ECLI:NL:RBZWB:2024:2060
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van proceskostenvergoeding in bezwaar bij naheffingsaanslag parkeerbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag opgelegd voor parkeerbelasting, welke na bezwaar door de heffingsambtenaar werd vernietigd. Echter, het verzoek van de belanghebbende om een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase werd afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of deze afwijzing terecht was.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat op het moment van controle geen bewijs was dat er sprake was van laden en lossen. De rechtbank oordeelt dat de herroeping van de naheffingsaanslag niet het gevolg was van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, zoals vereist door artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar op basis van de beschikbare informatie op het moment van de naheffingsaanslag terecht heeft gehandeld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar en ook het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.