ECLI:NL:RBZWB:2024:204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416496 / KG ZA 23-581
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen opschorting en nakoming omgangsregeling met raadsonderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024, zijn de vorderingen van een vrouw en een man in een kort geding afgewezen. De vrouw, eiser in conventie, vorderde een wijziging van de omgangsregeling met hun minderjarige kinderen, die voortkwam uit een relatie die gekenmerkt werd door huiselijk geweld. De vrouw stelde dat de omgangsregeling niet langer veilig was, terwijl de man, gedaagde in conventie, de aantijgingen van de vrouw betwistte en een hervatting van de oorspronkelijke regeling eiste. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor beide partijen, maar dat de omgangsregeling niet in het belang van de kinderen was. De rechter verzocht de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen en de omgangsregeling. De vorderingen van beide partijen werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in situaties van ouderconflicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/416496 / KG ZA 23-581
18 januari 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
[gemeente],
eiser in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Rijen,
gemeente Gilze en Rijen,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-West-Nederland, locatie Breda, hierna: Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 3 producties;
- het e-mailbericht van mr. Schoenmakers van 2 januari 2024 met 5 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van
5 januari 2024 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen en hun advocaten. Ook is verschenen mevrouw [naam 1] namens de Raad om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren. Als toehoorder was bij de mondelinge behandeling tevens aanwezig mevrouw [naam 2] , stagiaire van mr. Van Reeven-Özer.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. Zij heeft hierover op 2 januari 2024 een gesprek gevoerd met de voorzieningenrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017.
Zij worden hierna samen aangeduid met: de kinderen.
2.2.
De man heeft de kinderen erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen.
2.3.
Na het uiteengaan van partijen medio april 2022 is er in de praktijk een met elkaar overeengekomen omgangsregeling uitgevoerd, waarbij de kinderen in de ene week bij de man verbleven en in de andere week bij de vrouw. Deze omgangsregeling is op 17 november 2023 tot stilstand gekomen.
2.4.
Op 11 september 2023 heeft de vrouw bij deze rechtbank een bodemprocedure betreffende levensonderhoud ten behoeve van de kinderen aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer C/02/413718 / FA RK 23-4237). De man heeft hierop zelfstandige verzoeken ingediend betreffende het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De bodemzaak ligt momenteel gereed om in te plannen op een mondelinge behandeling.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, onvoorwaardelijk en uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de omgangsregeling tussen de man en de kinderen zoals overeengekomen tussen partijen wordt stopgezet c.q. geschorst, althans wordt beperkt tot een omgangsregeling gedurende een dagdeel per week onder begeleiding van een derde;
II. althans een zodanige beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie oordelend redelijk en juist acht.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De relatie van partijen werd gekenmerkt door huiselijk geweld en agressie aan de zijde van de man richting de vrouw. De agressie van de man heeft zich niet tot de kinderen gericht. Zeer onlangs, op 17 november 2023, bleek de vrouw dat de man, nadat hij de kinderen overstuur om 22.00 uur bij haar had afgezet, de kinderen had geslagen. Volgens de vrouw is zij er mee bekend dat er in de afgelopen maanden veel spanningen zijn in de thuissituatie bij de man. Zo kwamen de kinderen vaak thuis met de mededeling dat er veel ruzies zijn tussen de man en zijn nieuwe partner [naam 3] , waarbij zij elkaar onder meer over en weer uitschelden. Ook heeft de vrouw meermaals gehoord dat de kinderen door de man worden meegenomen naar andere vriendinnen van hem en dat zij opgelegd krijgen om hier niet met de vrouw over te praten. Ook heeft de vrouw van de kinderen vernomen dat zij bij de man tot zeer laat mogen opblijven. Daarbij laat de man de zorg over de kinderen veelal over aan zijn moeder. De vrouw wil vooralsnog alleen een begeleide omgang tussen de man en de kinderen.
De huidige omgangsregeling acht de vrouw voor de kinderen niet langer veilig en verantwoord. De vrouw betwist de stelling van de man dat zij het geschil over de onderhoudsbijdrage zou inzetten om de omgangsregeling te kunnen wijzigen.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de voorlopige omgangsregeling, totdat in de lopende bodemprocedure een beschikking is afgegeven, tussen partijen aldus vast te stellen dat de kinderen van partijen de ene week van maandag na school tot maandag voor school bij de man verblijven en de daarop volgende week van maandag tot maandag bij de vrouw verblijven;
II. en voorts te bepalen dat alle vakanties van de kinderen tussen partijen bij helfte worden verdeeld, althans een zodanige regeling of voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren;
III. met veroordeling van de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van
€ 500,= voor iedere keer dat zij niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
De man betwist allereerst dat sprake is van een spoedeisend belang bij de vrouw, omdat er reeds een bodemprocedure lopende is waarin de vrouw een provisioneel verzoek over de omgang had kunnen doen. Daarbij bestaat er volgens de man geen enkele reden om de omgangsregeling te schorsen. De man betwist alle aantijgingen van de vrouw over huiselijk geweld en agressie en/of dat hij de zorg over de kinderen veelal zou overlaten aan zijn moeder. De man was en is nog steeds aangedaan door de ongegronde verwijten van de vrouw. Volgens de man klemt dit temeer omdat partijen eerder hebben getracht om via bemiddelaar mevrouw [naam 4] tot een regeling te komen. Toen tijdens de gesprekken aldaar bleek dat de vrouw exorbitante eisen stelde met betrekking tot de kinderalimentatie heeft dit overleg niet meer tot resultaat geleid. De man betreurt dat de vrouw hem toen ineens is gaan betichten van huiselijk geweld en agressie. Naar de mening van de man is de omgangsregeling altijd goed verlopen. Tot voor medio november 2023 heeft de vrouw nimmer zorgen geuit over de uitvoering daarvan.
Volgens de man is voor wat betreft zijn vorderingen wel sprake van een spoedeisend belang. Hij is net gaan samenwonen met zijn vriendin [naam 3] . Met deze samenwoning zijn de kinderen nog niet bekend. De man wil het liefst per direct een hervatting van de tussen partijen afgesproken omgangsregeling.
3.5.
[minderjarige 1] heeft in haar gesprek met de voorzieningenrechter onder meer het volgende verteld. Op 17 november 2023 is papa, de man, boos op [minderjarige 2] en haar geworden omdat de man in de avond op de bank alleen belangstelling had voor zijn vriendin [naam 3] , die toen bij hen op bezoek was. Daarbij zou de man volgens [minderjarige 1] veel kusjes aan [naam 3] geven. [minderjarige 1] heeft vervolgens tegen de man gezegd dat [minderjarige 2] en zij dat ‘niet leuk’ vonden. Daarna is de man boos op hen geworden. Daarop heeft de man in de late avond hen min of meer met geweld naar mama, de vrouw, gebracht. Na die dag hebben [minderjarige 2] en zij tweemaal voor een dagdeel contact met de man gehad bij oma, vaderszijde. Zij willen beiden weer contact met de man. Wel wil [minderjarige 1] eerst weten of dat contact goed zal gaan. Daarom wil zij bij wijze van proef eerst een of twee weekenden met [minderjarige 2] bij de man gaan overnachten. Als dat goed bevalt wil zij terug naar de week op week af regeling. De band tussen [naam 3] enerzijds en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] anderzijds is gespannen, aldus [minderjarige 1] . Bij een langer verblijf bij de man wil [minderjarige 1] niet dat [naam 3] doorgaat met het maken van ‘foute’ grapjes.
3.6.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van beide partijen bij hun vorderingen voldoende vast, nu aan de omgangsregeling tussen de man en de kinderen geen uitvoering meer wordt gegeven. Partijen zullen daarom in hun vorderingen worden ontvangen.
4.2.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het niet in het belang van de kinderen is als er geen omgang tussen de man en kinderen is. Partijen verschillen beiden enkel over de wijze waarop de omgangsregeling weer zou moeten worden hervat.
4.4.
Partijen zijn, gezien hun standpunten, het er over eens dat er omgang moet plaatsvinden tussen de man en de kinderen. Wel verschillen zij over de wijze waarop de omgang tussen hen zou moeten worden hervat. De vrouw maakt zich zorgen over hun veiligheid wanneer zij (alleen) bij de man verblijven. Zij wil dat de omgang voorlopig begeleid zal plaatsvinden. De man ziet voor begeleide omgang geen enkele reden. Hij betwist de door de vrouw gedane aantijgingen van agressie zijnerzijds. Naar de mening van de man zijn de kinderen bij hem te allen tijde veilig en kan en moet de omgang in de vorm van de geldende week op week af regeling, het liefst per direct, worden hervat.
4.5.
Los van wat er tussen partijen is voorgevallen maakt de voorzieningenrechter zich met de Raad ernstige zorgen over de ouderstrijd en de spanningen die dat voor de kinderen met zich brengt. Alleen al deze spanningen bezorgen de kinderen een onveilig gevoel. Weliswaar blijft onduidelijk wat er op 17 november 2023 is voorgevallen. Uit wat [minderjarige 1] tijdens het gesprek met de voorzieningenrechter heeft verteld, blijkt dat er zich op die dag in de avond in elk geval een voor de kinderen uiterst onplezierige situatie heeft voorgedaan.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn met partijen en de Raad de diverse opties besproken op welke wijze de omgangsregeling weer zou kunnen worden vlot getrokken, zoals middels een verwijzing van partijen in het kader van het Uniform Hulp Aanbod via het loket van de samenwerkende gemeenten, een terugkeer van partijen naar mevrouw [naam 4] of een raadsonderzoek. Een regeling in der minne is daarbij ook besproken. Helaas zijn partijen daar samen niet uitgekomen. De man heeft in dit verband overduidelijk te kennen gegeven dat hij bereid is om de omgang de eerste twee keren tijdens een weekend te laten plaatsvinden onder begeleiding van zijn moeder of mevrouw [naam 4] , maar dat daarna aan de geldende omgangsregeling onverkort weer uitvoering moet worden gegeven. De vrouw heeft volhard in haar standpunt dat zij vooralsnog alleen wil instemmen met een begeleide omgang.
4.7.
Gelet op de verstoorde verstandhouding tussen partijen kunnen zij het als ouders zijnde op dit moment niet samen met elkaar over een (hervatting van de) omgangsregeling hebben. Hervatting van de tussen hen overeengekomen omgangsregeling acht de voorzieningenrechter met de Raad op dit moment niet in het belang van de kinderen. In dit kader is mede van belang dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man sinds zeer kort samenwoont met zijn vriendin [naam 3] . Deze samenwoning is nieuw voor de kinderen. Het is de voorzieningenrechter gebleken dat de verstandhouding tussen de kinderen en [naam 3] , kort gezegd, niet ideaal is. Daarom dient te worden voorkomen dat de kinderen in de week dat zij bij de man zouden zijn worden geconfronteerd met de ook in de woning wonende [naam 3] . In dit kader acht de voorzieningenrechter het wenselijk dat de kinderen eerst worden voorbereid op een vast verblijf van [naam 3] in de woning van de man.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omgang tussen de man en de kinderen zo snel mogelijk dient te worden hersteld. Een van de mogelijkheden is dat partijen teruggaan naar mevrouw [naam 4] voor een nieuwe bemiddelingspoging. Goed mogelijk is dat de man alsnog bereid is om in afwachting van beslissingen in de bodemprocedure te accepteren dat er een voorlopige omgangsregeling in alleen de weekenden geldt of dat partijen eens worden over een hervatting van de tussen hen overeengekomen regeling. In de tussentijd dienen de kinderen verteld te krijgen dat bij de man zijn vriendin [naam 3] woonachtig is en dat zij aan haar dienen te wennen.
4.9
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van partijen zullen worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet in deze zaak geen aanleiding om een voorlopige omgangsregeling op te leggen die niet door in ieder geval een ouder wordt gedragen. Dit oordeel treft ook de vordering van de vrouw om de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling te schorsen, omdat zo’n schorsing een herstart van een omgang op korte termijn in de weg zal staan.
4.10.
Partijen staan beide wel open voor een raadsonderzoek. De Raad heeft zich bereid verklaard een onderzoek te gaan uitvoeren. Zo’n onderzoek wordt door de voorzieningenrechter ten behoeve van de tussen partijen aanhangige bodemprocedure wenselijk geacht. Gelet ook op de inhoud van deze bodemprocedure wordt de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de kinderen te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders dan wel omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
- Hoe dient zo’n regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Is hulpverlening noodzakelijk?
Aan de Raad wordt verzocht zijn bevindingen in te brengen in de al genoemde bodemprocedure, met zaaknummer C/02/413718 / FA RK 23-4237.
4.11.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.12.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, om ten behoeve van de bodemprocedure met zaaknummer C/02/413718 / FA RK 23-4237 een onderzoek te verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport zo mogelijk voorafgaand aan de mondelinge behandeling dient te worden ingebracht in bovengenoemde bodemprocedure;
wijst de vorderingen van partijen af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.