ECLI:NL:RBZWB:2024:2021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/02/412944 / JE RK 23-1473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling minderjarigen na ondoelmatige uitvoering door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 maart 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voort te zetten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen, de ondertoezichtstelling in de afgelopen periode niet doelmatig is gebleken. De kinderrechter heeft geconstateerd dat er een verharding is in de verstandhouding tussen de moeder en de gecertificeerde instelling (GI), en dat de GI niet adequaat heeft gereageerd op de zorgen van de moeder. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de GI niet in staat is geweest om de situatie van de minderjarigen te verbeteren en dat er onvoldoende zicht is op hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling te beëindigen en het resterende deel van het verzoek van de Raad af te wijzen. De kinderrechter heeft de moeder aangespoord om aandacht te blijven besteden aan de impact van het overlijden van de vader van [minderjarige 1] en om de schoolgang van de kinderen te stimuleren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/412944 / JE RK 23-1473
Datum uitspraak: 22 maart 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 30 januari 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlage van mr. Schiettekatte van 15 maart 2024;
- de brief met bijlage van de GI van 15 maart 2024;
- de brief met bijlagen van mr. Schiettekatte van 18 maart 2024;
- het e-mailbericht met bijlagen van de GI van 20 maart 2024.
1.2
Op 20 maart 2024 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. F. Pool als waarnemend advocaat voor mr. Schiettekatte;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3
Bij beschikking van 31 augustus 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van vier maanden, met ingang van 31 augustus 2023 tot 31 december 2023. Het resterende verzoek is aangehouden in afwachting van het verslag van de GI en het standpunt van de Raad. Vervolgens, bij beschikking van 28 december 2023, heeft de kinderrechter (ambtshalve) [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld voor de duur van één maand, met ingang van 31 december 2023 tot 31 januari 2024.
2.4
Laatstelijk, bij beschikking van 30 januari 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 31 januari 2024 tot 31 maart 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
Aan de orde is nog het verzoek van de Raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de resterende duur van twee maanden, te weten de periode tot en met 31 mei 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Ter nadere onderbouwing van het verzoek is namens de Raad, samengevat, het volgende aangevoerd. Tijdens de vorige mondelinge behandeling heeft de Raad geadviseerd om een netwerkoverleg te organiseren. Dit gesprek is niet van de grond gekomen. Ook hulpverlening door [jeugdorganisatie] is niet gestart. Dat de moeder daarbij aangeeft geen hulpvraag te hebben, mag niet belemmerend zijn. Van [jeugdorganisatie] had verwacht mogen worden dat zij zicht zouden krijgen op de belevingswereld van de minderjarigen. Het is jammer dat er niet met hen is gesproken. Er is door de GI niet doorgepakt, terwijl de situatie daar wel om vraagt. Ook had de Raad geadviseerd om een gesprek te organiseren om de lucht te klaren tussen de moeder en school. Dit is evenmin van de grond gekomen. De Raad ziet dat de school haar zorgen uit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] , echter dit wordt niet nader onderbouwd. Duidelijk is geworden dat [minderjarige 1] veel afwezig is en zij onvoldoende aansluiting heeft. Wel is gebleken dat [minderjarige 1] goed kan leren. Het zou jammer zijn als zij meer in zich heeft, dan wat er nu uit komt bij haar. De Raad constateert dat de afgelopen periode sprake is van een verharding in de verstandhouding tussen de moeder en de GI. Ook is er nog steeds geen zicht op de minderjarigen, behalve dat [minderjarige 1] het goed doet op school. De Raad vindt hulpverlening nog steeds noodzakelijk. [jeugdorganisatie] of een kindercoach moet met de minderjarigen in gesprek om meer zicht te krijgen op de situatie. Het zou kunnen dat de minderjarigen, anders dan de moeder, wél een hulpvraag hebben. De Raad hoort van de moeder dat zij het geen probleem vindt dat er met de minderjarigen wordt gepraat. Dit moet de GI met beide handen aangrijpen.
4.2
Namens de GI is, samengevat, het volgende aangevoerd. De GI bevestigt dat er op 26 februari 2024 een gesprek heeft plaatsgevonden met [jeugdorganisatie] en de moeder. Bij dat gesprek kwam naar voren dat de moeder geen vertrouwen heeft in de GI en dat zij ook geen zorgen en hulpvraag heeft. Omdat de spanning opliep is besloten het intakegesprek af te kappen. [jeugdorganisatie] gaat geen start maken. De GI heeft met de school van [minderjarige 1] gesproken. School maakt zich zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Omdat de moeder aangaf dat de geuite zorgen niet kloppen, heeft de GI geschakeld met de directrice van de school. De GI wil een aantal nuances aanbrengen op de brief van 15 maart 2024. Het is niet zo dat [minderjarige 1] het jaar niet gaat halen. Zij haalt goede resultaten en zal waarschijnlijk doorstromen naar de Mavo. Daarnaast is het niet zo dat [minderjarige 1] niet toekomt aan leren door haar verzuim. Zij komt onvoldoende tot leren en zou betere resultaten kunnen behalen als zij minder vaak afwezig zou zijn. Verder is het niet zo dat [minderjarige 1] veel ongeoorloofd afwezig is geweest. Zij is wel vaak ziek.
De GI heeft verder zorgen over het contact tussen school en de moeder. Vrijdag jongstleden is de moeder boos op school verschenen en heeft zij intimiderend en dreigend gehandeld. Hiervan is een zorgmelding gemaakt en politie is hierbij betrokken geraakt. De minderjarigen worden belast met de spanning tussen de moeder en school. De GI loopt er tegenaan dat de hulpverlening niet van de grond komt en dat er geen zicht is op de minderjarigen en de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Zo is er onvoldoende zicht op de trauma’s bij [minderjarige 1] , het effect van haar belaste verleden en daarmee op haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Hulpverlening wordt door de moeder buiten de deur gehouden, terwijl het belangrijk is om zicht te krijgen op de gezinsdynamiek en of de moeder voldoende bij de minderjarigen aan kan sluiten. De afgelopen periode heeft in het teken gestaan van gesprekken met [jeugdorganisatie] en het organiseren van een netwerkoverleg. De GI heeft niet met de minderjarigen gesproken en is niet bij de moeder op huisbezoek geweest. Dit is echter geen taak van de GI, maar van de door de GI in te zetten hulpverlening.
4.3
Namens de moeder is schriftelijk, kort samengevat, aangevoerd dat de moeder via een WhatsApp-bericht te weten is gekomen dat er een nieuwe jeugdzorgwerker betrokken is. Daarnaast heeft er op 26 februari 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen de GI, [jeugdorganisatie] en de moeder over eventuele hulpvragen en wat de GI noodzakelijk zou vinden. Volgens de moeder zouden de GI en [jeugdorganisatie] verder praten, maar hiervan heeft zij niets meer vernomen. Buiten het contactmoment op 26 februari 2024 heeft de moeder niets van de GI gehoord, terwijl zij heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat de GI bij haar thuis langskomt. Daarnaast is de moeder het niet eens met de stelling van de GI dat [minderjarige 1] zou vastlopen. De GI weet dit ook niet nader te onderbouwen. In de visie van de moeder is de ondertoezichtstelling contraproductief.
Bij de mondelinge behandeling wordt in aanvulling hierop – en tevens in reactie op het standpunt van de Raad en de GI – door en namens de moeder, samengevat, nog het volgende aangevoerd. De door de GI aangevulde nuances van de school zijn een verschil van dag en nacht. Waar eerder wordt aangegeven dat [minderjarige 1] het schooljaar niet zou halen, wordt nu gezegd dat zij goede resultaten bereikt. In plaats van dat zij niet aan leren zou toekomen, wordt nu voorgehouden dat zij onvoldoende tot leren komt. Waar het raadsrapport eerder spreekt van een stagnerende schoolgang, kan hiervan niet meer worden gesproken. Dat er geen zicht is op de thuissituatie van de moeder is te wijten aan de GI. De moeder heeft altijd gezegd – en ook nu – dat de GI welkom is bij haar thuis en dat er ook met de minderjarigen mag worden gesproken. De moeder is ten volle bereid om haar medewerking te verlenen, echter wordt dit door de GI niet opgepikt. Voor de moeder is onduidelijk waar intensieve hulpverlening van [jeugdorganisatie] voor nodig is. Dat zij geen hulpvraag heeft, betekent niet dat zij hulpverlening afhoudt. Volgens de moeder kan [minderjarige 1] altijd bespreken waar zij mee zit, ook binnen het netwerk. Niet onderbouwd is dat [minderjarige 1] dusdanig last heeft van het overlijden van haar vader, dat hulpverlening noodzakelijk is en ook school daardoor stagneert. Wanneer [minderjarige 1] daarvoor oud genoeg is, mag zij van de moeder zelf contact opnemen met de familie haar vader.
De moeder erkent de slechte verhouding met school. Het door de GI aangevoerde incident heeft inderdaad plaatsgevonden, maar verliep anders: de minderjarigen waren daar niet bij aanwezig en de politie is niet op school gekomen. Daarnaast weet de moeder niets van een officiële waarschuwing.
De moeder ziet de ontwikkelingsbedreiging niet en vraagt zich af waar de ondertoezichtstelling nog voor dient. Bovendien heeft de ondertoezichtstelling een grote impact op de moeder. Zij slaapt daardoor slecht en ervaart spanningen. Dit is niet goed voor de minderjarigen. De moeder verzoekt de kinderrechter om het resterende deel van het verzoek af te wijzen, omdat onvoldoende onderbouwd is wat de noodzaak is van een ondertoezichtstelling. Er is geen concrete ontwikkelingsbedreiging en wanneer er zorgen zijn over school, is er altijd nog een leerplichtambtenaar die betrokken kan raken.

5.De (nadere) beoordeling

5.1
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog altijd in hun ontwikkeling worden bedreigd. In haar beschikking van 30 januari 2024 heeft de kinderrechter hier uitgebreid bij stilgestaan (zie rechtsoverweging 5.3 van die beschikking). De daarin geschetste situatie is ongewijzigd gebleven: er is geen zicht op de (thuissituatie van de) minderjarigen en daarmee op hun sociaal-emotionele ontwikkeling, én er is nog steeds veel afwezigheid van (voor)school. Anders dan de moeder, neemt de kinderrechter op grond daarvan aan dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging.
5.2
In voormelde beschikking heeft de kinderrechter ook geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling tot dan toe niet effectief is geweest. De vraag waarvoor de kinderrechter zich nu gesteld ziet, is of daar de afgelopen periode verandering in is gekomen. Het antwoord daarop luidt: ‘nee’. Duidelijk is geworden dat het de GI in de afgelopen periode (ruim een half jaar) niet is gelukt om, in het kader van de ondertoezichtstelling, de situatie te veranderen.
5.3
Gelet op de wijze waarop de GI de ondertoezichtstelling uitvoert, heeft de kinderrechter niet de verwachting dat de GI hier in de komende periode alsnog verandering in kan brengen. Met de Raad concludeert de kinderrechter dat er sprake is van een verharding in de verstandhouding tussen de moeder en de GI. De kinderrechter ziet onder ogen dat het feit dat de moeder de zorgen anders ervaart en een zekere mate van wantrouwen heeft richting hulpverlening bemoeilijkende factoren zijn. Van de GI als professionele partij mag echter verwacht worden dat zij daar adequaat mee omgaat en erop inzet om aansluiting bij de moeder te zoeken. Dat is niet het geval geweest en de volgende omstandigheden zijn daarbij in elk geval niet helpend geweest. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de door de GI overgelegde brief van 15 maart 2024 evident onjuiste informatie bevat betreffende de school van [minderjarige 1] . Het gaat hierbij om meer dan ‘nuances’, zoals door de GI gesteld. Ook wordt door de GI de handreiking van de moeder niet aangegrepen. De moeder heeft eerder en meermaals aangegeven dat de jeugdzorgwerker bij haar op huisbezoek kan komen om de thuissituatie te bekijken en met haar en de kinderen te praten. Tijdens de mondelinge behandeling herhaalt de moeder dit. De GI neemt die handreiking - om onduidelijke reden - niet aan. Verder is het de GI niet gelukt om het door de Raad geadviseerde netwerkoverleg te organiseren en is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de jeugdzorgwerker het niet als haar taak ziet om te investeren in het opbouwen van een samenwerkingsrelatie met de moeder. De kinderrechter kan dan ook niet anders dan concluderen dat de ondertoezichtstelling nog altijd niet effectief is. Bovendien is door de moeder, onweersproken, gesteld dat zij stress en spanning ervaart van de ondertoezichtstelling en dat dit een negatief effect heeft op de minderjarigen.
5.4
Gelet op al het voorgaande acht de kinderrechter het voortduren van de ondertoezichtstelling niet doelmatig. Dit betekent dat de kinderrechter het resterende deel van het verzoek zal afwijzen. Verder vindt de kinderrechter het onder deze omstandigheden niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de ondertoezichtstelling nog langer voortduurt. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling dan ook beëindigen per datum beschikking.
5.5
Tot slot geeft de kinderrechter de moeder nog mee dat de beëindiging van de ondertoezichtstelling niet betekent dat de kinderrechter geen zorgen heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is belangrijk dat de moeder oog blijft houden voor de impact die het overlijden van de vader van [minderjarige 1] op [minderjarige 1] kan hebben en hiervoor – als de tijd rijp is – de weg naar hulpverlening weet te vinden. Daarnaast hoopt de kinderrechter dat de moeder een goede schoolgang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijft stimuleren en dat afwezigheid, om welke reden dan ook, tot het minimum zal worden beperkt. Voor beide kinderen is een stabiele schoolgang van groot belang voor hun ontwikkeling. Om de onderlinge verhouding tussen de moeder en de school van [minderjarige 1] te verbeteren, kan de moeder denken aan een vertrouwenspersoon die haar ondersteunt in contacten met de school.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
beëindigt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 22 maart 2024;
6.2
wijst het resterende deel van het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.