ECLI:NL:RBZWB:2024:2081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10815744 CV EXPL 23-4046 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur en buitengerechtelijke kosten in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert de besloten vennootschap Bodem & Ontwikkeling B.V. (hierna: B&O) betaling van een openstaande factuur van € 662,16 van de gedaagde partij, een andere besloten vennootschap. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht waarbij B&O diensten heeft verricht voor de gedaagde partij. De gedaagde heeft erkend dat B&O de werkzaamheden heeft verricht, maar stelt dat zij de hoofdsom inmiddels volledig heeft voldaan en dat de kosten van de gemachtigde voor rekening van B&O komen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de hoofdsom niet binnen de geldende betalingstermijn heeft voldaan en dat B&O gerechtigd was om buitengerechtelijke stappen te ondernemen. De rechter oordeelt dat de buitengerechtelijke kosten, die door B&O zijn gemaakt, redelijk zijn en voor rekening van de gedaagde komen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie tussen partijen en de gevolgen van het niet nakomen van betalingsverplichtingen. De rechter heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 810,73. Het vonnis is uitgesproken op 13 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10815744 CV EXPL 23-4046
vonnis d.d. 13 maart 2024
inzake
de besloten vennootschap Bodem & Ontwikkeling B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (5626 EB) Eindhoven aan het adres Boven Zijde 7 ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.W.C. Moolenaar, werkzaam ten kantore van Lysias Juristen te Geldrop,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.t.h.o.d.n.
[bedrijf],
statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [adres 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam aldaar.
Partijen worden hierna “ B&O ” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 15 november 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 27 november 2023 met één productie;
c. de akte van B&O , tevens houdende een wijziging van eis, van 17 januari 2024;
d. de antwoordakte van [gedaagde] van 25 januari 2024.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1 B&O vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 662,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 28 november 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten en de rente daarover. Zij stelt in opdracht en voor rekening van [gedaagde] diensten te hebben verricht. [gedaagde] heeft de uit hoofde van die werkzaamheden verstuurde factuur deels onbetaald gelaten, zodat zij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert B&O aan dat [gedaagde] niet de volledige vordering heeft voldaan, omdat zij geen rekening heeft gehouden met de verschuldigde buitengerechtelijke kosten en verschenen wettelijke handelsrente. Er zijn in het buitengerechtelijk traject nooit gezondheidsproblemen gesteld. Er is enkel aangegeven dat er liquiditeitsproblemen waren. B&O heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld in delen te betalen, maar [gedaagde] is niet direct gaan betalen, zoals was verzocht door B&O , zodat er geen betalingsregeling tot stand is gekomen. Op het moment dat de dagvaarding werd betekend, was er niemand van [gedaagde] aanwezig aan wie betekend kon worden, zodat op deze manier betekend moest worden.
2.2
[gedaagde] erkent dat B&O de werkzaamheden heeft verricht en de hoogte en verschuldigdheid van de hoofdsom. Zij stelt inmiddels de volledige hoofdsom te hebben voldaan. De kosten van de gemachtigde van B&O komen naar haar mening voor rekening van B&O . Dat is haar ondernemersrisico. Daarbij had de gemachtigde geen zaaknummer vermeld in de dagvaarding, zodat [gedaagde] niet wist welk zaaknummer zij bij antwoord moest hanteren. Het starten van een procedure was bovendien onnodig, omdat met één telefoontje navraag had kunnen worden gedaan over de stand van de betalingen. Door gezondheidsproblemen van de eigenaar van [gedaagde] is het lastig omzet te genereren. Als er was gebeld, had hij dit uit kunnen leggen aan B&O . Er is voor een onpersoonlijke aanpak gekozen door een procedure te starten. Niet eens is de dagvaarding persoonlijk overhandigd, zodat [gedaagde] de dagvaarding als onwettig en onterecht beschouwt.
2.3
Tussen partijen staat vast dat B&O werkzaamheden in opdracht en voor rekening van [gedaagde] heeft verricht voor een bedrag van € 3.392,50. [gedaagde] is dit bedrag dan ook verschuldigd.
2.4
Tussen partijen staat vervolgens vast dat dit bedrag niet binnen de geldende betalingstermijn is voldaan. Uit artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) zonder toestemming van de schuldeiser (in dit geval B&O ) niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Het voorgaande betekent dat B&O , toen [gedaagde] de openstaande hoofdsom niet tijdig betaalde, bevoegd was (buiten)gerechtelijke stappen te ondernemen om het openstaande bedrag te kunnen innen.
2.5
Uit de overgelegde correspondentie volgt dat [gedaagde] , ondanks het voorgaande, in de gelegenheid is gesteld de hoofdsom in delen te voldoen, maar dat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarden die B&O daaraan verbonden had. B&O mocht met die stand van zaken een buitengerechtelijk traject en daarna een procedure starten. Het had immers juist op de weg van [gedaagde] gelegen om actief contact op te (laten) nemen met B&O om de betalingsproblemen (om welke reden dan ook) bespreekbaar te maken.
2.6
De buitengerechtelijke kosten zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook in redelijkheid gemaakt. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW komen deze voor rekening van [gedaagde] . Het in rekening gebrachte bedrag van € 478,93 komt overeen met de geldende forfaitaire tarieven, zodat dit bedrag verschuldigd is.
2.7
De wettelijke handelsrente is gegrond op de wet (artikel 6:119a BW), zodat deze ook voor rekening van [gedaagde] komt.
2.8
Tussen partijen staat vast dat inmiddels een bedrag van € 3.932,50 is betaald door [gedaagde] . Als rekening wordt gehouden met het bepaalde in artikel 6:44 lid 1 BW dient de betaling eerst in mindering op de buitengerechtelijke kosten en de verschenen wettelijke handelsrente te worden gebracht, zodat een hoofdsom van € 662,16 resteert. Dit bedrag en de wettelijke handelsrente daarover zal worden toegewezen.
2.9
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat de dagvaarding is betekend conform het bepaalde in artikel 47 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat deze rechtsgeldig is betekend. Het is gebruikelijk dat op dat moment nog geen zaaknummer bekend is, omdat het zaaknummer pas bekend is op de eerste rolzitting (in deze zaak 29 november 2023).
2.1
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van B&O worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 106,73;
- griffierecht € 365,00;
- salaris gemachtigde € 271,50 (1 punt à € 204,00 en ½ punt € 135,00);
- nakosten
€ 67,50+;
Totaal € 810,73.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan B&O te betalen een bedrag van € 662,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 27 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 810,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.