ECLI:NL:RBZWB:2024:2068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/02/413484 / JE RK 23-1558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

Op 15 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vermeende vaders in het buitenland vooralsnog geen gezag hebben, omdat de moeder geen relevante documenten heeft overgelegd. De moeder is momenteel gedetineerd, wat de situatie van de kinderen beïnvloedt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor een periode van zes maanden, van 2 april 2024 tot 2 oktober 2024, en heeft tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Dit besluit is genomen in het belang van de ontwikkeling van de kinderen, die momenteel in een gezinshuis verblijven. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de relevante stukken en rapportages van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming meegenomen. De moeder heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in de uitgangspunten van de GI, terwijl de GI heeft gesteld dat de kinderen niet bij de ouders kunnen wonen vanwege hun detentie en de lopende strafzaken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder eenhoofdig gezag heeft over de kinderen, maar dat de juridische status van de vermeende vaders onduidelijk is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige omstandigheden van de ouders en de kinderen een verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413484 / JE RK 23-1558
Datum uitspraak: 15 maart 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] , thans verblijvende in de PI Zwolle,
hierna te noemen: de moeder,
bijgestaan door mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam,
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader]
wonende in [woonplaats] , thans verblijvende in de PI Vught,
hierna te noemen: de vader,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST,
REGIO HAAGLANDEN,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 2 oktober 2023 (C/02/413484 / JE RK 23-1558) en alle daarin genoemde stukken;
  • een briefrapportage van de GI ten behoeve van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 15 februari 2024;
  • het gezinsplan van de GI van [minderjarige 2] - [minderjarige 1] van 16 februari 2024;
  • de briefrapportage van de GI van 20 februari 2024;
  • het verzoek resterende deel OTS en machtiging uithuisplaatsing van de Raad van 29 februari 2024;
  • rapport verwantschapsanalyse onderzoek vaderschap van 1 maart 2024.
1.2.
Op 15 maart 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader is digitaal gehoord en een tolk in de Russische taal;
- de moeder is digitaal gehoord, bijgestaan door mr. Paniagua en een tolk in de Russische taal;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van 2 oktober 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 oktober 2023 tot 2 april 2024. Ook heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, danwel een gezinshuis met ingang van 2 oktober 2023 tot 2 april 2024.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van voornoemde machtiging in een gezinshuis.

3.Het nadere verzoek

3.1.
Aan de orde is nu nog het resterende deel van het verzoek van de Raad om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden, te weten met ingang van 2 april 2024 tot 2 oktober 2024.
3.2.
Daarnaast is aan de orde het restende deel van het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De nadere standpunten

4.1.
Door de GI is in de overlegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling samengevat, het volgende naar voren gebracht. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de heer [de vader] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [minderjarige 2] is. In de Raadsrapportage van 27 september 2023 wordt de heer [naam 1] vermeld als mogelijk (juridisch) ouder van [minderjarige 1] . Uit de gesprekken met de moeder kan vooralsnog geconcludeerd worden dat de heer [naam 1] niet de biologische vader is van [minderjarige 1] . De moeder heeft aangegeven dat de biologische vader van [minderjarige 1] de heer [naam 2] is. Deze man woont in Oekraïne en de moeder was, ten tijde dat zij zwanger raakte van [minderjarige 1] , islamitisch getrouwd met hem. De moeder geeft aan dat zij vervolgens islamitisch van hem gescheiden is ten tijde van de zwangerschap. De moeder heeft geen contact- of persoonsgegevens van deze man, anders dan dat hij woonachtig is in Oekraïne. Het is de GI derhalve niet gelukt om contact op te nemen met deze man. De GI stelt zich op het standpunt dat ook het gezag van deze vader moet worden geschorst nu hij zijn gezag feitelijk niet kan uitoefenen.
4.2.
De GI stelt zich op het standpunt dat de kinderen niet bij de ouders kunnen wonen nu de ouders in voorlopige hechtenis verblijven. De moeder verblijft in voorlopige hechtenis op verdenking van het voorbereiden van een terroristische aanslag. De vader verblijft in voorlopige hechtenis op verdenking van lidmaatschap bij een terroristische organisatie. Het strafonderzoek is in volle gang en de politie heeft hierbij aangegeven dat het nog een lange tijd gaat duren voordat dit is afgerond. Nu de moeder in detentie verblijft, kan zij derhalve niet zelfstandig voor de kinderen zorgen. Tevens is onbekend in hoeverre de moeder in staat is voor de kinderen te zorgen. Vooralsnog kan er over het perspectief van de kinderen geen besluit genomen worden, omdat de moeder nog in detentie verblijft en het niet duidelijk is of zij na een eventuele veroordeling haar verblijfsvergunning mag behouden en welke gevolgen dit voor de kinderen heeft. Mocht de moeder veroordeeld worden voor een terroristisch misdrijf, dan dient eveneens duidelijk te worden in hoeverre de moeder een eventuele schadelijke ideologie niet zal overbrengen op de kinderen. Tevens zijn er zorgen over de ontwikkeling van met name [minderjarige 1] en de problematiek die hij laat zien. Hier dient het komende half jaar meer duidelijk over te worden. Gelet op het voorgaande verzoekt de GI om het resterende deel van de ondertoezichtstelling toe te wijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Hierbij wordt door de GI opgemerkt dat de kinderen zo lang als nodig kunnen verblijven in het gezinshuis en dat zij hier veilig zijn en gestimuleerd worden in hun ontwikkeling.
4.3.
Door de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De Raad sluit aan bij hetgeen in de stukken staat en wat de GI naar voren heeft gebracht.
4.4.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, naar voren gebracht dat dat de moeder zich kan vinden in de uitgangspunten van de GI en zij voert hiertegen geen verweer. De moeder is blij met de uitgangspunten die de rechtbank heeft genomen waardoor er duidelijkheid komt over wie met het gezag is belast.

5.De nadere beoordeling

Internationaal bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Bij beschikking van 2 oktober 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de Raad. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
Ouderlijk gezag over [minderjarige 1]
5.2.
Op basis van de informatie uit het Raadsrapport en hetgeen de moeder heeft verklaard tijdens de eerdere mondelinge behandeling rijst de vraag of de heer [naam 1] met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] is belast. Aangezien een ondertoezichtstelling zich tot de ouder met gezag richt, is het dan ook van belang dat duidelijk wordt wat de gezagspositie van de heer [naam 1] is.
5.3.
De kinderrechter overweegt als volgt. De vraag of de heer [naam 1] van rechtswege met het ouderlijk gezag is belast wordt beheerst door het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996). Op grond van artikel 16 lid 1 HKBV 1996 dient het recht van het land van de gewone verblijfplaats van het kind te worden toegepast op deze vraag. Ten aanzien van [minderjarige 1] is duidelijk dat hij in Oekraïne geboren is en heeft daar tot ongeveer 2021 gewoond. In dit geval, ongeacht de nationaliteit van [minderjarige 1] , is het Oekraïense recht van toepassing op de vraag of de heer [naam 1] met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] is belast. Op grond van artikel 141 van het Oekraïense Burgerlijk Wetboek worden beide ouders met het ouderlijk gezag belast ongeacht of het kind binnen of buiten huwelijk is geboren. Er dient derhalve vast komen te staan of er familierechtelijke betrekkingen bestaan tussen [minderjarige 1] en de heer [naam 1] .
5.4.
[minderjarige 1] draagt de geslachtsnaam van de heer [naam 1] , hetgeen een aanwijzing zou kunnen zijn dat de heer [naam 1] in familierechtelijke betrekking tot [minderjarige 1] staat. Eerder heeft de moeder aangegeven dat er een islamitisch huwelijk met de heer [naam 1] heeft plaatsgevonden in Oekraïne. Uit de brief van 15 februari 2024 van de GI blijkt dat de moeder heeft aangegeven dat zijn met de heer [naam 1] in Kirgizië is getrouwd, zowel voor de wet als volgens de Islamitische tradities. De verklaringen van de moeder zijn derhalve wisselend en bovendien niet onderbouwd met stukken, ondanks dat de moeder daartoe in de gelegenheid is gesteld. Het bestaan van het huwelijk blijkt eveneens niet uit de basisregistratie personen en de geboorteakte van [minderjarige 2] . Op basis van de beschikbare informatie en stukken, kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake is van een in Oekraïne geldig gesloten of erkend huwelijk met de heer [naam 1] ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] . Gelet op het voorgaande staat niet vast dat er sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige 1] en de heer [naam 1] . Dit brengt mee dat de heer [naam 1] niet belast is met het ouderlijk gezag volgens het Oekraïense recht. Dit betekent bovendien dat de heer [naam 1] niet als belanghebbende zal worden aangemerkt in deze procedure.
5.5.
De moeder heeft de GI inmiddels laten weten dat de heer [naam 2] de biologische vader is van [minderjarige 1] . De vraag of de heer [naam 2] met het ouderlijk gezag is belast en daardoor als belanghebbende dient te worden aangemerkt in deze procedure, is wederom afhankelijk van de vraag of er sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de heer [naam 2] en [minderjarige 1] . De rechtbank stelt vast dat, net als de heer [naam 1] , ook de heer [naam 2] geen juridisch vader is van [minderjarige 1] , nu niet is gebleken dat de moeder met hem getrouwd is geweest of dat hij [minderjarige 1] heeft erkend. Dit leidt ertoe dat de heer [naam 2] niet met het ouderlijk gezag is belast. Het feit dat de moeder aangeeft dat zij met de heer [naam 2] islamitisch is getrouwd, brengt daar geen verandering in, nu het Islamitisch huwelijk in Oekraïne niet rechtsgeldig is.
5.6.
Gelet op alle beschikbare informatie en de bekende feiten en omstandigheden van het geval, is voor de rechtbank voldoende vast komen te staan dat de heer [naam 1] en de heer [naam 2] niet belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . De moeder is hierdoor eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag van [minderjarige 1] .
Ouderlijk gezag over [minderjarige 2]
5.7.
Ten aanzien van [minderjarige 2] overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige 2] is in Nederland geboren waardoor het toepasselijk recht op het van rechtswege verkrijging van gezag wordt beheerst door het Nederlandse recht (artikel 16 lid 1 HKBV 1996). Nu niet is gebleken dat de moeder getrouwd was met de biologische vader (de heer [de vader] ) of met iemand anders ten tijde van de geboorte van [minderjarige 2] , is de moeder het met eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] belast (artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Wel is uit DNA-onderzoek gebleken dat hij met een zekerheid waarschijnlijkheid de biologische vader van [minderjarige 2] is. Hoewel de heer [de vader] biologisch verwant is aan [minderjarige 2] , wordt hij niet als belanghebbende aangemerkt, omdat hij niet met het ouderlijk gezag is belast. Gelet op zijn betrokkenheid bij zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] heeft de rechtbank hem echter als informant aangemerkt in deze procedure.
Inhoudelijke beoordeling
5.8.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.9.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.10.
De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is niet afgenomen nu de moeder in detentie verblijft. Hierdoor is de moeder niet in staat om de verzorging en de opvoeding van beide kinderen op zich te nemen. Er is geen zicht dat de situatie op korte termijn gaat veranderen.
5.11.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het toewijzen van het resterende deel van het verzoek van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de (verzochte) duur van zes maanden, te weten met ingang van 2 april 2024 tot 2 oktober 2024.
5.12.
Eveneens wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis. De kinderrechter verleend daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 2 april 2024 tot 2 oktober 2024.
5.13.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierover duidelijkheid ervaren, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.14.
De kinderrechter beslist als volgt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst toe het restantverzoek van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 2 april 2024 tot 2 oktober 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis met ingang van 2 april 2024 tot 2 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Oonincx, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 28 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.