ECLI:NL:RBZWB:2024:2091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
02-059585-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Hamburger
  • mr. Pooyé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor openlijk geweld en medeplegen van zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die betrokken was bij twee geweldsfeiten. De zaak betreft uitgaansgeweld waarbij de verdachte samen met medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in nauwe en bewuste samenwerking geweld hebben gebruikt, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3], die een neusfractuur opliep en meerdere operaties moest ondergaan.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld en medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en aan medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van veertien dagen, een werkstraf van 180 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk, en schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen voor een bedrag van € 990,22 en de vordering van [slachtoffer 3] voor een bedrag van € 3.964,22, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-059585-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats]
wonende te [plaats]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in vereniging openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
primair samen met anderen [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, subsidiair heeft geprobeerd samen met anderen [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meer subsidiair openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 3] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk geweld in vereniging heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De officier van justitie voert aan dat verdachte [slachtoffer 2] aansprak en hem direct klappen tegen zijn hoofd heeft gegeven. Ook [slachtoffer 1] is toen tegen de grond geslagen. Door de klappen is [slachtoffer 1] twee keer buiten bewustzijn geweest. [medeverdachte 1] is herkend door [getuige 1] als de jongen met het nektasje. Ook [slachtoffer 1] heeft verklaard te zijn geslagen door een jongen met een nektasje. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben geweld gebruikt. Omdat het geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vrijwel direct na elkaar heeft plaatsgevonden, is het duidelijk dat verdachte en [medeverdachte 1] een groep vormden. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] van zijn barkruk geslagen en daarna nog meer geweld gebruikt met verdachte tegen [slachtoffer 2] door hem te slaan en te trappen. Het maakt voor de bewezenverklaring verder niet uit of verdachte [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] heeft geslagen of dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] heeft geslagen.
De officier van justitie baseert zijn standpunt ten aanzien van feit 1 op
de aangiften van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de verklaring van [getuige 1] , de verklaring van verdachte en de verklaring van [getuige 2] .
feit 2:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [slachtoffer 3] tussen zijn broertje en verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ging staan op het moment dat de situatie dreigde te escaleren. Op het moment dat hij tussen beiden komt, krijgt hij direct een vuistslag van verdachte. Vervolgens valt [slachtoffer 3] en wordt hij door [medeverdachte 1] tegen zijn hoofd geschopt en door verdachte met kracht tegen zijn hoofd geslagen. [slachtoffer 3] wordt gevolgd door [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon. Dan wordt [slachtoffer 3] weer in zijn gezicht geslagen. Hij valt opnieuw op de grond. [medeverdachte 2] tilt [slachtoffer 3] vervolgens omhoog en slaat [slachtoffer 3] meermalen tegen zijn hoofd. Ook wordt [slachtoffer 3] geschopt door [medeverdachte 2] . [slachtoffer 3] heeft zijn neus gebroken als gevolg van het geweld. Hij heeft zich meermalen moeten laten opereren.
De officier van justitie is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat door het geweld dat verdachte heeft gepleegd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook kan volgens hem niet worden bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Wel acht de officier van justitie de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] samen met de medeverdachten wettig en overtuigend bewezen. Zij hebben alle drie geweld gebruikt tegen [slachtoffer 3] . Dit moet worden gezien als een nauwe en bewuste samenwerking want het is duidelijk dat deze verdachten elkaar opvolgen als het gaat om de geweldshandelingen.
De officier van justitie baseert zijn standpunt op de aangifte van [slachtoffer 3] , de verklaring van [getuige 3] , de verklaring van [getuige 4] , de verklaring van [getuige 5] , de verklaring van [getuige 6] , de verklaring van verdachte en de processen-verbaal betreffende de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] een racistische opmerking maakte en een beweging naar hem toe maakte, hierop heeft verdachte hem één klap gegeven en toen is hij weggegaan. Niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een situatie van openlijk geweld. Ook is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft niet buitenproportioneel gehandeld en aangever heeft hier een groot eigen aandeel in gehad. De rechtbank zou hoogstens kunnen komen tot een eenvoudige mishandeling, maar dit is niet aan verdachte ten laste gelegd. Hij dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 1.
feit 2:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet kan komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling of een poging daarvan. Niet duidelijk is door wie welke geweldshandelingen zijn gepleegd. Ten aanzien van een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1:
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld. Verdachte was met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de avond en begin van de nacht van 30 op 31 juli 2022 in [café 1] in [plaats] . Ook waren daar aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met [getuige 1] . Op een moment sloeg de sfeer om. Er ontstond een woordenwisseling tussen [slachtoffer 2] en verdachte. Kort daarna werd [slachtoffer 2] door verdachte geslagen. Vervolgens werd [slachtoffer 1] geslagen.
Wie heeft wie geslagen
Zowel [slachtoffer 1] als [getuige 1] hebben verklaard dat [slachtoffer 1] is geslagen door de jongen met het nektasje en een baardje. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij destijds een baardje had. [getuige 1] heeft onderzoek gedaan op facebook en daarbij foto’s van [medeverdachte 1] bekeken en heeft verklaard dat de jongen die [slachtoffer 1] heeft geslagen [medeverdachte 1] was.
Uit de verklaring van verdachte blijkt verder dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Dit wordt ook bevestigd door [getuige 2] .
[medeverdachte 1] wordt op de camerabeelden van de hal van het café herkend als de persoon met het nektasje en het baardje.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dus dat [medeverdachte 1] diegene is geweest die [slachtoffer 1] heeft geslagen direct nadat verdachte [slachtoffer 2] had geslagen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] .
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 1] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2] .
feit 2:
Aangever [slachtoffer 3] kwam buiten bij [café 2] in [plaats] in de nacht van 25 augustus 2022 op voor zijn broertje [getuige 3] die mogelijk problemen had met verdachte. Toen aangever vroeg wat er aan de hand was, werd hij direct met een vuist in zijn gezicht geslagen door verdachte. Aangever verloor zijn balans en viel toen tegen een barkruk.
Terwijl aangever op de grond viel, werd hij door [medeverdachte 1] geslagen tegen zijn hoofd. Aangever lag op zijn zij. Verdachte trapte hem toen met kracht in zijn gezicht. Hierna is aangever opgestaan en liep hij naar achteruit.
Vervolgens wordt aangever door verdachte en [medeverdachte 1] met gebalde vuisten geslagen in zijn gezicht, tegen zijn hoofd en zijn lichaam waarna aangever weer op de grond valt.
Hierna komt [medeverdachte 2] richting aangever en hij tilt aangever omhoog. Vervolgens staat [medeverdachte 2] tegenover aangever en slaat hij aangever eerst met zijn linkervuist en direct daarna met zijn rechtervuist tegen het hoofd. Ook trapt hij aangever tegen zijn been waarna hij een springende beweging maakt om de vuistslag die hij dan aangever tegen het hoofd geeft kracht bij te zetten. Vervolgens lopen verdachte en de medeverdachten weg.
Als gevolg van het geweld heeft aangever pijn en het volgende letsel opgelopen:
  • twee blauwe ogen;
  • wond op het neusbeen;
  • neusfractuur;
  • pijn op zijn achterhoofd;
  • pijn op zijn gehele rechterbeen van heup tot voet;
  • pijn aan zijn linker heup;
  • pijn aan linkerschouder;
  • hoofdpijn.
Aangever is op 6 september 2022 geopereerd in verband met de neusfractuur. Vanwege aanhoudende neuspassageklachten is aangever opnieuw geopereerd aan zijn neus op 6 juni 2023.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt zich eerst de vraag of er bij aangever [slachtoffer 3] sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat het letsel van aangever is toegebracht door de geweldshandelingen van verdachte en de medeverdachten. Het letsel van aangever bestond uit twee blauwe ogen, wond op het neusbeen, neusfractuur, pijn op zijn achterhoofd, pijn op zijn gehele rechterbeen van heup tot voet, pijn aan zijn linkerheup, pijn aan linkerschouder en hoofdpijn. Het letsel in verband met de neusfractuur was van dien aard dat er tweemaal een operatie noodzakelijk is gebleken. Gezien de lange periode tussen de operatiedata kan worden vastgesteld dat in de tussenliggende periode aangever fysieke beperkingen heeft ondervonden gezien de aanhoudende neuspassageklachten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het tenlastegelegde het volgende af. Zij zijn als groep opgetrokken en zij hebben beurtelings geweld gebruikt tegen aangever. Zij hebben dan ook allen een significante bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld tegen aangever en deze handeling bestond in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank dicht daarbij verdachte ook een aanzienlijke rol toe aangezien er op twee momenten door hem geweld is gebruikt. Uit de verklaring van de [getuige 7] blijkt dat hij de eerste klap heeft gegeven waarna de situatie escaleert en blijkens de camerabeelden slaat hij daarna, nadat [medeverdachte 1] aangever onder meer geschopt heeft, aangever nogmaals samen met [medeverdachte 1] . Zijn rol is dan ook niet kleiner geweest dan die van de medeverdachten. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van aangever [slachtoffer 3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. omstreeks 30 juli 2022 te [plaats] openlijk, te weten in [café 1] , gelegen aan [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, tegen het gezicht te stompen;
2.
primair
hij op 25 augustus 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen,
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 3]
- meermalen in het gezicht te stompen
en
- meermalen in het gezicht en
tegenhet lichaam te
schoppen, terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt de op te leggen straf te matigen gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1 en feit 2 primair en subsidiair.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen anderen schuldig gemaakt aan twee geweldsfeiten. Op 25 augustus 2022 heeft hij samen met anderen [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Zij hebben samen meerdere malen met kracht tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 3] gestompt en geschopt. Het gaat hier om zinloos uitgaansgeweld waarbij met overmacht van meerdere personen tegen één persoon buitensporig geweld is toegepast. Het behoeft geen betoog dat dit voor [slachtoffer 3] een zeer angstige en pijnlijke situatie is geweest. Uit zijn slachtofferverklaring is ook gebleken dat hij naast zijn zware fysieke letsel forse psychische gevolgen heeft ondervonden door het toedoen van verdachte en de medeverdachten.
Daarnaast heeft verdachte zich een aantal weken daarvoor ook met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in [café 1] waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn geslagen. Ook dit ging om zinloos uitgaansgeweld waarbij buitensporig geweld is toegepast. Dergelijke feiten hebben grote impact op de slachtoffers en versterken de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook ernstig aan.
Voor het bepalen van een strafmaat en strafmodaliteit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de ernst van de feiten en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Persoon van verdachte
De Raad heeft in het rapport van 11 maart 2024 geadviseerd aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De Raad heeft op de verschillende leefgebieden en de ontwikkeling van verdachte geen al te grote zorgen gezien. Gezien het tijdsverloop sinds de feiten ziet de Raad nog weinig pedagogische effect van een straf. Een onvoorwaardelijke taakstraf laat verdachte oorzaak en gevolg ervaren en dient ertoe bij te dragen dat hij in toekomstige soortgelijke situaties tot andere afwegingen en keuzes weet te komen. Een gedeelte voorwaardelijke werkstraf gekoppeld aan een proeftijd kan werken als stok achter de deur en sluit aan bij de levensfase waarin verdachte zich momenteel begeeft.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met tijdsverloop in die zin dat de feiten in een korte tijd achter elkaar zijn gepleegd en verdachte tot op heden niet meer in aanraking is gekomen met justitie.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een andere bewezenverklaring. Nu de rechtbank ten aanzien van feit 2 bewezen acht dat verdachte zich onder andere heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, legt zij een hogere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank ook het taakstrafverbod (artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht) in aanmerking genomen.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een voorwaardelijke jeugddetentie van veertien dagen met een proeftijd van twee jaar onder de algemene voorwaarde en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 990,22 voor feit 1.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegewezen. Hij is van mening dat daarbij tevens de hoofdelijkheid bepaald moet worden en de schadevergoedingsmaatregel en de betaling van de wettelijk rente moeten worden opgelegd.
De verdediging heeft voor feit 1 vrijspraak bepleit en stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 990,22, waarvan € 340,22 materiële schade en € 650,00 immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 31 juli 2022.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Verdachte hoeft niet meer te betalen voor zover het bedrag door de mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 19.164,22 voor feit 2.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] kan worden toegewezen. Hij is van mening dat daarbij tevens de hoofdelijkheid bepaald moet worden en de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente moeten worden opgelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van een aantal materiële opgevoerde kostenposten het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van de opgevoerde kosten van de schoenen, de kleding, de reiskosten en het eigen risico wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is ten aanzien van de opgevoerde studiekosten van mening dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een causaal verband met het ten laste gelegde. De verdediging is dan ook van mening dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat de hoogte van het bedrag flink gematigd moet worden.
materiële schade
De rechtbank overweegt dat de kosten ten aanzien van het eigen risico, de schade aan de kleding, de schoenen en de reiskosten niet betwist zijn. Deze kosten (€ 964,22) kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook worden toegewezen nu deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
studiekosten
Met betrekking tot de studiekosten overweegt de rechtbank dat voor het vaststellen van de hoogte van deze schade nader onderzoek noodzakelijk is. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Er is daarmee ook sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,00 billijk.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] zal toewijzen voor een bedrag van € 3.964,22.
wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 25 augustus 2022.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Verdachte hoeft niet meer te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2: primair:Medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeeld verdachte tot een
werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie,
waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie,
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 1) van
€ 990,22,waarvan € 340,22 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1](feit 1)
, € 990,22te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (feit 2) van
€ 3.964,22, waarvan € 964,22 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3]
(feit 2),
€ 3.964,22te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Hamburger en mr. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2024.