Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
- cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
2.Het verzoek
3.Standpunten
4.Beoordeling
5.Beslissing
[cliënt], geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ;
15 september 2024.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, een beschikking gegeven in een rekestprocedure naar aanleiding van een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1947. Het verzoek is ingediend op 6 maart 2024 en betreft een machtiging voor de duur van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de cliënt, haar advocaat, de casemanager en haar echtgenoot aanwezig.
De cliënt heeft tijdens de behandeling aangegeven dat het goed met haar gaat en ontkent geheugenproblemen te hebben. Ze is van mening dat haar echtgenoot en kinderen haar onterecht zorgen aanpraten. De advocaat van de cliënt refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de casemanager verklaart dat de cliënt lijdt aan geheugenverlies. De echtgenoot van de cliënt geeft aan dat haar toestand sinds een val op 2 januari 2024 is verslechterd en dat hij de zorg niet langer kan dragen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk dementie, en dat deze aandoening leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank concludeert dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om dit ernstig nadeel te voorkomen. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden meer beschikbaar, en de cliënt verzet zich tegen opname, wat haar ziektebesef en inzicht in de situatie onderstreept. De rechtbank heeft de machtiging tot opname en verblijf voor zes maanden verleend, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.