Uitspraak
1.[gedaagde in conventie 1]
2. [gedaagde in conventie 2]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft [eiser in conventie], handelend onder de naam [groepsaccommodatie], een vordering ingesteld tegen [gedaagden in conventie] voor de betaling van € 2.851,02, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering betreft een afrekening van kosten voor nutsvoorzieningen over de periode 2019-2022, waarbij [eiser in conventie] stelt dat [gedaagden in conventie] een bedrag van € 2.335,27 dienen bij te betalen. De huurovereenkomst is per 1 september 2023 beëindigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser in conventie] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde bedragen. De kantonrechter oordeelt dat [eiser in conventie] niet heeft voldaan aan de verplichting om binnen zes maanden na het verstreken kalenderjaar een overzicht van de in rekening gebrachte kosten voor nutsvoorzieningen te verstrekken, zoals vereist door artikel 7:259 lid 2 BW. Bovendien heeft [eiser in conventie] geen deugdelijke onderbouwing van de vordering gepresenteerd, wat leidt tot de afwijzing van de vordering.
De kantonrechter heeft [eiser in conventie] veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 464,00, ten gunste van [gedaagden in conventie]. De kosten in reconventie zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 17 januari 2024.