ECLI:NL:RBZWB:2024:2066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418926 / KG ZA 24-70 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot betaling van een voorschot op nader vast te stellen schade in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en een consortium van gedaagden. [eiser] vorderde een voorschot van € 2.500.000,00 op de schadevergoeding die hij stelt te hebben geleden door onrechtmatig handelen van het Consortium en de Gemeente, die verantwoordelijk zijn voor infrastructurele werkzaamheden rondom zijn perceel. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij zijn vordering. De rechter wees erop dat de schade niet voldoende is onderbouwd en dat de toerekenbaarheid van de schade aan het onrechtmatig handelen van de gedaagden niet vaststaat. Bovendien zijn er te veel onzekerheden over de omvang van de schade en de herstelmethoden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen en dat hij in het ongelijk is gesteld, waardoor hij de proceskosten van het Consortium moet vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 7.902,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/418926 / KG ZA 24-70
Vonnis in kort geding van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna ook te noemen: ‘ [eiser] ’,
advocaat: mr. J. Boogaard in Middelburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] C.V.,2. [gedaagde sub 2] B.V.,3. [gedaagde sub 3] B.V.,4. [gedaagde sub 4] BV,5. [gedaagde sub 5] B.V.,

allen gevestigd in [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen ook te noemen: ‘het Consortium’,
advocaat: mr. R.G. Gebel te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 maart 2024 met producties 1 tot en met 21;
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 22 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 17;
- de akte overlegging producties van [eiser] met producties 27 tot en met 30;
- de akte overlegging producties van [eiser] met productie 31; en
- de mondelinge behandeling van 20 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de pleitnota’s van [eiser] en het Consortium zijn gehecht.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een perceel met opstallen staande en gelegen aan de [adres] .
2.2.
Rondom het perceel van [eiser] zijn door de gemeente Middelburg (hierna ook: ‘de Gemeente’) en het Consortium vanaf 2007 infrastructurele en andere bouwkundige werkzaamheden verricht.
2.3.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 17 januari 2023 onder zaaknummer 200.163.844/02 (hierna ook: ‘het arrest van het hof’), geoordeeld dat voornoemde werkzaamheden hebben geleid tot (ernstige) wateroverlast op het perceel van [eiser] . Voor recht is verklaard dat de Gemeente en het Consortium in verband met de werkzaamheden jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld. De Gemeente en het Consortium zijn hoofdelijk veroordeeld om schadevergoeding aan [eiser] te voldoen, nader op te maken bij staat.
2.4.
In het arrest van het hof is ten aanzien van de schade – en voor zover in dit kort geding relevant – het volgende opgenomen:
“20.41. Gezien het vorenstaande kan op basis van de thans ter beschikking staande gegevens de schade van [eiser] niet, ook niet gedeeltelijk, worden begroot. Nu de bouwkundige schade niet vast staat, geldt dit ook voor gederfd woongenot en immateriële schade. De primaire vordering tot betaling door de Gemeente en het Consortium van een concreet schadebedrag (vordering I) kan dus niet worden toegewezen. Nu de mogelijkheid van schade wel aannemelijk is, kan de subsidiair gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure (vordering II) wel worden toegewezen. Dit zal het hof ook hierna in het dictum van dit arrest doen. Vaststaat immers dat vanaf 2007 (infrastructurele) werkzaamheden hebben plaatsgevonden die tot ernstige wateroverlast op het perceel van [eiser] hebben geleid, terwijl maatregelen om dit tegen te gaan pas in 2020 en nog niet volledig zijn uitgevoerd. De door [eiser] gevorderde schade wegens gederfde ontwikkelingskansen acht het hof niet toewijsbaar. In het bijzonder heeft [eiser] het causaal verband (het condicio sine qua non-verband en de toerekening ex artikel 6:98 BW) onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Gemeente en het Consortium. In de schadestaatprocedure dient het primair te gaan om de schade ter zake van de opstallen van [eiser] . In die procedure kan eventueel ook nader worden onderzocht of en zo ja in hoeverre in verband met concrete door [eiser] te stellen schadeposten er sprake is van eigen schuld van [eiser] (artikel 6:101 BW), in die zin dat hij niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan of anderszins als door de Gemeente en het Consortium betoogd.”
2.5.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 7 november 2023 de schadestaatprocedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling in die zaak staat gepland voor 8 oktober 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het Consortium zal veroordelen tot betaling van een voorschot van € 2.500.000,00, op de vast te stellen schade, vermeerderd met rente en kosten, alsmede in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag. Vast staat dat de (infrastructurele) werkzaamheden hebben geleid tot (ernstige) wateroverlast en dat het Consortium met het uitvoeren van deze werkzaamheden jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. Als gevolg van wateroverlast is volgens [eiser] schade ontstaan aan zijn opstallen. Om de schade te herstellen en schade in de toekomst te voorkomen, is volgens [eiser] geen andere mogelijkheid dan de bestaande opstallen te slopen, de grond op te hogen en nieuwe opstallen te realiseren. Het enkel (esthetisch) herstellen van de scheuren in de gevels is onvoldoende, omdat de funderingen van de opstallen als gevolg van de waterschade ernstig zijn beschadigd. De kosten van het volgens [eiser] noodzakelijk herstel zijn door [adviesbureau] v.o.f. (hierna ook: ‘ [adviesbureau] ’) begroot op een bedrag van € 3.292.811,90. [eiser] wenst op dat bedrag een voorschot te ontvangen. Hij voert aan dat hij daarbij een (spoedeisend) belang heeft, omdat hij jarenlang heeft moeten wachten op de onherroepelijke verklaring voor recht dat door het Consortium (en de Gemeente) onrechtmatig jegens hem is gehandeld. Van hem kan niet worden gevergd dat hij nog langer wacht met het aanvangen van de werkzaamheden. Bovendien verkeren de opstallen inmiddels in een deplorabele staat en is (in het bijzonder ten aanzien van het woonhuis) zelfs sprake van instortingsgevaar. Ook wil [eiser] voorkomen dat hij met de bouwwerkzaamheden op zijn perceel overlast aan omwonenden zal veroorzaken. Op dit moment is de [straat] nog een bouwweg. Zodra de bebouwing van de aangrenzende plangebieden [nummer 1] en [nummer 2] zullen zijn gerealiseerd, zal de [straat] een woonstraat worden en is het perceel van [eiser] niet meer bereikbaar voor bouwverkeer, dan wel zal het komen en gaan van bouwverkeer aanzienlijke overlast voor de bewoners in deze plangebieden veroorzaken.
3.3.
Het Consortium voert – samengevat – het volgende verweer. In het arrest van het hof is dan wel vastgesteld dat het Consortium jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, maar daarmee staat nog niet vast dat deze schade toerekenbaar is aan het (vaststaande) onrechtmatig handelen van het Consortium en de Gemeente. De toerekenbaarheid zal in de schadestaatprocedure moeten worden beoordeeld. Ook de omvang van de schade, de (mogelijke) herstelmethode, alsmede de vraag of (een deel van) de schade op grond van eigen schuld voor rekening van [eiser] dient te blijven, zullen in de schadestaat aan de orde komen en in deze procedure moet worden beoordeeld. Het is volgens het Consortium niet mogelijk om vooruit te lopen op de uitkomst van de schadestaatprocedure en een voorschot op de door het Consortium te betalen schadevergoeding toe te wijzen. Onbekend en onzeker is immers of en zo ja, welk bedrag zij aan [eiser] zal moeten betalen. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een spoedeisend belang. Het door [eiser] gestelde instortingsgevaar is onvoldoende onderbouwd. Voorts zijn de omgevingsvergunningen ten aanzien van de plangebieden [nummer 1] en [nummer 2] onlangs door de Raad van State vernietigd. Het is dan ook hoogst onzeker wanneer de bebouwing zal kunnen aanvangen. Er is geen (acuut) dreigend gevaar is voor overlast door voor [eiser] bestemd bouwverkeer. Tot slot moet rekening worden gehouden met een restitutierisico, aldus het Consortium.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar (kort gezegd) het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht een rechter later anders beslissen.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] in de eerste plaats dit spoedeisend belang bij zijn vordering onvoldoende aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat het lang heeft geduurd dat het onrechtmatige handelen van het Consortium en de Gemeente is komen vast te staan, is hiervoor onvoldoende. De stelling dat sprake is van instortingsgevaar van het woonhuis van [eiser] betwist het Consortium terwijl [eiser] deze stelling zonder onderbouwing heeft gelaten. Ook de stelling van [eiser] over de overlast als gevolg van bouwverkeer kan voorshands niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een spoedeisend belang. Op dit moment is immers geen zekerheid of en zo ja, wanneer, de bebouwing van de plangebieden [nummer 1] en [nummer 2] zal kunnen aanvangen. Het ontbreken van een (voldoende aannemelijk geworden) spoedeisend belang bij inning van het gevorderde voorschot staat derhalve aan de toewijzing van dit onderdeel van de vordering in de weg.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt (ten overvloede) voorshands nog dat de vordering alleen kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat het Consortium aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade. Voor aansprakelijkheid van het Consortium is vereist dat de schade toerekenbaar is aan het onrechtmatig handelen van het Consortium. Anders dan [eiser] meent, heeft het hof in het voormelde arrest deze toerekenbaarheid niet vastgesteld. Het hof heeft slechts geoordeeld dat de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk is geworden. In de schadestaatprocedure zal over de toerekenbaarheid moeten worden geoordeeld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter – gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen en de diverse (partij)deskundigen – is de vereiste toerekenbaarheid in dit geding niet in voldoende mate van waarschijnlijkheid vast te stellen. Thans bestaan er te veel onzekerheden om op de uitkomst van de schadestaatprocedure vooruit te lopen. Een deskundigenbericht zou uitkomst kunnen bieden, maar voor het inwinnen van een dergelijk bericht leent dit kort geding zich niet.
4.4.
Zou de toerekenbaarheid komt vast te staan, dient ook nog de schade te worden begroot. Het Consortium betwist de schadebegroting van [adviesbureau] . Tevens is in het geschil of de gestelde schade uitsluitend door sloop en nieuwbouw kan worden hersteld en of [eiser] voldoende heeft gedaan om zijn schade te beperken. Daarbij komt ook nog dat het aannemelijk is dat in de schadestaatprocedure een deskundigenbericht zal volgen. In dat verband is aannemelijk dat de eventueel door de rechtbank te benoemen deskundige de situatie ter plekke zal willen beoordelen. Dat is niet mogelijk als de opstallen zullen worden gesloopt. Ook aan de begroting van de schade zitten op dit moment dus te veel haken en ogen om daarop een voorschot te kunnen nemen.
4.5.
De slotsom is dat de geldvordering niet in dit kort geding kan worden toegewezen.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het Consortium worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
1.107,00
- na-kosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
7.902,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de vordering van [eiser] ;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 7.902,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 betekeningskosten als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.