In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige]. De vrouw en de grootmoeder hebben gezamenlijk verzocht om het gezag over [minderjarige] te delen, waarbij de vrouw momenteel alleen het gezag uitoefent. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat tussen de grootmoeder en [minderjarige], maar heeft ook geconstateerd dat er een verzoek van de biologische vader loopt, dat voorrang heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks de wens van de vrouw en de grootmoeder, er geen ruimte is voor gezamenlijk gezag, omdat de belangen van de minderjarige in het geding zijn. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, met inachtneming van de wettelijke voorkeur voor de biologische ouder en de complexe verhoudingen tussen de betrokken partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.