ECLI:NL:RBZWB:2024:2064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417924 / FA RK 24-146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag met voorlopige contactregeling en vervangende toestemming voor identiteitsbewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2015. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. de Maaré, verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en alleen het gezag over de minderjarige te verkrijgen. De man, die ook ouder is van de minderjarige, voerde verweer tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds oktober 2022 geen contact meer is geweest tussen de man en de minderjarige, ondanks de bestaande zorgregeling. De rechtbank heeft een voorlopige contactregeling vastgesteld, waarbij onder regie van de gecertificeerde instelling (GI) de mogelijkheden tot contactherstel tussen de man en de minderjarige worden onderzocht. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor een vakantie naar Disneyland Parijs en voor het aanvragen van een identiteitsbewijs voor de minderjarige afgewezen, omdat deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling zijn ingetrokken. De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag aangehouden tot een pro forma zitting op 1 september 2024, in afwachting van een schriftelijk bericht van de GI over de actuele stand van zaken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/417924 / FA RK 24-146
datum uitspraak: 29 maart 2024
beschikking betreffende wijziging ouderlijk gezag, wijziging zorg- en opvoedingstaken en vervangende toestemming aanvraag identiteitsbewijs en vakantie
in de zaak van
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. M. de Maaré te Breda,
tegen
[de man] ,hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 2] ,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te [plaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,locatie Amsterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 10 januari 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 6 februari 2024 ontvangen verweerschrift;
- het op 28 februari 2024 binnengekomen brief van [minderjarige] .
1.2
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024. Bij die behandeling waren de vrouw en haar advocaat en de man aanwezig. Ook waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordigster namens de GI.
1.3
Op 28 februari 2024 heeft de kinderrechter een brief van [minderjarige] ontvangen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij beschikking van 14 december 2022 heeft deze rechtbank het ouderschapsplan bekrachtigd en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw vastgesteld.
2.5
Bij beschikking van 19 januari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 25 januari 2024 tot 25 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- het gezamenlijk gezag van partijen wordt beëindigd en de vrouw alleen belast wordt met het gezag over [minderjarige] ;
- het ouderschapsplan van 21 juli 2021, bekrachtigd in een beschikking van 14 december 2022, te wijzigen en te bepalen dat er geen omgangsregeling is tussen de man en [minderjarige] .
Indien en voor zover het verzoek tot eenhoofdig gezag wordt afgewezen of indien en voor zover op dit verzoek niet uiterlijk op 1 februari 2024 is beslist verzoekt de vrouw:
- haar toestemming te verlenen om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Disneyland Parijs van 24 tot en met 26 maart 2024;
- haar toestemming te verlenen om voor [minderjarige] een identiteitsbewijs aan te vragen.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is ter onderbouwing van haar verzoek het volgende, samengevat, naar voren gebracht. Volgens de zorgregeling zijn [minderjarige] en de man gerechtigd tot contact eens in de twee weken van vrijdag 16:00 uur tot zondag 16:00 uur. Er is echter sinds oktober 2022 geen contact tussen de man en [minderjarige] , ondanks alle inspanningen die vanuit de GI daartoe worden verricht. De vrouw acht het van belang dat er duurzaam contact is tussen [minderjarige] en de man. De vrouw ervaart verder dat het moeilijk is om met de man in contact te komen. [minderjarige] heeft hier last van, omdat zij behoefte heeft aan behandeling voor haar keel-, neus- en oorproblemen. In het verleden is een operatie voor het verwijderen van de amandelen van [minderjarige] uitgesteld, doordat de man zijn toestemming niet heeft verleend voor de aanvraag van een identiteitsbewijs. Inmiddels is [minderjarige] niet behoeftig aan een operatie aan haar amandelen, maar zij heeft gehoorproblemen. De man wenst geen bemoeienis met de hulpverlening en hij trekt zijn handen van [minderjarige] af. Gezien het moeizame contact tussen partijen kunnen belangrijke gezagsbeslissingen niet genomen worden. De vrouw wil discussies voorkomen, maar de man heeft stappen te zetten ten aanzien van het uitvoeren van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
Ten slotte is namens de vrouw tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat het verzoek tot vervangende toestemming om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Disneyland Parijs van 24 maart 2024 tot en met 26 maart 2024 wordt ingetrokken, omdat de man zijn toestemming daarvoor uiteindelijk wel heeft verleend.
4.2
Door de man is ter onderbouwing van zijn verweer naar voren gebracht dat de vrouw op enig moment niet meer [minderjarige] kon ophalen en brengen. Hierdoor heeft de man in overleg met de GI [minderjarige] opgehaald. Tijdens een wisselmoment heeft de vrouw toestemming verzocht voor de operatie om de amandelen van [minderjarige] te verwijderen. De man wilde echter eerst contact met de betreffende arts om informatie over de ingreep te verkrijgen, maar de vrouw heeft de contactgegevens van de arts niet verstrekt. Het contact tussen de man en [minderjarige] is verbroken, doordat [minderjarige] niet aanwezig was toen de man haar kwam ophalen. Vervolgens heeft de man [minderjarige] bij de grootouders moederszijde gezien. Volgens de man is ondanks de inzet van hulpverlening de situatie ongewijzigd gebleven. De man heeft het gevoel dat hij al jaren veel energie steekt in deze situatie en een periode heeft de man geen energie hiervoor gehad. Aan de man is het advies gegeven om afstand te nemen. Echter betekent dit niet voor de man dat hij geen contact wenst met [minderjarige] of geen uitvoering wil geven aan zijn ouderlijk gezag. De man wil nog steeds contact met [minderjarige] en uitvoering geven aan zijn ouderlijk gezag. Van belang is dat [minderjarige] geen stress ervaart van deze situatie, en de man acht de ondertoezichtstelling daarvoor noodzakelijk. De man heeft de bereidheid om mee te werken aan de benodigde hulpverlening De man verleent toestemming voor de aanvraag van een identiteitsbewijs voor [minderjarige] .
4.3
De vertegenwoordigster van de GI heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] al heel haar leven onder toezicht is gesteld van de GI. In het najaar van 2022 was [minderjarige] heel ziek. [minderjarige] heeft last gehad van verschillende kinderziektes. Dat heeft zijn weerslag gehad op de contactregeling, omdat [minderjarige] soms te ziek was om naar de man te kunnen. Hoewel de GI het voorstelbaar vindt dat de man dit lastig heeft gevonden, zeker omdat hij meer dan zes jaar voor [minderjarige] gezorgd, vindt de GI het ook belangrijk dat de man het belang van [minderjarige] voorop moet kunnen stellen. De man heeft in januari 2023 tijdens een gesprek met de GI en de ouderschapsbemiddelaar aangegeven dat hij het niet meer aankan en hij is vervolgens naar Suriname vertrokken. Later, na zijn terugkeer, heeft een gesprek plaatsgevonden om de mogelijkheden voor contactherstel tussen de man en [minderjarige] te bespreken en is een plan van aanpak opgesteld. Vervolgens heeft de man uitspraken gedaan, waardoor zorgen bestaan over zijn psychische gesteldheid. Vermoedelijk heeft de man psychische hulpverlening nodig. [minderjarige] heeft bij de begeleider van [zorgorganisatie] aangegeven dat zij afscheid wil nemen van de man. Vervolgens wilde [minderjarige] alleen met de jeugdzorgwerker van de GI spreken en in dit gesprek heeft [minderjarige] aangegeven dat zij hoopt op contact met de man en uiteindelijk ook met oma vaderszijde. [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict en er is verlangen naar contact met de man. De vrouw staat open voor contact met oma vaderszijde. [minderjarige] heeft naast zorg voor haar gezondheid ook traumabehandeling nodig. [minderjarige] krijgt op school een vorm van psychomotorische therapie. Indien het beter met [minderjarige] gaat, kunnen de mogelijkheden tot contact tussen [minderjarige] en de man en oma vaderszijde worden onderzocht. Met betrekking tot het gezag heeft de GI naar voren gebracht dat het in beginsel van belang is dat de man zijn ouderlijk gezag behoudt, tenzij hij ernstig misbruik maakt van zijn ouderlijk gezag. Op dit moment gaat het niet goed met de gezondheid van [minderjarige] en moeten de ouders kunnen samenwerken met elkaar.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de vrouw betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag aan te houden. [minderjarige] is gebaat bij onbelast contact met haar beide ouders. De Raad vindt het kwalijk dat de man als hechtingsfiguur de belangen van [minderjarige] niet voorop heeft kunnen stellen en zich uit haar leven heeft teruggetrokken. Van belang is om binnen de ondertoezichtstelling de mogelijkheden tot contactherstel tussen de man en [minderjarige] en de grootouders vaderszijde te onderzoeken.

5.De beoordeling

5.1
Wettelijk kader
5.1.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
5.1.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.1.3
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.1.4
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Gelet op de uiteenlopende visies van partijen is een vergelijk tussen hen niet mogelijk gebleken. Dit betekent dat de rechtbank op de verzoeken zal beslissen.
5.2
Vervangende toestemming vakantie en identiteitsbewijs
5.2.1
Aangezien de vrouw haar verzoek om vervangende toestemming om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Disneyland Parijs van 24 tot en met 26 maart 2024 tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, ontbreekt het belang bij een verdere behandeling daarvan. Gelet hierop zal dat verzoek worden afgewezen. Daarnaast heeft de vrouw haar verzoek tot vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitsbewijs voor [minderjarige] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat de man tijdens de mondelinge behandeling schriftelijk zijn toestemming hiervoor heeft verleend. Hierdoor ontbreekt het belang bij een verdere behandeling daarvan. Gelet hierop zal dat verzoek worden afgewezen.
5.3
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.3.1
De rechtbank stelt vast dat bij beschikking van 14 december 2022 met kenmerk C/02/395605 FA RK 22-1144 het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw is bepaald en het ouderschapsplan is bekrachtigd. Deze regeling wordt evenwel sinds oktober 2022 niet meer uitgevoerd en de man heeft geen contact meer met [minderjarige] . Daarom is sprake van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de beschikking van 14 december 2022.
5.3.2
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] behoefte heeft aan voorspelbaarheid en vertrouwen in het contact met de man en dat de man haar dit de afgelopen tijd niet heeft kunnen bieden. Dit heeft tot gevoelens van teleurstelling, verdriet en afwijzing geleid bij [minderjarige] . Voorkomen dient te worden dat [minderjarige] opnieuw een soortgelijke ervaring moet meemaken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij de bereidheid heeft om zijn medewerking te verlenen aan de hulpverlening, zodat de mogelijkheden tot contactherstel worden onderzocht en hopelijk toegewerkt kan worden naar contactherstel en een structurele contactregeling. De rechtbank is van oordeel dat de man gerechtigd is tot contact met [minderjarige] , maar dat dit contact uitsluitend kan plaatsvinden als de belangen van [minderjarige] zich daar niet tegen verzetten. Dit betekent dat in ogenschouw moet worden genomen of de weerstand bij [minderjarige] tegen contact met de man is weggenomen en of zij ruimte heeft voor contactherstel en zo ja, in welke vorm, voor welke duur en in welke frequentie. Het contactherstel en mogelijke uitbouw van contact dient te geschieden op geleide van het tempo en de draagkracht van [minderjarige] . Mogelijk dient [minderjarige] eerst verdere stappen te maken in de therapie die haar wordt aangeboden. Ook is van belang dat de man laat zien dat hij betrouwbaar is in het nakomen van afspraken rondom het contact(herstel) met [minderjarige] en dat hij haar belangen voorop kan stellen. Dit alles vraagt om nauw betrokken hulpverlening die [minderjarige] en haar ouders kunnen volgen in en blijven informeren over het traject naar contactherstel en om regie vanuit de GI. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige] vergt dat de GI in samenspraak met de hulpverlening bepaalt op welke wijze, voor welke duur en in welke frequentie de man en [minderjarige] met elkaar contact kunnen hebben. De GI dient voorts te bepalen of de man en de vrouw behoeftig zijn aan hulp hierbij, waarbij het belang van [minderjarige] voorop dient te staan. De rechtbank zal de contactregeling, zoals neergelegd in het ouderschapsplan, daarom wijzigen en bij wijze van
voorlopige contactregelingbepalen dat onder de regie van de GI wordt bekeken of contactherstel in het belang van [minderjarige] is en zo ja, in welke vorm, met welke duur en frequentie dit contact(herstel) dient plaats te vinden. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
5.4
Gezamenlijk ouderlijk gezag
5.4.1
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen (blijven) uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. De rechtbank oordeelt dat voldoende vast is komen te staan dat [minderjarige] veel heeft meegemaakt in haar nog jonge leven en dat haar vertrouwen in de man als hechtingsfiguur is ernstig beschadigd. Er is in het recente verleden sprake geweest van situaties waarin [minderjarige] klem of verloren is geraakt. Gezien de gezondheid van [minderjarige] zullen regelmatig belangrijke beslissingen moeten worden genomen en in het verleden is gebleken dat de man er niet altijd in is geslaagd om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Zo is de vereiste toestemming van de man uitgebleven voor een operatie voor het verwijderen van de amandelen van [minderjarige] . Ook heeft de medewerking aan het verkrijgen van een identiteitsbewijs voor [minderjarige] onnodig lang op zich laten wachten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegezegd dat hij in de toekomst zijn rol als ouder met gezag naar behoren wil uitvoeren. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het besprokene op zitting vast dat de man wisselend is in zijn standpunt en bereidheid om de samenwerking aan te gaan met de vrouw (en de GI) in het belang van [minderjarige] . De rechtbank is er nog niet van overtuigd dat de man zijn toezegging gestand zal doen en zal ook dit verzoek daarom aanhouden tot hierna genoemde pro forma datum in afwachting van een schriftelijk bericht van de GI over de actuele stand van zaken rondom [minderjarige] . De advocaat van de vrouw en de man worden daarna in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dit bericht en de wijze waarop de procedure dient te worden voortgezet, waarna de rechtbank verder zal beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst af de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor de vakantie naar Disneyland en voor het aanvragen van een identiteitsbewijs voor [minderjarige] ;
6.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging van de beschikking van 14 december 2022 en het daaraan gehechte ouderschapsplan, bij wijze van
voorlopige contactregeling, dat de man gerechtigd is tot contact met [minderjarige] mits dit in haar belang is, waarbij onder regie van de GI de mogelijkheden van [minderjarige] voor contactherstel, alsmede de vorm, duur en frequentie van het contact(herstel) en de noodzakelijkheid voor de inzet van hulpverlening aan (een van) beide ouders worden bepaald, waarbij het belang van [minderjarige] leidend is;
6.3
houdt de beslissing op het verzoek tot wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag alsmede iedere verdere beslissing op het verzoek betreffende de contactregeling aan tot
1 september 2024 PRO FORMA, in afwachting van een schriftelijk bericht van de GI over de actuele stand van zaken, waarna de advocaat van de vrouw en de man in de gelegenheid worden gesteld zich schriftelijk uit te laten over dit bericht en over de wijze waarop de procedure moet worden voortgezet;
6.4
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. Can, griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.