ECLI:NL:RBZWB:2024:2020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
10628579 CV EXPL 23-1853 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • K. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige provisie door werkneemster na beëindiging arbeidsovereenkomst met makelaarsbedrijf

In deze zaak vordert de werkneemster, die als makelaar in loondienst heeft gewerkt bij een besloten vennootschap van haar broer, betaling van achterstallige provisie na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 oktober 2023, na opzegging door de werkgever met toestemming van het UWV. De werkneemster stelt dat zij recht heeft op een provisie van € 101.681, die voortvloeit uit een in 2008 overeengekomen arbeidsvoorwaardenregeling. De werkgever betwist dat de provisieregeling ooit is uitgevoerd en stelt dat er geen recht op provisie bestaat omdat de werkneemster nooit aanspraak heeft gemaakt op deze regeling.

De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet eenzijdig de arbeidsvoorwaarden kan wijzigen en dat er geen stilzwijgende aanvaarding van de wijziging door de werkneemster is. De rechter concludeert dat het beroep op rechtsverwerking faalt, omdat alleen tijdsverloop niet voldoende is om de aanspraak van de werkneemster te ontzeggen. De kantonrechter beveelt partijen om samen vast te stellen welke aanspraken de werkneemster heeft op basis van de arbeidsvoorwaardenregeling en welke percentages aan omzet meetellen voor de berekening van de provisie. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 5 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 10628579 / CV EXPL 23-1853

vonnis d.d. 6 maart 2024

inzake

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K. van Overloop,
t e g e n :
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.H.W. van Ewijk.

het verdere verloop van de procedure

De procedure is na het tussenvonnis van 18 oktober 2023 als volgt verlopen:
- akte van [eiser] tot het overleggen van producties en tot wijziging van eis,
- akte uitlaten van [gedaagde] ,
- mondelinge behandeling van de zaak op 15 januari 2024 waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden en waarbij de gemachtigde van [eiser] een pleitnota heeft overgelegd.
Bij de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist dat de bij brief van de gemachtigde van [eiser] van vrijdag 12 januari 2024 overgelegde aanvullende productie niet in de beoordeling wordt betrokken omdat die te laat is ingediend.

de beoordeling van de zaak

1.1.
[eiser] was van 1 februari 2003 tot en met 31 oktober 2023 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] . De arbeidsovereenkomst is geëindigd doordat [gedaagde] haar heeft opgezegd met toestemming van het UWV.
1.2.
[gedaagde] is opgericht op 30 maart 2021. [bedrijf] BV is sindsdien enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] . De heer [naam] , een broer van [eiser] , is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] BV.
1.3.
Aanvankelijk was [eiser] administratief medewerkster. Op 25 augustus 2008 is tussen [eiser] en de rechtsvoorganger van [gedaagde] een nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Deze overeenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) bepaalt dat:
- op de overeenkomst van toepassing zijn de algemene arbeidsvoorwaarden (artikel 1),
- [eiser] met ingang van 1 september 2008 in dienst treedt van de rechtsvoorganger van [gedaagde] als makelaar (artikel 2),
- het basissalaris bij aanvang € 2.000 bruto per maand bedraagt, waarvan € 200 provisie (artikel 4).
1.4.
Op 24 juli 2008 is tussen [eiser] en de rechtsvoorganger van [gedaagde] een algemene arbeidsvoorwaardenregeling voor [eiser] vastgesteld en door hen voor akkoord geparafeerd (verder: de arbeidsvoorwaardenregeling). De arbeidsvoorwaarden-regeling bevat een productienorm (artikel 7), een verkoopdoelstelling (artikel 7A) en provisieregelingen (de artikelen 8, 8A, 8B en 8C).
1.5.
Het laatstgenoten salaris van [eiser] bedroeg € 3.175 bruto per maand. De in de arbeidsvoorwaardenregeling opgenomen provisieregelingen zijn niet uitgevoerd. Bij e-mail van 17 mei 2023 van haar gemachtigde maakte [eiser] aanspraak op een provisie van € 101.681.
1.6.
[eiser] heeft conservatoir derdenbeslag ten laste van [gedaagde] laten leggen onder ING Bank NV, ABN Amro Bank NV en Spaarplan Nederland BV. Voor deze beslagen had de voorzieningenrechter verlof verleend op 27 juni 2023.
2.1.
[eiser] heeft haar vordering bij akte vermeerderd en tijdens de mondelinge behandeling van de zaak verminderd. Zij vordert nu, samengevat weergegeven, de veroordeling van [gedaagde] :
a. tot betaling van € 64.531 bruto aan achterstallige provisie over de periode van april 2018 tot en met mei 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2023,
b. tot betaling van € 32.265,50 bruto aan wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van de onder a gevorderde provisie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2023,
c. tot betaling van de achterstallige provisie over de periode van september 2008 tot en met mei 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid,
d. tot betaling van € 2.849,75 bruto aan aanvullende transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid,
e. tot betaling van € 1.791,81 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2023,
f. tot afgifte van deugdelijke bruto-netto specificaties over de periode van juni 2018 tot en met mei 2023 op straffe van verbeurte van een dwangsom,
g. in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, en de nakosten met wettelijke rente.
Deze vorderingen worden hierna aangeduid als de vorderingen a tot en met g.
2.2.
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de vermeerdering van eis, waarbij de vorderingen c en d worden ingesteld. Volgens haar zijn deze vorderingen te laat ingesteld, namelijk een week voor de mondelinge behandeling van de zaak nadat het inhoudelijk debat over de bij dagvaarding ingestelde vorderingen is gevoerd. Het is voor haar niet mogelijk op de vorderingen c en d te reageren.
2.3.
Zolang geen eindvonnis is gewezen, is de eiser bevoegd de eis te vermeerderen. De vermeerdering van de eis is niet toelaatbaar indien zij in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Dat is niet het geval. Het debat over het al dan niet verschuldigd zijn van provisie is al bij dagvaarding en conclusie van antwoord gevoerd. Tegen de vermeerdering van vordering c heeft [gedaagde] zich kunnen beroepen op verjaring van de rechtsvordering. Dat [eiser] recht heeft op een transitievergoeding staat niet ter discussie. Als [eiser] recht heeft op provisie, kan dat leiden tot een hogere transitievergoeding, waarvan de hoogte volgt uit de wet.
Vorderingen a en c
3.1.
Voor zover van belang houdt de arbeidsvoorwaardenregeling het volgende in.
3.2.
Artikel 7 komt erop neer dat de werkgever jaarlijks de minimale productienorm (uitgedrukt in bruto courtage bedrag) vaststelt en dat daarnaast na bespreking met de werknemer de verkoopdoelstelling wordt vastgesteld als omschreven in artikel 7A.
3.3.
Artikel 7A bepaalt dat de eerste twee kwartalen vanaf 1 september 2008 de te behalen getekende omzet gemiddeld per kwartaal minimaal € 10.000 dient te bedragen en dat deze verkoopdoelstelling na deze periode opnieuw vastgesteld zal worden.
3.4.
Artikel 8 begint met de volgende tekst:

Artikel 8: Provisieregeling makelaardij
Als omzet wordt gerekend courtage, tot stand gekomen door bemiddeling bij aankoop, verkoop of taxatie van onroerende zaken.”.
Daarop volgt in artikel 8 een staffel die voorziet in een jaarlijkse bonusprovisie van 5% van de kantooromzet tot en met € 50.000, van 7,5% van een hogere kantooromzet tot en met € 100.000, van 10% van een hogere kantooromzet tot en met € 150.000 en van 12,5% van een hogere kantooromzet tot en met € 200.000.
3.5.
Artikel 8A beschrijft een provisieregeling in verband met doorverwijzing van hypotheek- en verzekeringsadvies.
3.6.
Artikel 8B luidt:

Artikel 8B Provisieregeling tijdens vakantie of verlof
Indien er een verzoek tot verkoopadvies, aankoopadvies of taxatie plaats vindt gevolgd door een uitvoeringsopdracht in het gebied van degene die op vakantie is of met verlof wordt deze automatisch vervuld door een collega uit een ander gebied die de zaken waarneemt. Deze vervangende collega voert vervolgens het gehele traject uit waarbij de volgende courtageregeling van toepassing is:
Courtageregeling:
Degene die de opdracht verwerft ontvangt 75% van de verdiende courtage.
Degene die tijdens vakantie of verlof vervangen wordt, verdient 25 % van de verdiende courtage.
Bij verkoop van bestaand aanbod:
Indien de makelaar, die de verkoopopdracht van een woning heeft verworven, op vakantie is wordt deze vervangen door één van zijn collega’s. Indien deze collega’s deze woning van de makelaar die op vakantie is verkoopt, is de volgende regeling van toepassing:
De collega die de verkoop van de woning tijdelijk overneemt van collega die op vakantie is verdient 25 % van de courtage wanneer er een transactie tot stand komt. De makelaar die op vakantie is verdiend 75 % van de verdiende courtage. De vervangende collega werkt de klant waar hij mee heeft bezichtigd en aan heeft verkocht zelfstandig af.
Indien de bezichtigingen door de vervangende makelaar tijdens de vakantieperiode van zijn collega niet tot verkoopresultaat leidt wordt de verkoop weer overgedragen aan de makelaar die de verkoopopdracht heeft verworven.”.
3.7.
Artikel 8C ten slotte geeft een provisieregeling voor projectontwikkeling.
3.8.
[gedaagde] stelt dat aan de provisieregeling nooit uitvoering is gegeven. In afwijking van artikel 7A is na de eerste twee kwartalen vanaf 1 september 2008 nooit meer een verkoopdoelstelling voor [eiser] vastgesteld. Ook zijn de bedragen in de tabel van artikel 8 nooit gewijzigd. Volgens de salarisspecificaties werd aan [eiser] haar salaris betaald maar geen provisie of voorschot op provisie. In de loop van de tijd is [eiser] meer of minder gaan werken. Ook zijn salarisgesprekken gevoerd. Bij geen van die gelegenheden heeft [eiser] aanspraak gemaakt op provisie conform de arbeidsvoorwaardenregeling. Sinds februari 2023 bestaat in de familie [eiser] een hooglopende ruzie, waarbij de familie het doel heeft de heer [naam] te laten “bloeden”. Dat is geen grond om alsnog uitvoering te geven aan een provisieregeling waarvan partijen in de praktijk zijn afgeweken.
3.9.
[eiser] betwist dit verweer, waarbij zij stelt regelmatig om betaling van de provisie te hebben gevraagd waarop zij als antwoord kreeg dat daarvoor geen financiële mogelijkheid was.
3.10.
De provisieregeling behoort tot de in 2008 overeengekomen arbeidsvoorwaarden. Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat stilzwijgend is overeengekomen af te wijken van deze schriftelijk overeengekomen arbeidsvoorwaarde door vanaf 2008 geen uitvoering te geven aan de provisieregeling.
3.11.
Een dergelijke stilzwijgende wijziging van een arbeidsvoorwaarde kan niet lichtvaardig worden aangenomen. Tussen partijen geldt geen beding dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] bevoegd maakt eenzijdig een overeengekomen arbeidsvoorwaarde te wijzigen. Als dat beding wel zou zijn gemaakt, zou (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde] daarop slechts een beroep hebben kunnen doen bij een zodanig zwaarwichtig belang van haar bij wijziging dat het belang van [eiser] dat door wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid had moet wijken. Bij het ontbreken van een dergelijk beding geldt dat in de eerste plaats moet worden onderzocht of de werkgever in de gewijzigde omstandigheden als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden om een voorstel tot wijziging van een arbeidsvoorwaarde te doen. Als dat zo is, moet worden beoordeeld of aanvaarding van dit voorstel in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd. Indien de werknemer een redelijk voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarde van de hand wijst en nakoming vordert van de ongewijzigde arbeidsovereenkomst, is die vordering toewijsbaar tenzij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de werknemer vasthoudt aan de ongewijzigde overeenkomst.
3.12.
In het licht van het voorgaande kan aan het jarenlang achterwege blijven van de uitvoering van de provisieregeling bij het door [gedaagde] gestelde stilzwijgen daarover, redelijkerwijs niet de betekenis worden toegekend dat [eiser] en (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] zijn overeengekomen af te zien van de provisieregeling zoals overeengekomen in de arbeidsvoorwaardenregeling.
3.13.
Voor zover [gedaagde] zich beroept op rechtsverwerking faalt dit beroep. Ook als wordt aangenomen dat [eiser] voor 2023 nooit aanspraak heeft gemaakt op de in de arbeidsvoorwaardenregeling overeengekomen provisie, rechtvaardigt dat niet de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij alsnog die aanspraak geldend maakt. Alleen tijdsverloop is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Van overige omstandigheden - naast tijdsverloop - die het beroep op rechtsverwerking kunnen doen slagen, is onvoldoende gebleken.
3.14.
Bij de verwerping van het verweer dat [eiser] geen aanspraak (meer) kan maken op de provisieregeling weegt mee dat volgens artikel 7:655 BW de werkgever aan de werknemer een opgave moet verstrekken van het loon en de afzonderlijke bestanddelen daarvan (lid 1, aanhef en onder h). Als het loon wordt gewijzigd, moet de werkgever ook daarvan een opgave doen aan de werknemer (lid 3). Van dergelijke opgaven blijkt niet, zodat het ervoor worden gehouden dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] die niet aan [eiser] heeft gedaan.
3.15.
De provisieregeling komt erop neer dat per jaar de aanspraak op provisie achteraf wordt vastgesteld. De rechtsvordering tot betaling van een jaarlijkse provisie verjaart door verloop van vijf jaar na de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Deze termijn is gestuit met de ontvangst door [gedaagde] van de aanmaning van 17 mei 2023. Daarna is tijdig de dagvaarding uitgebracht en de vordering vermeerderd. Hieruit volgt dat de rechtsvordering tot betaling van provisie over 2017 en eerdere jaren is verjaard en die tot betaling van provisie over 2018 tot en met 2023 niet.
3.16.
[eiser] voert aan dat het beroep op verjaring in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en aldus onaanvaardbaar. Zij wordt hierin niet gevolgd. [eiser] was bekend of moet bekend zijn geweest met de schriftelijk overeengekomen provisieregeling. Naar zij stelt, heeft zij bij herhaling gevraagd die regeling na te komen. Tegen die achtergrond motiveert zij onvoldoende dat het beroep van [gedaagde] op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Vordering c is dus niet toewijsbaar voor zover zij de periode voor 1 januari 2018 betreft.
3.17.
Partijen geven een verschillende uitleg aan de overeengekomen provisieregeling. [eiser] gaat ervan uit dat zij recht heeft op provisie op basis van de omzet uit aan- en verkoopopdrachten en taxaties waarbij zij betrokken is geweest. Uit dit standpunt en de door [eiser] overgelegde berekening van de provisie volgt dat zij geen aanspraak maakt op de provisieregeling in verband met doorverwijzing van hypotheek- en verzekeringsadvies en de provisieregeling projectontwikkeling (de artikelen 8A en 8C van de arbeidsvoorwaardenregeling). Het komt dus aan op de uitleg van de provisieregeling [gedaagde] als opgenomen in artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling.
3.18.
Aan dat artikel geeft [gedaagde] de volgende uitleg. [eiser] heeft alleen een aanspraak op provisie als zij:
- de aan- of verkoopopdracht verwerft en/of de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt en vervolgens de daaruit voortvloeiende transactie begeleidt,
- onroerende zaken taxeert.
3.19.
De kantonrechter leidt hieruit af dat partijen het erover eens zijn dat [eiser] geen aanspraak kan maken op provisie, gerekend over kantooromzet wegens uitvoering van een aan- of verkoopopdracht, als zij noch bij het verwerven van die opdracht noch bij de uitvoering van die opdracht betrokken is geweest. Beide partijen gaan ervan uit dat [eiser] geen recht heeft op provisie, gerekend over kantooromzet wegens taxaties, als zij de taxaties niet heeft uitgevoerd. Ook zijn partijen het met elkaar eens dat de aanspraak op provisie niet afhankelijk is van de productienorm en de verkoopdoelstelling als bedoeld in de artikelen 7 en 7A van de arbeidsvoorwaardenregeling.
3.20.
Onder verwijzing naar artikel 8B van de arbeidsvoorwaardenregeling stelt [gedaagde] dat [eiser] recht heeft op een provisie berekend over omzet uit bemiddeling bij aankoop of verkoop of uit taxaties naar het volgende percentage:
- als [eiser] een aan- of verkoopopdracht verwerft en de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt en vervolgens de daaruit voortvloeiende transactie begeleidt: 100% van de omzet telt mee voor de berekening van [eiser] provisie,
- als [eiser] een aan- of verkoopopdracht verwerft, maar de bezichtiging die tot een transactie leidt en de daaruit voortvloeiende transactie worden begeleid door een andere makelaar: 75% van de omzet telt mee voor de berekening van [eiser] provisie,
- als een collega van [eiser] de aan- of verkoopopdracht verwerft, maar [eiser] de bezichtiging die tot een transactie leidt heeft begeleid en tevens de daaruit voortvloeiende transactie heeft begeleid: 25% van de omzet telt mee voor de berekening van [eiser] provisie.
3.21.
De kantonrechter trekt hieruit de conclusie dat partijen het erover eens zijn dat de omzet uit door [eiser] uitgevoerde taxaties voor 100% meetelt voor de berekening van de provisie als bedoeld in artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling. Ook omzet uit aan- of verkoopopdrachten telt voor 100% mee voor de berekening van die provisie als [eiser] de aan- of verkoopopdracht verwerft en de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt en vervolgens de daaruit voortvloeiende transactie begeleidt.
3.22.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de omzet eveneens voor 100% meetelt voor de berekening van de provisie als [eiser] wel de aan- of verkoopopdracht verwerft maar een collega van haar de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt en ook die transactie begeleidt en het omgekeerde geval waarin een collega de aan- of verkoopopdracht verwerft maar [eiser] de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt en zij ook de transactie begeleidt.
3.23.
Bij de uitleg van de arbeidsvoorwaardenregeling zijn van betekenis de omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar wat redelijkheid en billijkheid meebrengen.
3.24.
Partijen zijn het erover eens dat het regelmatig voorkwam dat de ene makelaar de opdracht tot aan- of verkoop verwierf en een andere makelaar de bezichtiging begeleidde die tot een transactie leidde. Ook staat vast dat toen in 2008 de arbeidsovereenkomst werd gesloten en de arbeidsvoorwaardenregeling tot stand kwam, bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] al een makelaar in dienst was voor wie eveneens een provisieregeling gold. Dit maakt onaannemelijk dat bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaardenregeling is beoogd de omzet uit aan- en verkoopopdrachten voor 100% te laten meetellen bij een berekening van de provisie van [eiser] op grond van artikel 8 van die regeling, ook als hetzij een collega de opdracht verwerft, hetzij een collega de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt. Een andere uitleg zou meebrengen dat over dezelfde omzet een dubbele provisie verschuldigd zou kunnen zijn. Die laatste uitleg zou in dat geval leiden tot een resultaat dat zich moeilijk laten rijmen met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en met wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten.
3.25.
Daarbij komt dat in artikel 8B van de arbeidsvoorwaardenregeling een regeling is getroffen voor het geval tijdens verlof een ander dan degene die de verkoopopdracht heeft verworven, de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt. Die regeling komt erop neer dat de omzet uit die opdracht voor de berekening van de provisie wordt verdeeld tussen degene die de opdracht heeft verworven en degene die de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt.
3.26.
De uitleg die [eiser] geeft aan artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling wordt dan ook niet gevolgd voor zover die uitleg inhoudt dat de omzet uit aan- en verkoopopdrachten voor 100% meetelt voor de berekening van haar aanspraak op provisie ook indien zij hetzij de opdracht verwerft maar niet de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt, hetzij niet de opdracht verwerft maar wel die bezichtiging begeleidt.
3.27.
De aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid brengt mee dat de in artikel 8B van de arbeidsvoorwaardenregeling overeengekomen verdeling van de omzet uit een opdracht tussen degene die de opdracht verwerft en degene die de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt, ook moet worden toegepast als om andere redenen dan verlof een collega van degene die de opdracht heeft verworven de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt. Dit sluit aan bij wat partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten op grond van de in de arbeidsvoorwaardenregeling overeengekomen provisieregeling.
3.28.
De conclusie is dat de aanspraak op provisie die [eiser] kan ontlenen aan artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling moet worden berekend aan de hand van de volgende uitgangspunten:
- als [eiser] een taxatie uitvoert, telt de omzet uit die taxatie voor 100% mee in de berekening van haar provisie conform de staffel,
- als [eiser] een aan- of verkoopopdracht verwerft en de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt, telt de omzet uit die aan- of verkoopopdracht voor 100% mee in de berekening van haar provisie conform de staffel,
- als [eiser] een aan- of verkoopopdracht verwerft en niet zij, maar een collega de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt, telt de omzet uit die aan- of verkoopopdracht voor 75% mee in de berekening van haar provisie conform de staffel,
- als een collega van [eiser] een aan- of verkoopopdracht verwerft en [eiser] de bezichtiging begeleidt die tot een transactie leidt, telt de omzet uit die aan- of verkoopopdracht voor 25% mee in de berekening van haar provisie conform de staffel.
3.29.
Tijdens de mondelinge behandeling stelt [eiser] dat de omzet waarover haar provisie moet worden berekend over 2018 tot en met 2023 € 917.468 bedraagt, zodat haar aanspraak op provisie uitkomt op € 76.531. De achterstallige provisie beloopt dan volgens haar over de periode vanaf april 2018 tot en met mei 2023 € 64.531, naar de kantonrechter begrijpt omdat over 60 maanden € 200 per maand is betaald.
3.30.
De kantonrechter kan deze berekening niet volgen. Indien, zoals [eiser] stelt, de omzet waarover haar provisie moet worden berekend over 2018 tot en met 2023 € 917.468 bedraagt, zou daarop in mindering moeten komen het bedrag van € 200 per maand dat met het salaris als provisie is betaald. Omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 31 oktober 2023, zou dan op de berekende provisie in mindering komen (70 x € 200 =) € 14.000.
3.31.
[gedaagde] gaat uit van een omzet uit taxaties over 2018 tot en met 2023 tot in totaal € 50.334,63 waarover [eiser] een aanspraak heeft op provisie. De verschillen in jaarlijkse omzetten uit taxaties tussen de bedragen waarvan [gedaagde] uitgaat en die waarvan [eiser] uitgaat bij dagvaarding zitten in de jaren 2018, 2019, 2020 en 2022. De verschillen in de jaren 2021 en 2023 bestaan uit afrondingsverschillen die niet van belang zijn.
3.32.
[gedaagde] maakt afzonderlijke berekeningen van [eiser] aanspraken op provisie uit taxaties enerzijds en uit aan- en verkoopopdrachten anderzijds. De kantonrechter volgt haar hierin niet. De staffel van artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling moet worden toegepast op de jaarlijkse som van de omzet uit taxaties en de omzet uit aan- en verkoopopdrachten.
3.33.
De kantonrechter zal partijen bevelen, door overleg tussen hun gemachtigden:
- samen vast te stellen voor welke taxaties en aan- en verkoopopdrachten in elk van de jaren 2018 tot en met 2023 [eiser] een aanspraak op provisie heeft volgens artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling,
- samen vast te stellen welke percentages aan omzet uit die taxaties en aan- en verkoopopdrachten (100% dan wel 75% of 25%) in elk van de jaren 2018 tot en met 2023 aan omzet meetellen voor de berekening van [eiser] aanspraak op provisie met inachtneming van wat daarover in dit vonnis is beslist,
- bij akte uiteen te zetten wat zij op deze wijze samen hebben vastgesteld.
3.34.
Uiteraard moet (de gemachtigde van) [gedaagde] aan (de gemachtigde van) [eiser] de bewijsstukken overleggen die nodig zijn om de aanspraken op provisie over 2018 tot en met 2023 vast te kunnen stellen (artikel 7:619 lid 1 BW).
3.35.
Voor zover het overleg tussen partijen via hun gemachtigden niet tot volledige overeenstemming leidt, dient iedere partij bij akte - gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd - uiteen te zetten voor welke taxaties en aan- en verkoopopdrachten in elk van de jaren 2018 tot en met 2023 [eiser] , in afwijking van het standpunt van de andere partij, wel of juist niet een aanspraak op provisie heeft volgens artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel de omzet uit die taxaties en opdrachten voor een ander percentage meetelt voor de berekening van [eiser] provisie dan de andere partij meent, een en ander met inachtneming van wat daarover in dit vonnis is beslist.
3.36.
Partijen moeten de onderbouwing van hun tegenstrijdige standpunten voldoende begrijpelijk en inzichtelijk maken. Zij zullen inzien dat verwijzing naar tabellen in verschillende kleuren niet helpt als zij volstaan met stukken die in zwart/wit worden afgedrukt.
3.37.
Partijen moeten er rekening mee houden dat als een partij haar standpunt onvoldoende begrijpelijk en inzichtelijk maakt, de kantonrechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hem geraden voorkomt.
3.38.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de rol van 5 juni 2024. Partijen krijgen dus ruim de tijd voor het overleg van hun gemachtigden. Ook is er alle gelegenheid dat over hen een praktische geest vaardig wordt.
3.39.
Om te bevorderen dat partijen in redelijk overleg tot een volledige overeenstemming kunnen komen, overweegt de kantonrechter het volgende over de overige vorderingen.
Vordering b
4.1.
Voor het geval [eiser] - na verrekening van het met het salaris over de periode van januari 2018 tot en met oktober 2023 betaalde bedrag aan (voorschot op) provisie van € 200 bruto per maand - nog provisie te vorderen heeft, zal de kantonrechter de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling daarvan beperken tot nihil. Deze beperking komt hem billijk voor met het oog op de omstandigheden. Tot die omstandigheden behoort dat [eiser] , zoals volgt uit haar standpunt, voor 2023 [gedaagde] niet schriftelijk heeft gemaand tot betaling van provisie, dat zij wisselende standpunten heeft ingenomen over de hoogte van de provisie en dat zij de provisie heeft berekend op onjuiste wijze door steeds uit te gaan van 100% van de staffel als bedoeld in artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling.
4.2.
De vordering is dus niet toewijsbaar.
Vordering d
5. De hoogte van de transitievergoeding waarop [eiser] recht heeft volgt uit artikel 7:673 lid 2 BW en de artikelen 2 en 3 van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding.
Vordering f
6. [gedaagde] moet uiteraard een deugdelijke bruto-netto specificatie verstrekken van wat zij nog als provisie aan [eiser] verschuldigd is.
De vorderingen e en g
7. De beoordeling van deze vorderingen wordt aangehouden.

de beslissing

De kantonrechter:
a. beveelt partijen, door overleg tussen hun gemachtigden:
- samen vast te stellen voor welke taxaties en aan- en verkoopopdrachten in elk van de jaren 2018 tot en met 2023 [eiser] een aanspraak op provisie heeft volgens artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling,
- samen vast te stellen welke percentages aan omzet uit die taxaties en aan- en verkoopopdrachten (100% dan wel 75% of 25%) in elk van de jaren 2018 tot en met 2023 aan omzet meetellen voor de berekening van [eiser] aanspraak op provisie met inachtneming van wat daarover in dit vonnis is beslist,
- bij akte uiteen te zetten wat zij op deze wijze samen hebben vastgesteld;
b. beveelt ieder van partijen, voor zover het overleg tussen hun gemachtigden niet tot volledige overeenstemming leidt, bij akte gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd uiteen te zetten voor welke taxaties en aan- en verkoopopdrachten in elk van de jaren 2018 tot en met 2023 [eiser] , in afwijking van het standpunt van de andere partij, wel of juist niet een aanspraak op provisie heeft volgens artikel 8 van de arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel de omzet uit die taxaties en opdrachten voor een ander percentage meetelt voor de berekening van [eiser] provisie dan de andere partij meent, een en ander met inachtneming van wat daarover in dit vonnis is beslist;
c. verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 juni 2024 opdat ieder van partijen een akte neemt als onder a en b bedoeld;
d. geeft ieder van partijen, nadat de andere partij de onder b bedoelde akte heeft genomen, de gelegenheid daarop te reageren bij antwoordakte;
e. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.