ECLI:NL:RBZWB:2024:2022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419968 / JE RK 24-422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een netwerkpleeggezin

Op 20 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling (GI) en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de stiefmoeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, mede door ASS-problematiek en een onveilige thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft wisselend gereageerd op hulpverlening en heeft geen toestemming gegeven voor noodzakelijke hulp, waardoor [minderjarige] niet naar school kan en er geen hulpverlening kan worden georganiseerd. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de stiefmoeder eveneens voor een jaar verleend. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de moeder haar verantwoordelijkheid neemt en meewerkt aan de hulpverlening voor [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419968 / JE RK 24-422
Datum uitspraak: 20 maart 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad.
locatie Breda,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Oosterhout,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. T.R. Hüpscher te [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de stiefmoeder], hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende in Den Haag ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Den Haag ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: JBB,
locatie Etten-Leur .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de Raad met bijlagen van 8 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
- het raadsrapport van 15 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 18 maart 2024.
1.2
Aan de moeder is ambtshalve als advocaat toegevoegd mr. P. Doorakkers te Oosterhout. Dit in het kader van de pilot kosteloze rechtsbijstand UHP, op grond waarvan in zaken over (spoed)uithuisplaatsing van minderjarigen bij de ouder(s) bij wie het kind op dat moment feitelijk verblijft recht heeft/hebben op kosteloze rechtsbijstand van een (voorkeurs)advocaat.
1.3
Op 20 maart 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de stiefmoeder;
- een medewerkster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van JBB;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.4
Volledigheidshalve merkt de kinderrechter op dat de vertegenwoordigster van de GI digitaal, via MS Teams, bij de mondelinge behandeling aanwezig was.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van JBB met ingang van 22 december 2023 tot 5 januari 2024. Tevens heeft de kinderrechter bij die beschikking [minderjarige] uit huis geplaatst bij de vader zonder gezag met ingang van 22 december 2023 tot 5 januari 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.3
Laatstelijk, bij beschikking van 3 januari 2024 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd van 5 januari 2024 tot 22 maart 2024. Tevens heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag verlengd van 5 januari 2024 tot 22 maart 2024.
2.4
[minderjarige] verblijft op grond van voormelde machtigingen bij zijn vader zonder gezag. Feitelijk verblijft [minderjarige] , samen met de vader, bij de stiefmoeder te [woonplaats 2] .

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de partner van de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. Bij [minderjarige] is sprake van ASS-problematiek met een daaraan gerelateerde gedragsstoornis. In de thuissituatie bij de moeder was sprake van fysieke en psychische mishandeling van moeder naar [minderjarige] en andersom. De opvoedrelatie is daardoor verstoord geraakt. Daarnaast was sprake van hoog schoolverzuim. De school heeft zorgen geuit over het welzijn van [minderjarige] en spreekt van een loyaliteitsconflict tussen de moeder en school. Het lukte de moeder niet om [minderjarige] op tijd klaar te hebben staan voor de bus. Zij lijkt structureel overbelast en is hierdoor te weinig emotioneel beschikbaar. Zij heeft een onverwerkt trauma en neemt een wisselende houding aan ten aanzien van het wel of niet accepteren van hulpverlening. Ook zijn er zorgen over de lichamelijke en mentale toestand van de moeder. De moeder heeft eerder aangegeven de zorg voor [minderjarige] , gelet op zijn problematiek, niet langer te kunnen dragen. De Raad heeft zorgen dat [minderjarige] zich, door zijn kindeigen problematiek in combinatie met de thuissituatie bij de moeder, onvoldoende kan ontwikkelen. Hij heeft ernstige gedragsproblemen, raakt in conflict met zijn omgeving en toont verbaal en fysiek geweld richting zijn moeder tussen wie er bijna dagelijks spanningen zijn. Op 26 oktober 2023 is [minderjarige] op vrijwillige basis uit huis geplaatst op de crisisgroep van Sterk Huis. Vervolgens, na een escalatie bij de moeder thuis, verblijft [minderjarige] sinds 21 december 2023 bij de vader met wie hij van juli 2016 tot oktober 2023 geen contact heeft gehad. Het CIT heeft de woningen van de vader en de stiefmoeder bezocht en geconcludeerd dat dit voorlopig voor [minderjarige] een goede plek is. [minderjarige] en de vader verblijven in de praktijk veel in [woonplaats 2] , waar de stiefmoeder woont. De wachtlijsten (voor scholen) in regio [woonplaats 2] zijn minder lang dan in regio [woonplaats 1] , waar de vader zijn adres heeft. Voor hulpverlening is er een inschrijving nodig bij de gemeente. Hiervoor moet de moeder als gezaghebbende ouder toestemming geven, maar dit is niet gebeurd. Op dit moment zit [minderjarige] veel thuis, zonder schoolgang of andere dagbesteding. Hij voert wel online opdrachten uit. JBB loopt in de uitvoering van de voorlopige ondertoezichtstelling tegen een aantal zaken aan. Vanwege het woonplaatsbeginsel is het niet mogelijk om hulpverlening in te zetten, terwijl [minderjarige] een zorgbehoefte heeft en is aangewezen op het speciaal onderwijs. Praktisch en gelet op de woonplaats van de stiefmoeder en het feitelijke verblijf van [minderjarige] aldaar zal JBB het dossier overdragen.
In aanvulling hierop voert de Raad nog aan dat zij het betreurt dat de moeder niet heeft meegewerkt aan het raadsonderzoek. Zij had daar de ruimte om haar mening kenbaar te maken. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] . Hij zegt het bij de vader en de stiefmoeder naar zijn zin te hebben. In de komende periode moet ingezet worden op het organiseren van hulpverlening en het vinden van een passende school. Hiervoor is toestemming nodig van de moeder. De Raad wijst haar erop dat wanneer dit niet lukt, het de vraag is of een ondertoezichtstelling een geëigende maatregel is. De Raad hoopt dat de moeder de samenwerking met de GI aangaat en [minderjarige] zonder spanning naar school kan en bij de vader en de stiefmoeder kan wonen.
4.2
Door en namens de moeder is, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft geen bezwaar tegen een ondertoezichtstelling, maar wel tegen een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden. In de visie van de moeder is [minderjarige] gebaat bij een plaatsing op een behandelgroep. Ook kan hij bij de zus van de moeder worden geplaatst, met hulpverlening. In een andere procedure heeft de betrokken bijzondere curator geconstateerd dat de vader niet geschikt was als opvoeder, omdat het hem aan inzicht en vaardigheden ontbrak hoe om te gaan met de problematiek van [minderjarige] . Het is pijnlijk voor de moeder dat [minderjarige] nu alsnog bij de vader is geplaatst. Zij heeft jarenlang voor [minderjarige] gevochten en al haar energie gegeven. De moeder voelt zich niet goed begrepen en heeft vanuit daar bepaalde keuzes gemaakt, maar dat wil niet zeggen dat zij nu niet wil meewerken of geen toestemming geeft voor hulpverlening. In haar visie wordt zij in een verkeerd daglicht geplaatst. Haar insteek is eerder geweest om [minderjarige] te plaatsen op een behandelgroep. Hiervoor heeft de moeder ook haar toestemming gegeven. De moeder verzoekt de kinderrechter om het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Subsidiair verzoekt zij de duur van de uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden, om te onderzoeken of [minderjarige] geplaatst kan worden op een behandelgroep, dan wel bij de zus van de moeder.
4.3
Door en namens de vader is, samengevat, naar voren gebracht dat hij achter het verzoek van de Raad staat. Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader. De vader heeft met goed gevolg een cursus afgerond en weet nu hoe hij beter kan omgaan met de problematieken van [minderjarige] . Bij de vader en de stiefmoeder kan [minderjarige] tot rust komen. Een plaatsing elders, lijkt de vader geen goed idee. De vader en de stiefmoeder hebben een afspraak gemaakt met een school in [woonplaats 2] waar [minderjarige] mogelijk terecht kan. Ook zorgen zij ervoor dat [minderjarige] online huiswerk maakt en krijgt hij huiswerkbegeleiding.
4.4
De stiefmoeder brengt, samengevat, het volgende naar voren. [minderjarige] wordt met open armen ontvangen. Hem kan rust en veiligheid worden geboden. Ook tussen de kinderen van de stiefmoeder en [minderjarige] gaat het goed. Belangrijk is dat [minderjarige] naar school gaat en dat hij hulpverlening krijgt. Dit moet opgepakt worden. Ook moet gekeken worden naar het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder alsook tussen [minderjarige] en zijn zusje.
4.5
Namens JBB wordt, samengevat, naar voren gebracht dat het boven verwachting goed gaat met [minderjarige] nu hij bij de vader en de stiefmoeder verblijft. [minderjarige] zelf geeft aan dat hij bij de vader en stiefmoeder wil blijven. Wel is een punt van zorg dat hij geïsoleerd blijft en geen contact heeft met zijn vriendjes omdat hij zijn telefoon niet krijgt van de moeder. Daarnaast gaat hij niet naar school en kan hulpverlening niet georganiseerd worden vanwege het woonplaatsbeginsel, terwijl het noodzakelijk is dat dit zo snel als mogelijk wordt geregeld. Gezagsbeslissingen kunnen niet worden genomen, omdat de moeder hieraan niet meewerkt. Hierbij kan gedacht worden aan inschrijving op school, bij hulpverlening of bij de huisarts. Van de moeder is bekend dat zij een andere visie heeft dan JBB. Zij wil betrokken worden in de keuze en is het er niet meer eens dat [minderjarige] bij de vader verblijft. Hier heeft zij het moeilijk mee en dit zorgt ervoor dat zij het moeilijk vindt om toestemming te geven. Omdat de moeder toch enigszins bereidwillig is, wordt het pad van een gezagsbeëindigende maatregel niet bewandeld. JBB hoopt dat de moeder vanaf nu constructief gaat samenwerken. JBB staat achter het verzoek van de Raad. Er is een creatieve constructie bedacht zodat hulpverlening en school in [woonplaats 2] kunnen worden geregeld.
4.6
De GI heeft geen toevoeging aan hetgeen al naar voren is gebracht.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige] te maken heeft met ASS-problematiek en daaraan gerelateerde gedragsproblematiek. In de thuissituatie bij de moeder was sprake van fysieke en psychische mishandeling, van moeder richting [minderjarige] , maar ook andersom. [minderjarige] heeft daarmee langdurig te maken gehad met een emotioneel en fysiek onveilige en onstabiele opvoedomgeving bij de moeder. De moeder, die een eigen belast verleden heeft, is overvraagd geraakt en kan onvoldoende aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige] . Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen over het ontbreken van dagbesteding van [minderjarige] . Hoewel hij beperkt huiswerk krijgt, volgt hij geen onderwijs, waardoor hij stilstaat in zijn cognitieve ontwikkeling en daarnaast ook sociale contacten mist. De kinderrechter ziet dat de moeder er lange tijd alleen voor heeft gestaan, dat zij de afgelopen jaren enorm haar best heeft gedaan om [minderjarige] te geven wat hij nodig heeft en dat er geen sprake is van onwil maar van onmacht.
5.3
De moeder is niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging in een vrijwillig kader weg te nemen. Zij staat wisselend tegenover de inzet van hulpverlening. Door geen toestemming te geven aan de benodigde hulpverlening en inschrijving van [minderjarige] laat zij zien niet in het belang van [minderjarige] te kunnen handelen. Doordat de moeder haar medewerking niet verleent, kan [minderjarige] niet worden ingeschreven bij de gemeente, waardoor hij niet naar school kan en er geen hulpverlening kan worden georganiseerd. Dit is zeer nadelig voor zijn ontwikkeling.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het verzoek met betrekking tot de ondertoezichtstelling dan ook worden toegewezen voor de verzochte duur. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de ouders zich hiertegen niet verzetten. De kinderrechter gaat ervan uit dat JBB zal zorgdragen voor een warme overdracht van het dossier aan de GI, Stichting Jeugdbescherming West.
5.5
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden, worden aangemerkt:
- [minderjarige] groeit op in een fysieke, emotionele en psychologische veilige omgeving die hem stimuleert in zijn ontwikkeling;
- [minderjarige] gaat naar school;
- [minderjarige] kan zichzelf op een gezonde manier uiten wat betreft zijn gevoelens en emoties, frustraties en grenzen;
- Er is zicht op de geestelijke gezondheid van [minderjarige] ;
- [minderjarige] heeft een onbelast contact met beide ouders;
- [minderjarige] heeft een moeder die emotioneel beschikbaar is voor hem;
- [minderjarige] weet waar hij de komende jaren op kan groeien;
- [minderjarige] heeft contact met zijn halfzusje;
- [minderjarige] heeft de mogelijkheid om contact te hebben met zijn vrienden;
- Ouders hebben (minimale) communicatie over hun zoon en werken samen in het belang van [minderjarige] ;
- [minderjarige] beschikt over emotioneel beschikbare stabiele opvoeders die bij hem aansluiten en hem passend begrenzen;
- De vader en de stiefmoeder zijn emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] en bieden hem mogelijkheden zich te kunnen hechten.
5.6
In het bijzonder vraagt de kinderrechter aandacht voor het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder én tussen [minderjarige] en zijn zusje.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.7
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Voor de kinderrechter staat vast dat een plaatsing van [minderjarige] bij de vader en de stiefmoeder op dit moment het beste voor hem is. JBB brengt naar voren dat het boven verwachting goed met [minderjarige] gaat bij de vader en de stiefmoeder. De kinderrechter heeft geen reden daaraan te twijfelen. Bij de vader en de stiefmoeder kan hem de rust worden geboden die hij, gelet op zijn kindeigen problematiek, nodig heeft. Dat [minderjarige] nu niet terug kan naar de moeder is gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling voor de kinderrechter evident. De door de moeder geopperde plaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep of bij haar zus wordt evenmin in zijn belang geacht. Bovendien zijn die mogelijkheden niet onderzocht én verblijft [minderjarige] dan niet bij één van zijn ouders, wat in beginsel de voorkeur heeft.
De kinderrechter gaat voorbij aan het verzoek namens de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken. Gelet op de doelen ziet de kinderrechter daar geen meerwaarde in. Bovendien is [minderjarige] gebaat bij rust en duidelijkheid en zal een extra mondelinge behandeling opnieuw spanning en stress met zich meebrengen.
5.9
De kinderrechter geeft de moeder nog mee dat zij zich, evenals de Raad, zorgen maakt over de kwetsbare gezagspositie van de moeder. Het is aan haar om te laten zien dat zij kan handelen in het belang van [minderjarige] . Daar hoort bij het verlenen van benodigde toestemming zodat [minderjarige] ingeschreven kan worden op een school en er hulpverlening kan worden georganiseerd.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.1
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.11
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming West, regio Haaglanden, met ingang van 20 maart 2024 tot 20 maart 2025;
6.2
verleend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de stiefmoeder, met ingang van 20 maart 2024 tot 20 maart 2025;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.