ECLI:NL:RBZWB:2024:2065

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/02/416843 / FA RK 23-5788
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over voorlopige zorg- en contactregeling en wijziging gezag in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een provisioneel verzoek en een bodemprocedure inzake de zorg- en contactregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit een affectieve relatie tussen de man en de vrouw. De man verzoekt om gezamenlijk ouderlijk gezag en een contactregeling, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze verzoeken en zich zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang met de man, die in het verleden problemen heeft gehad met drugsgebruik. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft advies uitgebracht over de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen structurele omgangsregeling is en dat de vrouw de omgang heeft stopgezet vanwege zorgen over de veiligheid van de kinderen. De rechtbank heeft besloten dat de man voorlopig contact kan hebben met de kinderen op de manege, na de paardrijles, en heeft partijen verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie en omgang te verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummers: C/02/416843 / FA RK 23-5788 (bodemprocedure)
C/02/418714 / FA RK 24-510 (provisioneel verzoek)
datum uitspraak: 28 maart 2024
beschikking betreffende provisioneel verzoek voorlopige zorg- en contactregeling ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en betreffende wijziging gezag, hoofdverblijf en vaststelling (definitieve) zorg- en contactregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze (voorheen mr. G. Demir),
tegen
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- het op 1 december 2023 ontvangen verzoekschrift, met producties;
- het F9-formulier met bijlagen van 12 december 2023 van mr. Van Kerkhof;
- de brief van mr. Minkels van 2 januari 2024;
- het aanvullend verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening alsmede aanvullend verzoekschrift tot vaststelling van een contactregeling, met productie van 1 februari 2024;
- het op 6 maart 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met producties;
- de brief van de Raad van 13 maart 2024, met bijlage;
- de F9-formulieren (met bijlage) van mr. Van Kerkhof van 21 maart 2024 en 25 maart 2024;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Minkels van 22 maart 2024.
- de brief van mr. Minkels van 26 maart 2024.
1.2
Op 11 maart 2024 heeft de rechtbank de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Tevens was een medewerkster namens de Raad aanwezig.
1.3
Op 6 maart 2024 is [minderjarige 1] gehoord door de kinderrechter. Zij heeft de kinderrechter daarbij een brief overhandigd.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de volgende thans
nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren in [plaats] op [geboortedag 1] 2012;
- [minderjarige 2] , geboren in [plaats] op [geboortedag 2] 2017.
2.2
De man heeft de kinderen erkend.
De kinderen verblijven bij de vrouw.
De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
2.3
Er is geen contactregeling tussen de man en de kinderen op schrift gesteld.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Bodemprocedure
I te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de voornoemde minderjarige dochters van partijen;
II. te bepalen dat de minderjarige dochters van partijen het hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben;
III een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen zoals genoemd onder randnummer 13 van het verzoekschrift;
IV dusdanige beslissingen te nemen als de rechtbank in het belang van de minderjarigen geraden acht.
Provisioneel verzoek
een voorlopige contactregeling te bepalen zoals genoemd onder randnummer 10 van het verzoekschrift.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man onder I, III en IV in de bodemprocedure. Zij verzoekt deze verzoeken af te wijzen. Zij verzoekt het verzoek onder II toe te wijzen. Daarnaast voert de vrouw verweer tegen het provisioneel verzoek van de man en verzoekt dit af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2012 te [plaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2017 te [plaats] , hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
kosten rechtens.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De standpunten

Bodemprocedure
4.1
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij tot op heden nooit bezwaar heeft gehad tegen het feit dat hij niet mede belast is met het ouderlijk gezag over de kinderen. Hij vond het belangrijker dat er sprake was van rust en een constructieve communicatie tussen partijen. De man heeft echter gemerkt dat de vrouw de afgelopen periode wispelturiger is geworden voor wat betreft het nakomen van de contactregeling. Zij meent dan haar gedrag ten aanzien van de contacten weg te kunnen poetsen met de opmerking dat zij kan bepalen omdat zij met uitsluiting van de man belast is met het ouderlijk gezag. De man meent dat hij mede belast moet worden met het ouderlijk gezag over de kinderen. Hier stemt de vrouw niet mee in. Uitgangspunt van de wet is dat beide ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over een minderjarig kind. De man ziet geen nadelen voor de kinderen aan het wijzigen van het gezag. Het is partijen de afgelopen jaren immers gelukt om zonder problemen uitvoering te geven aan een intensieve omgangsregeling waarbij de kinderen veel omgang hebben gehad met hun vader. Het is in het belang van de kinderen wenselijk en noodzakelijk dat partijen voortaan tezamen zijn belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er zijn geen redenen om dit af te wijzen, zoals omschreven in artikel 1:253c lid 2 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man spreekt echter nadrukkelijk de hoop uit dat het partijen alsnog lukt om over dit onderwerp overeenstemming te bereiken.
4.2
Ten aanzien van de contactregeling geeft de man aan dat partijen al jaren navolging geven aan een vaste regeling. De man en de kinderen hebben contact met elkaar:
  • iedere woensdag van 16.45 uur tot 19.30 uur;
  • 1 x per 14 dagen vanaf vrijdag 16.45 uur tot zondag 19.00 uur;
  • 1 x per 14 dagen op zondag vanaf 10.00 uur tot 19.00 uur;
  • een deel van de vakanties en feestdagen in goed onderling overleg te verdelen.
Nu er een beschikking moet worden gewezen over het onderwerp gezag, leek het de man juist om gelijktijdig te verzoeken om de vigerende contactregeling ook formeel vast te leggen.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man hier aan toegevoegd dat de omgang sinds november 2023 niet meer plaats vindt. De man betwist dat hij drugs heeft gebruikt in het bijzijn van de kinderen en dat hij heeft gehandeld in drugs. Hij ontkent niet dat er in het verleden sprake is geweest van drugsgebruik en problemen met zijn emotieregulatie, maar dit is verleden tijd. Er is inmiddels al lange tijd hulpverlening bij de man betrokken. De man heeft een eigen woning en hij heeft een bewindvoerder. Hij heeft eerder hulpverlening gehad van [zorgorganisatie 1] en dit is inmiddels overgedragen naar [zorgorganisatie 2] . Hij gebruikt geen drugs meer en wil graag een goede verstandhouding met de vrouw. De man ziet de kinderen momenteel op zaterdag bij de manege. Hij gaat dan kijken bij het paardrijden en spreekt de kinderen daarna nog even. Hij begrijpt dat de door hem gewenste omgangsregeling niet direct kan worden hervat, maar wil graag afspraken maken over een opbouwende regeling. De man is bereid overal aan mee te werken.
4.4
De vrouw betwist dat er een vaste praktijk is ontstaan voor wat betreft de contacten tussen de man en de kinderen. De man heeft de door hem genoemde omgangsregeling opgeëist. Desondanks is er de afgelopen jaren geen uitvoering gegeven aan een structurele omgangsregeling. De man kwam regelmatig niet opdagen, soms wel weken achter elkaar niet. Het is dan ook onjuist dat, zoals de man stelt, partijen circa vijf jaren uitvoering hebben gegeven aan de door de man genoemde regeling. De vrouw heeft de omgang in november 2023 stopgezet omdat zij zich ernstig zorgen maakte over de veiligheid van de kinderen tijdens de omgang. De vrouw wenst geen uitvoering te geven aan de door de man verzochte omgangsregeling. Zij vindt het wel belangrijk dat er omgang is tussen de man en de kinderen en heeft hier ook altijd haar best voor gedaan. Sinds enkele maanden schat zij de omgang echter niet meer als veilig in. De man is verslaafd aan cocaïne dan wel andere harddrugs. Hij gebruikt vermoedelijk ook in het bijzijn van de kinderen. Hij blowt in de auto in het bijzijn van de kinderen. De man lijkt feitelijk niet te ontkennen dat er sprake is van drugsgebruik, maar betwist dat er sprake is van een verslaving en het feit dat hij in het bijzijn van de kinderen gebruikt. Daarnaast is het zo dat de man de kinderen tijdens contactmomenten vaak zonder toezicht in de auto laat wachten. De kinderen geven aan dat dit vaak 15 tot 30 minuten is. Dit is vaak bij een adres in de buurt van de [straat] in [plaats] . Zij moeten ook vaak wachten bij de coffeeshop of bij [zorgorganisatie 1] . De kinderen hebben nog meer zorgelijke dingen in vertrouwen aan de vrouw verteld. Daarnaast vertoont de man zeer zorgelijk gedrag jegens de vrouw en doet belastende en zorgwekkende uitspraken. Hij oogt regelmatig niet stabiel en laat ook zorgelijk gedrag zien in het bijzijn van de kinderen. Ook rijdt hij regelmatig veel te hard rond met de kinderen in de auto en is onverantwoordelijk in het verkeer.
De man stuurt tevens belastende whatsapp-berichten naar [minderjarige 1] . Zij heeft hier last van.
De kinderen hebben aangegeven dat zij zich niet veilig voelen wanneer zij bij hun vader verblijven. De man heeft een tijd in een caravan gewoond en daar was het kennelijk erg koud. Onlangs heeft de man een woning toegewezen gekregen. Dit is echter tegenover [zorgorganisatie 1] , de organisatie waar de man onder behandeling is, een locatie waar veel drugsverslaafden komen.
De vrouw heeft haar zorgen regelmatig kenbaar gemaakt bij de man en herhaaldelijk gevraagd de omgangsregeling anders in te vullen en duidelijkheid te verschaffen over zijn verslaving. Dit is niet gebeurd. De vrouw heeft uiteindelijk moeten besluiten om de omgangsregeling stop te zetten. Zij acht een verblijf van de kinderen bij de man op dit moment niet veilig en niet in het belang van de kinderen. In het bijzonder niet een onbegeleid contactmoment, althans zonder goed zicht te hebben op het drugsgebruik van de man en de wijze waarop hij de omgangsregeling zal invullen. De vrouw wil dat voorafgaand aan een contactmoment met de kinderen door de man een drugstest wordt gedaan en dat voorlopig alleen nog sprake is van begeleid contact via een professionele organisatie. De vrouw heeft aangeboden dat zij partijen kan aanmelden bij de [zorgorganisatie 3] om hen door te verwijzen naar een professionele organisatie. De [zorgorganisatie 3] is reeds betrokken bij het gezin van de vrouw voor de zoon van de vrouw. Zij zijn bekend met de feitelijke situatie. De man staat hier niet voor open.
4.5
De vrouw verzet zich tegen het verzoek van de man om samen met haar te worden belast met het ouderlijk gezag. Zij stelt dat dit verzoek moet worden afgewezen omdat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en omdat ook niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel omdat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
De vrouw benadrukt dat er geen sprake is van (een deugdelijke) communicatie tussen partijen. De verstandhouding tussen hen is ernstig verstoord. Een adequate oudercommunicatie tussen partijen is niet mogelijk. De vrouw is in het verleden herhaaldelijk door de man mishandeld en heeft in een Blijf van mijn Lijfhuis en een moeder-kindhuis gezeten. De man is in het verleden veroordeeld voor een mishandeling van de vrouw. De vrouw vermoedt dat de man nog steeds met agressieproblematiek kampt. Van de vrouw kan niet worden gevraagd dat zij met de man gezagsbeslissingen neemt. Verder geeft de vrouw aan dat de man zich met periodes totaal niet betrokken toont in het leven van de kinderen. Hij wil en kan geen (structurele) verantwoordelijkheden nemen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft hij onvoldoende zicht op de kinderen. Het is voor hem niet mogelijk om goed in te kunnen schatten welke gezagsbeslissingen in het belang van de kinderen zijn. Hij is regelmatig periodes niet bereikbaar, terwijl dit wel van groot belang is wanneer partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. Gelet op dit alles is de vrouw van mening dat het gerechtvaardigd is om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat beide ouders belast zijn met het ouderlijk gezag.
4.6
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling aangevuld dat zij de man de kinderen niet wil ontnemen, maar dat zij zich zorgen maakt over de man. Zij heeft altijd open gestaan voor omgang tussen de man en de kinderen en heeft de man altijd geholpen. Zo heeft zij hem geholpen om bij [zorgorganisatie 1] terecht te komen. Zij vindt dat de man professionele hulp nodig heeft voor zijn drugsgebruik. De vrouw heeft nog goed contact met de familie van de man en geeft aan dat ook zij zich zorgen maken over de man. De vrouw vindt het prima dat de man en de kinderen elkaar zien bij de manege. Zij heeft echter geen vertrouwen in het voorstel van de man om aansluitend hieraan een omgangsmoment te plannen bij de ouders van de man. Zij vreest dat de ouders van de man geen weerstand tegen de man kunnen bieden wanneer hij de kinderen ergens mee naar toe wil nemen. De vrouw zou meer vertrouwen hebben in een begeleiding door de broer van de man. Zij heeft dit echter nog niet met de broer van de man besproken.
4.7
[minderjarige 1] heeft bij de kinderrechter aangegeven dat zij de buurt waar de man woont niet fijn vindt. Dit is tegenover [zorgorganisatie 1] en zij vindt het daar een beetje eng. Zij wil niet slapen in die woning, maar zij vindt het wel leuk om haar vader te zien. [minderjarige 1] ziet haar vader nu iedere zaterdagmiddag bij het paardrijden en dat vindt zij leuk. Zij zou best een opbouwende omgangsregeling willen, maar niet in het huis waar de man nu woont.
4.8
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich zorgen over de kinderen te maken, omdat zij niet de zekerheid hebben dat zij hun vader regelmatig zien. Het is belangrijk dat beide ouders meer vertrouwen krijgen in elkaar en dat de vrouw weet dat het goed gaat met de man. Daarvoor is het van belang dat er meer inzicht komt in de problematiek van de man en dat dit ook zichtbaar wordt voor de vrouw. Met behulp van hulpverlening kan er een basis worden gelegd voor een goede communicatie tussen de ouders en een goed contact tussen de man en de kinderen. De Raad adviseert om daarmee te starten. De contacten die nu tussen de man en de kinderen plaatsvinden op de manege kunnen worden voortgezet. Dit contact kan eventueel geleidelijk worden uitgebreid met een contact dat begeleid wordt door de broer van de man, indien deze daartoe bereid is. Nu de broer van de man daar nog niet van op de hoogte is, zal moeten worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn.
Provisioneel verzoek
4.9
Tijdens de mondelinge behandeling is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken.

5.De beoordeling

Provisioneel verzoek
5.1
De advocaat van de man heeft het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ingetrokken. Dit maakt dat er geen belang meer is bij een beoordeling van dit verzoek van de man. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Bodemprocedure
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de Raad bereid is om, vooruitlopend op een traject bij het Uniform Hulpaanbod (UHA), contact op te nemen met de [zorgorganisatie 3] om te vragen of zij een regie functie kunnen uitoefenen.
5.3
Aan het einde van de mondelinge behandeling zijn partijen uiteengegaan waarbij het volgende is afgesproken:
- De Raad zal op korte termijn contact opnemen met de [zorgorganisatie 3] om te vragen naar de mogelijkheden van een regie functie. Zij zal de rechtbank en (de advocaten van) partijen een terugkoppeling geven van dit overleg.
  • De man zal bij [zorgorganisatie 2] aangeven wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken en vragen wat de mogelijkheden zijn van psychische hulpverlening en eventueel hulpverlening gericht op emotieregulatie. Daarnaast zal de man bij zijn broer informeren of hij bereid is de omgang tussen de man en de kinderen te begeleiden en wat hierin de mogelijkheden zijn. Ook dit zal worden teruggekoppeld aan de rechtbank en de advocaat van de wederpartij.
  • Mr. Minkels wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op bovenstaande.
  • Voorlopig zal de omgang plaatsvinden zoals dit de laatste tijd gebeurt, op de manege.
5.4
Bij brief van 13 maart 2024 heeft de Raad een terugkoppeling gegeven van het contact met de [zorgorganisatie 3] . De [zorgorganisatie 3] heeft aangegeven dat er in het algemeen een coördinator kan worden ingezet met als uitgangspunt dat deze een neutrale positie moet kunnen behouden. Met toestemming van de beide ouders kan een casus systemisch worden opgepakt met het oog op de belangen van de kinderen. Wanneer een coördinator op beide trajecten zicht houdt, zal deze daarin eveneens rekening moeten houden met de behoeften en belangen van beide ouders. Waar mogelijk kan de coördinator een interventie plegen om het UHA-traject en het individueel traject niet tegen elkaar in te laten werken. De [zorgorganisatie 3] heeft een aanvraagformulier dat door de zorgaanbieder vanuit het UHA-traject, met toestemming van beide ouders, kan worden ingevuld. Een aanvraag wordt inhoudelijk door twee medewerkers van de [zorgorganisatie 3] gewogen om te beoordelen of er een passend aanbod kan worden gedaan op de vraag.
5.5
Bij F9-formulier van 21 maart 2024 heeft mr. Van Kerkhof laten weten dat zowel de broer als de zus van de man bereid zijn om de omgangsmomenten tussen de man en de kinderen te gaan begeleiden. De vrouw zou in hen beiden vertrouwen hebben. Zij zijn beurtelings beschikbaar voor de begeleiding.
Mr. Van Kerkhof heeft contact gehad met [zorgorganisatie 2] , waarbij de begeleider van de man heeft aangegeven dat hij de man zal aanmelden voor emotieregulatietherapie en de eventuele aanvullende therapieën gericht op persoonlijke problematiek. Daarnaast zal de man de huisarts verzoeken om met urinecontroles te gaan starten, zodat hij aan kan tonen dat er geen sprake meer is van middelengebruik. De man is blij te horen dat er een regiehouder kan worden aangesteld bij de [zorgorganisatie 3] .
5.6
De advocaat van de vrouw heeft bij F9-formulier van 22 maart 2024 laten weten dat de vrouw eveneens blij is te horen dat er een coördinator vanuit de [zorgorganisatie 3] kan worden ingezet. Zij acht het van belang dat er naast de aanmelding van partijen bij het UHA een coördinator wordt ingezet.
In afwachting van het traject en de inzet van de coördinator kan de vrouw vooralsnog niet instemmen met extra omgangsmomenten begeleid door de broer of zus van de man. Wel is zij akkoord met het voorlopig voortzetten van een contactmoment na het paardrijden van de kinderen. De vrouw vindt het prettig dat de man zich gaat aanmelden voor emotieregulatietherapie en eventuele aanvullende therapieën gericht op persoonlijke problematiek. Daarnaast is zij blij dat de man de huisarts gaat verzoeken om te starten met urinecontroles. Zij gaat ervan uit dat deze urinecontroles met haar worden gedeeld.
5.7
Mr. Van Kerkhof heeft als reactie op voornoemd bericht van mr. Minkels bij F9-formulier van 25 maart 2024 laten weten dat het hem verbaast dat de vrouw zich niet kan verenigen met een uitbreiding van de omgang, onder begeleiding van de broer of zus van de man. Volgens mr. Van Kerkhof heeft de vrouw tijdens en na de zitting uitdrukkelijk aangegeven hiermee in te kunnen stemmen en deze personen te vertrouwen. Namens de man wordt verzocht de omgang onder begeleiding van de broer of zus van de man te bepalen, zeker gezien de contacten tussen de man en de kinderen na de paardrijles na de zitting aanzienlijk in duur zijn beperkt. Volgens de man staat de vrouw slechts enkele minuten contact toe.
5.8
Mr. Minkels heeft in haar brief van 26 maart 2024 laten weten dat voor zover haar bekend de Raad ter zitting heeft geadviseerd om vooralsnog geen extra contactmomenten te laten plaatsvinden onder begeleiding van de broer en/of zus van de man. De Raad heeft feitelijk geadviseerd dit neer te leggen bij het UHA en/of de coördinator. De vrouw heeft in tweede termijn aangegeven dat zij in afwachting van het traject en de inzet van de coördinator vooralsnog niet kan instemmen met extra contactmomenten, in die zin dat de broer of zus de contacten voorlopig gaan begeleiden. Overigens sluit de vrouw niet uit dat zij op termijn, gedurende het UHA-traject en na betrokkenheid van de coördinator, wel kan instemmen met contact onder begeleiding van de broer van de man. Dit zal gedurende het traject bekeken moeten worden. De vrouw heeft niet aangegeven dat zij zich kan verenigen met contact onder begeleiding van de zus van de man. Zij blijft bij haar standpunt dat er voorlopig een contactmoment kan plaatsvinden na het paardrijden van de kinderen. Dit is ook als zodanig besproken tijdens de mondelinge behandeling. De vrouw betwist dat zij het contact nog maar enkele minuten toestaat na het paardrijden.
Uniform Hulpaanbod (UHA)
5.9
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat partijen hulpverlening krijgen. Partijen worden het niet met elkaar eens over een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn het vertrouwen in elkaar volledig verloren. Volgens de vrouw kunnen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alleen begeleide omgang met elkaar hebben. Zij vindt het daarnaast belangrijk dat de man hulpverlening aangaat voor zijn persoonlijke problematiek. De man heeft zich hiertoe inmiddels bereid verklaard.
5.1
Het lukt partijen samen niet om de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank acht het daarom nodig dat voor deze ouders een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet in het kader van het UHA.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 11 maart 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
5.11
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
5.12
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd.
5.13
Zoals is gebleken uit de terugkoppeling van het overleg tussen de Raad en de [zorgorganisatie 3] [plaats] , kan vanuit de
[zorgorganisatie 3]een
coördinatorworden ingezet, met als uitgangspunt dat deze een neutrale positie moet kunnen behouden. Het is in het belang van zowel partijen als hun kinderen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. De rechtbank gaat er vanuit dat deze coördinator zo snel mogelijk wordt aangesteld. Deze coördinator kan zicht houden op zowel het UHA-traject als het persoonlijke traject van de vader, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften en belangen van beide ouders. Waar mogelijk kan de coördinator een interventie plegen om het UHA-traject en het individueel traject niet tegen elkaar in te laten werken.
5.14
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/ [zorgorganisatie 3] op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
5.15
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken.
5.16
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
5.17
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
5.18
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Bestaat er, als de ouders samen het gezag krijgen, een onacceptabel risico dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erg klem komen te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
5.19
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.2
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
5.21
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
5.22
Omdat de partijen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op de voorliggende verzoeken, maar wordt de beslissing daarover aangehouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank merkt daarbij op dat deze termijn van aanhouding op verzoek van het loket en/of de gemeente/ toegang kan worden verlengd. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige omgangsregeling
5.23
Beide partijen zijn akkoord met een wekelijks contact tussen de man en de kinderen op de manege na afloop van de paardrijles van de kinderen. De rechtbank zal dit als voorlopige omgangsregeling vastleggen. Zij zal daarbij bepalen dat er gedurende een half uur omgang plaatsvindt. Een uitbreiding van de omgangsregeling onder begeleiding van de broer dan wel zus van de man acht de rechtbank op dit moment nog niet aan de orde. Zij gaat er vanuit dat dit onderwerp van gesprek zal zijn bij de hulpverlening van het UHA. De rechtbank gaat er vanuit dat beide partijen zich in zullen zetten voor het hulpverlenings-traject, waarbij van de man ook zijn inzet aan het persoonlijke hulpverleningstraject wordt verwacht. De man heeft aangegeven dat hij zich tot de huisarts zal wenden voor het inzetten van urinecontroles. De rechtbank verwacht van de man dat hij zich aan deze toezegging zal houden en dat hij de vrouw inzicht geeft in de uitslagen hiervan. Dit zal bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van de vrouw in de man.
5.24
De rechtbank zal de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat deze beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
6. De beslissing
De rechtbank
C/02/418714 / FA RK 24-510 (provisioneel verzoek)
6.1
wijst het verzoek af;
C/02/416843/ FA RK 23-5788 (bodemprocedure)
6.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat er
voorlopig omgangis tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zaterdag bij de manege, tijdens en na de paardrijles van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in die zin dat er na de paardrijles gedurende een half uur omgang zal zijn;
6.3
verwijst partijen en de minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal ouders en minderjarige vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.4
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten op
24 september 2024 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.5
verzoekt de Raad, locatie Breda, binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA- rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
6.6
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.17 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren
;
6.7
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
6.8
houdt iedere verdere beslissing op de verzoeken van partijen aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan, en in het openbaar uitgesproken op
28 maart 2024, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.