesteld en vooralsnog voor ’s Rijks kas komt. De man dient dit bedrag van € 2.000,= alsnog te voldoen, zoals ook aangegeven in die beschikking. Voormeld bedrag moet de man overmaken na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling af;
stelt de kosten van de deskundige vast op € 8.000,=;
bepaalt dat de man een bedrag van € 2.000,=, voor de kosten van het deskundigenonderzoek, moet voldoen, welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.