ECLI:NL:RBZWB:2024:2033

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
02/323687-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring online handelsfraude en oplichting met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, bedreiging en mishandeling van twee aangeefsters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van negen maanden herhaaldelijk berichten heeft gestuurd naar de eerste aangeefster, met daarin bedreigende en beledigende inhoud. Daarnaast heeft hij haar werkgever benaderd met belastende informatie. De tweede aangeefster werd mishandeld door de verdachte, die haar in haar eigen woning heeft vastgehouden en haar keel heeft dichtgeknepen. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een contactverbod met de aangeefsters en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan beide aangeefsters, die voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/323687-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) belaging van [aangeefster 1] ;
2) bedreiging van [aangeefster 1] ;
3) mishandeling van [aangeefster 2] en
4) belaging van [aangeefster 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten betreffen belagingen als genoemd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Misdrijven als bedoeld in dit artikel kunnen alleen op klacht worden vervolgd (van degene tegen wie het feit gepleegd is). In artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) is bepaald dat een klacht bestaat in ‘eene aangifte met verzoek tot vervolging’. In artikel 66, lid 1, Sr is bepaald dat deze klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
De rechtbank stelt vast dat het dossier ten aanzien van beide feiten zowel een aangifte als een klacht omvat. In de klacht wordt telkens verwezen naar de aangifte. Beide aangiftes zijn door de betreffende verbalisanten gekwalificeerd als zijnde een aangifte betreffende een ander feit dan belaging. Dat neemt echter niet weg dat in beide aangiftes wel degelijk eveneens wordt verklaard over handelingen die als belaging gekwalificeerd kunnen worden. De terminologie die door verbalisanten wordt gehanteerd om een aangifte te omschrijven, acht de rechtbank niet leidend voor de inhoud daarvan.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat artikel 164 Sv geen nadere vormvoorschriften inhoudt met betrekking tot de inhoud van een klacht. Voldoende duidelijk moet zijn dat het de wens is van het slachtoffer dat vervolging wordt ingesteld. Hoewel de rechtbank het met de verdediging eens is dat er gebreken kleven aan de inhoud van de klachten en de klachten ook buiten de daarvoor geldende termijn gedateerd zijn, is de rechtbank van oordeel dat uit de aangiftes ten aanzien van beide feiten blijkt dat al op het moment van aangifte duidelijk en uitdrukkelijk blijk is gegeven van een wens tot vervolging. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eisen die de wet aan het inzetten van strafvervolging vanwege belaging stelt. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt ten aanzien van feit 1 een kortere pleegperiode bewezen te verklaren, namelijk vanaf 28 april 2022. Ten aanzien van feit 2 wordt geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 3 wordt verzocht verdachte vrij te spreken, nu sprake is van noodweer. Ook ten aanzien van feit 4 wordt verzocht verdachte vrij te spreken, aangezien de handelingen van verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als belaging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Van belaging is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b Sr zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde handelingen heeft begaan binnen de ten laste gelegde pleegperiode. Verdachte heeft gedurende deze periode vele berichten naar aangeefster gestuurd op allerlei verschillende manieren. Ook stuurde hij filmpjes waarin geweld wordt gepleegd en stuurde hij e-mails met belastende informatie over aangeefster naar haar werkgever. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich ook ruim voor 28 april 2022 bezig hield met het sturen van berichten naar aangeefster, terwijl hij moet hebben geweten dat zij daar niet van gediend was.
De duur van de periode, namelijk negen maanden, waarin de feitelijke handelingen hebben plaatsgevonden, de veelheid van de verstuurde e-mails en berichten en de beledigende, agressieve en dwingende inhoud ervan, maken dat sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te doen (contact opnemen), te dulden (het aanvaarden van contact) en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals ten laste is gelegd onder feit 1.
Feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
Feit 3
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, waaronder ook het dichtknijpen van de keel en het schoppen tegen het lichaam van aangeefster. De aangifte wordt ondersteund door de foto’s van het letsel en de letselbeschrijving.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van noodweer. Aangeefster was met spullen aan het gooien en was erg wild. Verdachte heeft haar moeten vastpakken om haar te kalmeren en erger te voorkomen. Verdachte heeft puur uit zelfverdediging gehandeld.
De rechtbank overweegt dat voor noodweer vereist is dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van enige wederrechtelijke aanranding. De gestelde feitelijke grondslag van de vermeende noodweersituatie, namelijk dat verdachte aangeefster alleen heeft vastgehouden om haar te kalmeren, wordt weerlegd door de bewezen verklaarde feitelijkheden en is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Feit 4
De rechtbank verwijst naar het beoordelingskader voor belaging, zoals weergegeven onder feit 1.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 20 tot en met 22 september 2022 veelvuldig bankoverschrijvingen heeft gedaan naar de rekening van aangeefster met daarbij in de omschrijving teksten aan haar gericht. De aard van die gedragingen en de intensiteit waarmee verdachte dat in een periode van drie dagen heeft gedaan, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te doen (contact opnemen), te dulden (het aanvaarden van contact) en vrees aan te jagen.
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van het veelvuldig berichten sturen aan aangeefster in de ten laste gelegde periode van 19 juni 2022 tot en met 21 juni 2022 . De bij de aangifte gevoegde berichten zijn niet gedateerd, waardoor niet kan worden vastgesteld wanneer deze zijn verzonden. Hetzelfde geldt voor de berichten afkomstig van ‘ [naam] ’, waarvan het aannemelijk is dat deze van verdachte afkomstig zijn. De rechtbank zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals ten laste is gelegd onder feit 4.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 20 februari 2022 tot en met 12 november 2022 te [plaats 1] , gemeente Middelburg en te [plaats 2] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 1] , door
- die [aangeefster 1] veelvuldig e-mailberichten te versturen en
- die [aangeefster 1] veelvuldig berichten te versturen via Whatsapp en Facebook en Instagram en/of
- die [aangeefster 1] filmpjes te versturen waarin geweld wordt gepleegd en
- mails te versturen aan de werkgever van die [aangeefster 1] en in die
mails belastende (onjuiste) informatie over die [aangeefster 1] mede te delen, met het oogmerk die [aangeefster 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
2.
op 21 februari 2022 en 20 april 2022 en 16 mei 2022 te [plaats 1] , gemeente Middelburg en te [plaats 2] in elk geval in Nederland, [aangeefster 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster 1] via e-mail en via Instagram dreigend de woorden toe te
voegen:
- " Ik maak jou af beetje bij beetje net zoals je bij mij flikt en deed en doet" en
- " You're dead" en
- " Zit op 5000 sowieso door JOU grappen voor minder schieten ze je neer";
3.
in de periode van 18 juni 2022 tot en met 19 juni 2022 te [plaats 3] , gemeente Veere, [aangeefster 2] heeft mishandeld door die [aangeefster 2]
- met kracht op de grond te gooien en (vervolgens) tegen de grond te drukken en
- met kracht vast te pakken en
- met kracht bij de keel vast te pakken en de keel (vervolgens) met kracht dicht te knijpen en
- met kracht te schoppen tegen het lichaam;
4.
in de periode van
20september 2022 tot en met 22 september 2022 te [plaats 2] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 2] , door veelvuldig bankoverschrijvingen te doen van zijn, verdachtes, rekening naar de rekening van die [aangeefster 2] met daarbij in de omschrijving teksten gericht aan die [aangeefster 2] , met het oogmerk die [aangeefster 2] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces ten aanzien van feit 3. Zoals hiervoor onder de bewijsoverwegingen is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 3 geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevant strafblad heeft en zich reeds gedurende een lange periode in een schorsing van de voorlopige hechtenis bevindt, met voorwaarden waaraan hij zich heeft gehouden. Verzocht wordt aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf. Ook wordt verzocht om niet alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. Het enige waar verdachte bij gebaat zou kunnen zijn, is meewerken aan schuldhulpverlening. Tegen een contactverbod met aangeefsters zijn geen bezwaren, maar wat de locatieverboden betreft wordt verzocht deze te beperken tot 100 à 150 meter van de woningen van aangeefsters. Verzocht wordt ook geen reclasseringstoezicht op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van twee ex-partners. [aangeefster 1] heeft hij gedurende negen maanden lastiggevallen door haar veelvuldig berichten te sturen. Daar zaten ook berichten tussen waarmee verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. Ook heeft hij gewelddadige filmpjes naar aangeefster gestuurd en heeft hij e-mails met belastende en onjuiste informatie over aangeefster naar haar werkgever gestuurd. Daarnaast heeft verdachte [aangeefster 2] lastiggevallen door veelvuldig bankoverschrijvingen te doen naar haar rekening met daarbij in de omschrijving belastende en dreigende teksten aan haar gericht. Door zo te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van beide aangeefsters. Verdachte heeft zich alleen laten leiden door zijn eigen gevoelens zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor hen. Het spreekt voor zich dat het gedrag van verdachte uiterst onaangenaam en ook beangstigend moet zijn geweest voor de aangeefsters. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die ter zitting namens [aangeefster 1] is voorgedragen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangeefster 2] .
Daarmee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat dit plaatsvond in haar eigen woning, bij uitstek een plek waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 11 maart 2024. Hieruit blijkt dat er sprake is van ernstige problemen op alle leefgebieden of daar zijn aanwijzingen voor. Het schorsingstoezicht bij de verslavingsreclassering van Emergis kende een moeizaam verloop. Verdachte haakte niet (langdurig) aan bij de geboden begeleidingstrajecten, waardoor deze geen succesvol verloop kenden en allen voortijdig negatief werden beëindigd. Aan diagnostisch onderzoek heeft hij meegewerkt, maar aan de geadviseerde forensische ambulante behandeling, gericht op persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik, werkte hij niet mee. De Forensische Zorg Zeeland van Emergis stelt dat een ambulant behandelkader niet lijkt te volstaan en is van mening dat een klinische behandeling meer passend is. Hieraan wil verdachte geen medewerking verlenen, zo heeft hij kenbaar gemaakt aan zijn toezichthouder. Doordat verdachte niet of in onvoldoende mate afspraken op de praktische leefgebieden nakwam, is hij recent zijn huisvesting verloren en waar hij momenteel verblijft is niet bekend. Hij beschikt ook al lange tijd niet over een inkomen, werk of dagbesteding. Ondanks dat hier vanuit het toezicht en de begeleidingsinstanties op ingezet werd, heeft verdachte dit niet (met hun hulp) weten te realiseren, omdat hij essentiële afspraken niet nakwam. Verdachte heeft recent bij de toezichthouder van het schorsingstoezicht stellig kenbaar gemaakt dat hij weigert om in de toekomst mee te werken aan een reclasseringstoezicht, begeleiding, behandeling of andere interventies. Dit maakt echter niet dat inzet hiervan niet nodig wordt geacht om te komen tot gedragsverandering en het terugdringen van het risico op recidive.
Het risico op recidive wordt als hoog geschat. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt eveneens als hoog geschat, vanwege de afwijzende houding van verdachte ten aanzien van eventueel op te leggen voorwaarden. Ondanks dat de haalbaarheid ervan wordt ingeschat als nihil, is de reclassering van mening dat verdachte, bij een veroordeling, het meest gebaat is bij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, een contactverbod met de aangeefsters, een locatieverbod voor Walcheren (zonder elektronische monitoring), zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert hierbij om het toezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Een werkstraf wordt onder de huidige (leef)omstandigheden niet uitvoerbaar geacht. Aan de betalingsverplichting van een financiële sanctie kan verdachte niet voldoen, vanwege het gebrek aan inkomen en de hoge schuldenlast.
Het voorgaande afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een taakstraf. Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat een taakstraf door verdachte wordt verricht. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden een contactverbod met beide aangeefsters en een locatieverbod, dat zij zal beperken tot de woonplaatsen van beide aangeefsters, namelijk [plaats 1] en [plaats 3] . De overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal de rechtbank niet opleggen, nu zij de haalbaarheid hiervan minimaal acht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten [aangeefster 1] en [aangeefster 2] .
Gelet op de zorgen over verdachte en de problematiek van verdachte die naar voren komen uit het reclasseringsadvies en waarvan ook ter zitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

[aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert een schadevergoeding van € 3.548,12, bestaande voor € 548,12 uit materiële schade en voor € 3.000,- uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 3.548,12, waarvan € 548,12 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2022 tot aan de dag der voldoening. De gevorderde kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende betwist. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[aangeefster 2]
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding van € 1.750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feiten 3 en 4.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 1.750,- aan immateriële schade, acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
22 september 2022 tot aan de dag der voldoening. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de aard en ernst van het lichamelijke letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 september 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:belaging;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:mishandeling;
feit 4:belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster 1] , geboren op [geboortedag 2] 1983, en [aangeefster 2] , geboren op [geboortedag 3] 1987, zo lang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats 1] en [plaats 3] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 1] van € 3.548,12, waarvan € 548,12 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster 1] (feiten 1 en 2), € 3.548,12 te betalen, waarvan € 548,12 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 45 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 2] van € 1.750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 2] (feiten 3 en 4), € 1.750,- aan immateriële schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 27 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2024.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.