ECLI:NL:RBZWB:2024:2075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418751 JE RK 24-190
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 25 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin (bij de oma) verlengd tot 1 oktober 2024. De zaak werd behandeld in een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders, de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) en de minderjarige aanwezig waren. De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige, die momenteel bij haar oma verblijft, zorgvuldig afgewogen. De GI heeft aangegeven dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de ouderlijke conflicten en dat er onvoldoende emotionele steun is vanuit belangrijke personen in haar leven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om uiterlijk een week voor de volgende pro forma zitting verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening en de situatie van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418751 / JE RK 24-190
Datum uitspraak: 25 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de oma],
hierna te noemen: de pleegmoeder/ de oma (vz.),
wonende te [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 5 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder;
  • de oma (vz.);
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 21 maart 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 maart 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 1 april 2023 verlengd tot 1 april 2024. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 augustus 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 september 2023 verlengd tot 1 april 2024.
2.3.
Op basis van de afgegeven machtiging verblijft [minderjarige] in een pleeggezin, zijnde bij de oma (vaderszijde) en diens partner.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar (schriftelijke) verzoek ten grondslag dat [minderjarige] sinds maart 2023 bij de oma en diens partner in [woonplaats 3] verblijft. De vader woont in [woonplaats 2] . De moeder in [woonplaats 1] . Met beide ouders heeft [minderjarige] een bezoekregeling.
Naar de mening van de GI wordt [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, omdat haar loyaliteitsgevoelens enorm onder druk staan en er nog geen sprake is van een onbelast contact van [minderjarige] met haar beide ouders. Vanuit voor haar belangrijke personen ervaart [minderjarige] nog onvoldoende emotionele steun ten aanzien van de plek waar zij verblijft en de personen met wie zij contact heeft. Samen met pleegzorg is beoordeeld dat [minderjarige] voor nu het beste bij de oma kan blijven wonen. Duidelijk is al wel dat de oma enkel nog tijdelijk een plek kan bieden. Of [minderjarige] bij een van haar ouders kan wonen is op dit moment nog onduidelijk. Om hier duidelijkheid over te krijgen gaat pleegzorg starten met het afnemen van een “beoordelingsboog” bij beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI hieraan toegevoegd, dat in het kader van de “beoordelingsboog” met de moeder inmiddels een gesprek heeft plaatsgevonden. Voor de vader zal dit gesprek pas over enkele weken kunnen plaatsvinden. Voor wat betreft de moeder zijn de eerste voortekenen positief. Er zijn bij haar aandachtspunten indien [minderjarige] bij haar gaat wonen, maar met wat hulp zou dat moeten kunnen. Totdat bekend is bij welke ouder [minderjarige] het beste kan wonen, kan en zal [minderjarige] haar verblijf bij de oma voortzetten. Er is daarom uitdrukkelijk een machtiging uithuisplaatsing bedoeld in een netwerkpleeggezin (de oma). Op school is [minderjarige] afgelopen periode zorgelijk gedrag gaan vertonen. Voor [minderjarige] zal in elk geval een coach ingezet gaan worden. Totdat deze van start gaat heeft [minderjarige] volgens de GI online gesprekken met haar psycholoog van Mentaal Beter. Een verlenging van de ondertoezichtstelling met twaalf maanden is noodzakelijk. Hoeveel maanden er nodig zijn alvorens te kunnen beoordelen waar het woonperspectief van [minderjarige] ligt, is pas te beoordelen als met beide ouders de gesprekken zijn gevoerd. De GI acht in ieder geval een periode van zes maanden nodig, onder aanhouding van het resterende verzoek.
4.2.
[minderjarige] heeft tegen de kinderrechter verteld dat haar verblijf bij de oma over het algemeen prima verloopt, maar soms ook wat minder, omdat er bij oma (te)veel regels zijn. Volgens [minderjarige] verblijft zij om het weekend bij haar vader. Bij haar moeder verblijft [minderjarige] alleen op zondagen. [minderjarige] vindt dat een dag te kort. Tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling heeft [minderjarige] geen bezwaar.
4.3.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij het eens is met het verzoek. Daarbij heeft de moeder desgevraagd laten weten dat zij zes maanden een redelijke termijn vindt waarbinnen meer duidelijkheid moet zijn verkregen waar [minderjarige] het beste kan wonen. De moeder acht het verder van belang dat [minderjarige] gehoord wordt in haar wens om de bezoekregeling met haar uit te breiden.
4.4.
De vader heeft aangegeven dat hij een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet in het belang van [minderjarige] vindt, gezien het misbruik dat in het verleden in het gezin van de moeder met [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de vader in de “beoordelingsboog” weinig vertrouwen, nu daaraan slechts enkele gesprekken voorafgaan terwijl de problematiek in vele jaren is ontstaan. Hij vindt dat voor een goede beoordeling te mager. Naar de mening van de vader heeft [minderjarige] bij de oma een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Voor de (nabije) toekomst ziet de vader mogelijkheden dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Tegen het verzoek heeft de vader geen bezwaar. Desgevraagd heeft de vader aangegeven dat hij zes maanden een redelijke termijn acht waarbinnen duidelijkheid moet kunnen zijn waar [minderjarige] het beste kan wonen.
4.5.
De oma heeft naar voren gebracht dat zij [minderjarige] opvoeden met de nodige, niet ongebruikelijke, regels en dat niet altijd even gemakkelijk verloopt. De oma acht de gedragsproblemen die [minderjarige] sinds enige tijd op school laat zien zorgelijk. Daarvoor dient de nodige aandacht te zijn. Dit alles neemt volgens de oma niet weg dat zij bereid is om [minderjarige] bij haar te laten wonen zolang dat nodig is. Van de school heeft zij vernomen dat het belangrijk is dat [minderjarige] ook het volgende schooljaar nog daar op school blijft. Tegen het verzoek heeft de oma geen bezwaar.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.4.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de loyaliteitsgevoelens van [minderjarige] vanwege de ouderstrijd erg onder druk staan en er nog geen sprake is van een onbelast contact van [minderjarige] met haar beide ouders. Vanuit voor haar belangrijke personen ervaart [minderjarige] nog onvoldoende emotionele steun ten aanzien van de plek waar zij gaat wonen en de personen met wie zij contact heeft. Dit leidt ertoe dat [minderjarige] nog ernstig in haar sociaal-emotionele ontwikkeling wordt bedreigd en dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Van de GI wordt verwacht dat zij in de komende periode van ondertoezichtstelling zal bezien in hoeverre en op welke wijze de samenwerking tussen de ouders kan worden verbeterd zodat [minderjarige] zich gemakkelijker tussen haar ouders zal kunnen gaan begeven, of en zo ja welke uitbreiding er mogelijk is van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] en dat zij oog zal hebben voor de (oorzaak van de) huidige gedragsproblemen van [minderjarige] op school.
5.5
Ook blijkt dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, nu het onderzoek naar het toekomstperspectief van [minderjarige] momenteel lopende is. De resultaten daarvan zullen moeten worden afgewacht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI desgevraagd verklaard dat er naar verwachting over zes maanden meer duidelijkheid is over het toekomstperspectief van [minderjarige] . De kinderrechter ziet in het voorgaande aanleiding om het verzoek toe te wijzen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot een half jaar en dat verzoek voor het overige aan te houden. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk één week vóór de na te noemen pro forma datum schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verloop van de maatregelen en de hulpverlening. Voorts dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterend deel van het verzoek. Na ommekomst van dit bericht zal een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling worden ingepland.
De GI en de belanghebbenden zullen daarvoor dan te zijner tijd worden opgeroepen.
5.6.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot met ingang van 1 april 2024 tot 1 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin, zijnde bij oma vz.) met ingang van 1 april 2024 tot 1 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het overige gedeelte van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
donderdag 5 september 2024 pro forma, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 29 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.