ECLI:NL:RBZWB:2024:2090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
02-240622-22 en 02-253005-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hamburger
  • A. Toekoen
  • R. Pooyé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld en zware mishandeling met langdurige gevolgen voor slachtoffers

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee geweldsincidenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, waarbij één slachtoffer een neusfractuur opliep die meerdere operaties vereiste. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer, en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere jeugddetentie toegewezen. De benadeelde partij, één van de slachtoffers, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 3.964,22, inclusief immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde bijzondere voorwaarden op voor de verdachte, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor agressieregulatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-240622-22 en 02-253005-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. N.J.R.M. Elings, advocaat te Molenschot.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair in vereniging openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] ,
primair samen met anderen [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, subsidiair heeft geprobeerd samen met anderen [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meer subsidiair openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 2] en meest subsidiair [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie voert aan dat aangever [slachtoffer 1] verhaal is gaan halen bij de verdachten. Daarbij is hij op verdachte afgelopen waarbij verdachte een gevechtshouding aanneemt. [slachtoffer 1] heeft verdachte vastgepakt en hem tegen de grond getrokken. Vervolgens is [slachtoffer 1] door verdachte meermalen tegen zijn hoofd geslagen en heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] tweemaal tegen zijn hoofd geschopt. Door hem wordt gericht en met kracht geschopt. Verdachte en [medeverdachte 1] worden op de camerabeelden herkend. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het door verdachte gebruikte geweld vanwege zijn aard, ernst en intensiteit naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aanmerkt als een poging tot doodslag. Hij verzoekt verdachte hier dan ook partieel van vrij te spreken. [slachtoffer 1] heeft flinke zwellingen overgehouden aan het geweld in het gezicht en aan zijn hoofd. Er is een combinatie geweest van slaan en trappen op het hoofd van [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag. Dit geweld is afwisselend gebruikt door verdachte en [medeverdachte 1] . Gezien de aard, ernst en intensiteit kan het geweld naar de mening van de officier van justitie naar zijn uiterlijke verschijningsvorm wel worden aangemerkt als zijnde gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wettig en overtuigend kan dan ook worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
De officier van justitie baseert zijn standpunt op basis van de aangiften van [slachtoffer 1] , de verklaring van [getuige 1] , de verklaring van [getuige 6] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden in de hal van [café 1] .
feit 2:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [slachtoffer 2] tussen zijn broertje en verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ging staan op het moment dat de situatie dreigde te escaleren. Op het moment dat hij tussen beiden komt, krijgt hij direct een vuistslag van [medeverdachte 2] . Vervolgens valt [slachtoffer 2] en wordt hij door [medeverdachte 1] tegen zijn hoofd geschopt en door [medeverdachte 2] met kracht tegen zijn hoofd geslagen. [slachtoffer 2] wordt gevolgd door [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon. Dan wordt [slachtoffer 2] weer in zijn gezicht geslagen. Hij valt opnieuw op de grond. Verdachte tilt [slachtoffer 2] vervolgens omhoog en slaat [slachtoffer 2] meermalen tegen zijn hoofd. Ook wordt [slachtoffer 2] geschopt door verdachte. [slachtoffer 2] heeft zijn neus gebroken als gevolg van het geweld. Hij heeft zich meermalen moeten laten opereren.
De officier van justitie is van mening dat het letsel van [slachtoffer 2] niet de kwalificatie kan dragen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het primair ten laste gelegde. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde poging om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen volgens hem wettig en overtuigend bewezen worden. De officier van justitie baseert zijn standpunt op de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaring van [getuige 2] , de verklaring van [getuige 3] , de verklaring van [getuige 4] , de verklaring van [getuige 5] , de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] en de processen-verbaal betreffende de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Hiervoor ontbreekt ook het bewijs in het dossier over het letsel van [slachtoffer 1] . Nu het letsel niet kan worden vastgesteld dient verdachte vrijgesproken te worden van het primair ten laste gelegde. Ook is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank.
feit 2:
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte aangever [slachtoffer 2] juist omhoog wilde helpen. Hij had niet de intentie om geweld toe te passen. Aangever [slachtoffer 2] zegt zelf in zijn verklaring dat hij in paniek was en agressief was na de eerste klap. Ook was hij boos op de mensen van het café die hem wilden helpen, omdat hij dacht dat deze mensen hem wilden slaan. Het is dan ook de vraag of hij ook boos was op verdachte op het moment dat hij zich moest verdedigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1:
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld. Verdachte was met medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de avond en begin van de nacht van 30 op 31 juli 2022 in [café 1] in Oosterhout. Ook waren daar aangevers met [getuige 1] . Na een incident tussen aangevers [slachtoffer 1] en [naam] in het bargedeelte van het café gaat aangever [slachtoffer 1] naar de hal van het café. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 1] op verdachte afloopt en verdachte een gevechtshouding aanneemt. [slachtoffer 1] pakt verdachte vast en verdachte slaat [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd. [slachtoffer 1] trekt verdachte naar de grond. Hierna neemt [slachtoffer 1] afstand van verdachte om vervolgens een sprong omhoog te maken en met zijn voet richting verdachte te stampen. Nadat verdachte is opgestaan, staat hij met gespreide armen. Hij valt hierna [slachtoffer 1] aan met nog een persoon met een schoudertas. Deze tweede persoon maakt een trappende beweging richting [slachtoffer 1] en verdachte probeerde [slachtoffer 1] met gebalde vuist te slaan tegen het hoofd, maar raakte deze niet. Verdachte blijft inslaan op [slachtoffer 1] met gebalde vuisten richting het hoofd van [slachtoffer 1] . Ook komt er nog een derde persoon bij die meermalen met gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer 1] slaat. Nadat [slachtoffer 1] ten val is gekomen maakt de tweede persoon een schoppende beweging richting het lichaam of het hoofd van [slachtoffer 1] . Op de beelden is niet te zien of [slachtoffer 1] wordt geraakt, omdat een getuige met zijn lichaam het zicht blokkeert. Hierna maakt de tweede persoon nogmaals een trappende beweging richting het hoofd van [slachtoffer 1] . Ook hierbij is niet te zien of [slachtoffer 1] wordt geraakt.
Als gevolg van het geweld heeft [slachtoffer 1] een gekneusd jukbeen en een gekneusde schouder opgelopen alsmede zwellingen op zijn hoofd en gezicht.
Betrokkenheid verdachte en [medeverdachte 1]
Verdachte zelf heeft verklaard bij het incident in de gang betrokken te zijn geweest, maar gehandeld te hebben uit zelfverdediging.
[medeverdachte 1] is door verbalisanten herkend op de camerabeelden als zijnde de persoon met het ringbaardje en een nektasje. Hoewel de camerabeelden van de hal van het café van matige kwaliteit en zwart-wit zijn, is de herkenning van medeverdachte door de verbalisant voldoende omschreven met onderscheidende uiterlijke kenmerken van verdachte. . Naast het wettig bewijs heeft de rechtbank ook de overtuiging dat [medeverdachte 1] en verdachte bij dit geweldsincident betrokken zijn geweest.
Geen poging zware mishandeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een poging om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen niet kan worden bewezen. Op de beelden is te zien dat er een trappende beweging wordt gemaakt richting [slachtoffer 1] , maar niet kan worden vastgesteld of [slachtoffer 1] hierdoor wordt geraakt. Hoewel [slachtoffer 1] kneuzingen en zwellingen in zijn gezicht heeft overgehouden aan het geweld kan in deze zaak onvoldoende worden vastgesteld dat er met het slaan en stompen tegen het gezicht en lichaam van [slachtoffer 1] een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Openlijke geweldpleging
De rechtbank is voorts van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging wel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er was tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en zij hebben beiden een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 1] .
feit 2:
Aangever [slachtoffer 2] kwam buiten bij [café 2] in Oosterhout in de nacht van 25 augustus 2022 op voor zijn broertje die kennelijk problemen had met medeverdachte [medeverdachte 2] . Toen aangever vroeg wat er aan de hand was, werd hij direct met een vuist in zijn gezicht geslagen door [medeverdachte 2] . Aangever verloor zijn balans en viel toen tegen een barkruk.
Terwijl aangever op de grond viel, werd hij door [medeverdachte 1] geslagen tegen zijn hoofd. Aangever lag op zijn zij. [medeverdachte 1] trapte hem toen met kracht in zijn gezicht. Hierna is aangever opgestaan en liep hij naar achteruit.
Vervolgens wordt aangever door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met gebalde vuisten geslagen in zijn gezicht, tegen zijn hoofd en zijn lichaam waarna aangever weer op de grond valt.
Hierna komt verdachte richting aangever en hij tilt aangever omhoog. Vervolgens staat verdachte tegenover aangever en slaat hij aangever eerst met zijn linkervuist en direct daarna met zijn rechtervuist tegen het hoofd. Ook trapt hij aangever tegen zijn been waarna hij een springende beweging maakt om de vuistslag die hij dan aangever tegen het hoofd geeft kracht bij te zetten. Vervolgens lopen verdachte en de medeverdachten weg.
Als gevolg van het geweld heeft aangever pijn en het volgende letsel opgelopen:
  • twee blauwe ogen;
  • wond op het neusbeen;
  • neusfractuur;
  • pijn op zijn achterhoofd;
  • pijn op zijn gehele rechterbeen van heup tot voet;
  • pijn aan zijn linker heup;
  • pijn aan linkerschouder;
  • hoofdpijn.
Aangever is op 6 september 2022 geopereerd in verband met de neusfractuur. Vanwege aanhoudende neuspassageklachten is aangever opnieuw geopereerd aan zijn neus op 6 juni 2023.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt zich eerst de vraag of er bij [slachtoffer 2] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel in verband met de neusfractuur was van dien aard dat er tweemaal een operatie noodzakelijk is gebleken. Gezien de lange periode tussen de operatiedata kan worden vastgesteld dat in de tussenliggende periode aangever fysieke beperkingen heeft ondervonden gezien de aanhoudende neuspassageklachten. Het neusletsel is nog altijd niet geheel hersteld.
Op grond van het voorgaande en gelet op de vaste jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Gelet op de wijze waarop [slachtoffer 2] is geschopt en geslagen is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachten ook gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. .
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij het tenlastegelegde het volgende af. Zij zijn als groep opgetrokken en hebben beurtelings geweld gebruikt tegen aangever. Zij hebben dan ook allen een significante bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld tegen aangever en deze handeling bestonden in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. De verklaring van de verdediging dat verdachte [slachtoffer 2] wilde helpen met opstaan en de andere verdachte van hem afhield volgt de rechtbank niet. Deze gedragingen volgen niet uit de camerabeelden en ook het geweld dat meteen daarna door verdachte wordt uitgeoefend op aangever getuigt niet van deze intentie. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook van de verdediging.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is dus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van aangever [slachtoffer 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
subsidiair
omstreeks 30 juli 2022 te Oosterhout openlijk, te weten in [café 1] , gelegen aan [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door voornoemde [slachtoffer 1]
- meermalen, tegen het gezicht en het lichaam te slaan en te stompen
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
kneuzingen van de schouder en het jukbeen en meerdere zwellingen op
het hoofd en het gezicht, voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
primair
hij op 25 augustus 2022 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen,
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 2]
- meermalen in het gezicht te stompen
en
- meermalen in het gezicht en
tegenhet lichaam te
schoppen, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
Verdachte beroept zich op noodweer subsidiair op noodweerexces. Verdachte heeft zich verdedigd tegen een aanval van aangever. Over en weer zijn rake klappen uitgedeeld. Het is voorts de vraag hoe dit gevecht moet worden geduid waarin zij beiden schuld hebben aan de situatie en waarbij naar ieders eigen aandeel moet worden gekeken. Het is van kwaad tot erger geworden door hevige gemoedsbewegingen waarin zij waarschijnlijk beiden zaten. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit.
feit 2:
Door de verdediging is een beroep gedaan op putatief noodweer(exces). Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat hij zich moest verdedigen. Verdachte heeft het dreigend gevaar ingebeeld of verkeerd begrepen. Doordat aangever [slachtoffer 2] in paniek was nadat hij was geslagen en dus boos was, dacht verdachte dat [slachtoffer 2] hem iets aan zou doen toen hij [slachtoffer 2] overeind trok. Door (overmatig) alcoholgebruik en groepsdruk heeft verdachte de situatie helemaal verkeerd ingeschat. Hij voelde zich op goede gronden aangerand, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Het voorval vooraf en de agressie van [slachtoffer 2] heeft bij verdachte een hevige gemoedsbeweging teweeggebracht waardoor hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden en niet proportioneel heeft gehandeld. Hij heeft onder invloed van deze hevige gemoedsbeweging gehandeld toen hij [slachtoffer 2] sloeg en schopte. Hij heeft zichzelf verdedigd en niet gehandeld om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
Van noodweer of noodweerexces is volgens de officier van justitie geen sprake geweest. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte door een ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging is doorgeschoten in zijn verdediging. De overschrijding van de grenzen van proportionaliteit of subsidiariteit was niet het gevolg van een hevige gemoedsbeweging, terwijl de gemoedsbeweging ook niet het gevolg kan zijn geweest van de aanranding door die [slachtoffer 1] .
feit 2:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van een situatie van putatief noodweer op geen enkele wijze is gebleken. Verdachte tilt [slachtoffer 2] juist op om vervolgens door te gaan met het geweld. Wellicht dat er door [slachtoffer 2] iets is gezegd, maar van een situatie waarin verdachte zich bedreigd zou kunnen voelen is in het geheel geen sprake geweest. Verdachte past vervolgens op een professionele manier geweld toe op [slachtoffer 2] waaruit ook niet blijkt van een dergelijke situatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
feit 1:
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer 1] achter verdachte aanloopt. Op de camerabeelden van de hal van het café is te zien dat verdachte met zijn vuisten naar voren in een gevechtshouding gaat staan. Verdachte staat dan aan de andere kant van de hal van het café, met zijn rug naar de deur naar buiten. Voor zover er hier sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, was verdediging echter niet noodzakelijk. Verdachte had immers op dit moment eenvoudig weg kunnen lopen naar buiten. Vervolgens wordt hij aangevallen door [slachtoffer 1] en raken zij in gevecht. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
feit 2:
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De rechtbank acht de omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen is geen sprake geweest, ook niet waarin er sprake is van een dreigend gevaar dat mogelijk door verdachte is ingebeeld waardoor hij de situatie verkeerd heeft beoordeeld. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte naar aangever toe loopt en hem omhoog tilt nadat aangever voor de tweede maal op de grond is gevallen nadat meerdere malen tegen zijn hoofd is geslagen en in zijn gezicht is getrapt. Niet uitgesloten kan worden dat er iets is gezegd door aangever, maar doordat er reeds zeer fors geweld tegen aangever was gebruikt en hij op de grond lag, kon niet worden verwacht dat hij verdachte zou gaan aanvallen. Dat hij verdachte wilde aanvallen is verder ook niet gebleken. Verdachte heeft vanaf het begin van de confrontatie met aangever erbij gestaan en hij hoorde tot de groep van de verdachten die samen uitvoering gaven aan het geweld. Ook het geweld dat vervolgens door verdachte wordt toegepast is zeer fors en lijkt bewust te zijn uitgevoerd op aangever. Hij stompt en trapt aangever met forse kracht terwijl deze weer op de grond valt. Gelet op het voorgaande vindt de lezing door de verdediging geen enkele steun in de gebezigde bewijsmiddelen. Het beroep op putatief noodweer kan dan ook niet slagen en wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering worden geadviseerd. Deze bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de verdediging in de strafmaat rekening te houden met de positieve ontwikkeling van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee geweldsfeiten. Op 25 augustus 2022 heeft hij samen met anderen [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Zij hebben samen meerdere malen [slachtoffer 2] met kracht tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] gestompt en geschopt. Verdachte heeft hierbij, nadat [slachtoffer 2] al was geslagen en geschopt, [slachtoffer 2] opgetild en hem nogmaals meermalen tegen zijn gezicht geslagen. Het gaat hier om zinloos uitgaansgeweld waarbij met overmacht van meerdere personen tegen één persoon buitensporig geweld is toegepast. Het behoeft geen betoog dat dit voor [slachtoffer 2] een zeer angstige en pijnlijke situatie is geweest. Uit zijn slachtofferverklaring is ook gebleken dat hij naast zijn zware fysieke letsel forse psychische gevolgen heeft ondervonden door het toedoen van verdachte en de medeverdachten.
Daarnaast heeft verdachte zich een aantal weken daarvoor ook met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in [café 1] waar [slachtoffer 1] is geslagen. Ook dit ging om zinloos uitgaansgeweld waarbij met overmacht van meerdere personen buitensporig geweld is toegepast. Dergelijke feiten hebben grote impact op de slachtoffers en versterken de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook ernstig aan.
Voor het bepalen van een strafmaat en strafmodaliteit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de ernst van het feit en het advies van de reclassering.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij meerdere malen in het verleden is veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten.
Persoonlijke omstandigheden
De reclassering heeft in de rapportage van 29 februari 2024 aangegeven dat er sprake is van een delictpatroon. Verdachte is vaker betrokken geweest bij geweldsincidenten in het uitgaanscircuit, laat onder invloed van alcohol agressief gedrag zien en is een beoefenaar van kickboksen. Door Fivoor is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van onderliggend trauma en dit kan verband hebben met zijn gewelddadige gedrag. Verder lijkt er voldoende stabiliteit op de verschillende leefgebieden. Het algemene risico wordt ingeschat op hoog en het risico op geweld ingeschat als gemiddeld. Verdachte lijkt nu wel open te staan voor behandeling. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener en een contactverbod met de medeverdachten.
Op te leggen straf
Hoewel de eis van de officier van justitie in het licht van de bewezen verklaarde feiten te begrijpen is, is de rechtbank van oordeel dat mede met het oog op de persoonlijke omstandigheden van verdachte een lagere straf passend en geboden is.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 47 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten met een proeftijd van twee jaar. Naast de algemene voorwaarde zal de rechtbank tevens de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod. Ook zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 240 uur.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten het medeplegen van zware mishandeling en openlijk geweld.
Gelet op het feit dat verdachte eerder is veroordeeld in verband met geweldsdelicten alsmede het risico op recidive momenteel nog steeds gemiddeld wordt ingeschat en behandeling nodig is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c lid 6 Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 19.164,22 voor feit 2.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen. Hij is van mening dat dat daarbij tevens de hoofdelijkheid bepaald moet worden en de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente moeten worden opgelegd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond en de vordering van de benadeelde partij om die reden afgewezen moet worden. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat ten aanzien van de opgevoerde studiekosten nader onderzoek is vereist. In het kader van dit strafproces is onvoldoende ruimte om het causaal verband nader te onderzoeken. De verdediging is dan ook van mening dat de beoordeling van deze kostenpost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert zodat [slachtoffer 2] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Verder blijkt uit het dossier niet dat de neusoperatie die [slachtoffer 2] heeft ondergaan op 6 juni 2023 verband houdt met het feit. De verdediging verzoekt [slachtoffer 2] dan ook in de vordering van de opgevoerde schade hiervan niet-ontvankelijk te verklaren.
materiële schade
De rechtbank overweegt dat de kosten van de materiële schade, met uitzondering van de studiekosten, voldoende zijn gemotiveerd en onderbouwd met stukken. Het is daarbij aannemelijk dat de gemaakte zorgkosten door [slachtoffer 2] zowel in 2022 als in 2023 een rechtstreeks gevolg zijn van de zware mishandeling door verdachte en de medeverdachten. De vordering zal dan ook ten aanzien van deze kosten (€ 964,22) worden toegewezen.
studiekosten
Met betrekking tot de studiekosten overweegt de rechtbank dat voor het vaststellen van de hoogte van deze schade nader onderzoek noodzakelijk is. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Er is daarmee ook sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,00 billijk.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] zal toewijzen voor een bedrag van € 3.964,22.
wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 25 augustus 2022.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Verdachte hoeft niet meer te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 14 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 28 augustus 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primaire tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: subsidiair:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2: primair:Medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk op
2 april 2024 te 12.00 uurzal melden bij Reclassering Nederland, Langendijk 34 te Breda, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van
Ambulant Centrum Fivoorof een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressieregulatieproblematiek;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 28 augustus 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-253005-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
14 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] (feit 2)van
€ 3.964,22, waarvan € 964,22 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2](feit 2),
€ 3.964,22te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
49 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2024.
De griffier is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.