ECLI:NL:RBZWB:2024:2113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
02-415916 FA RK 23-5312
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige en verzoeken tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De man, die de biologische vader van [minderjarige] is, heeft verzocht om vervangende toestemming om [minderjarige] te erkennen, omdat de moeder, [de vrouw], haar toestemming heeft geweigerd. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige en de moeder afgewogen. De rechtbank oordeelt dat de erkenning in het belang van [minderjarige] is, omdat zij recht heeft op kennis van haar afstamming en een relatie met haar vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat er family life bestaat tussen de man en [minderjarige], ondanks de bezwaren van de vrouw. De rechtbank heeft de man toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen, onder de voorwaarde dat deze erkenning binnen zes maanden na de beschikking plaatsvindt. Daarnaast zijn verzoeken tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling aan de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek en advies voorgelegd, omdat de situatie complex is en er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de vrouw. De rechtbank heeft de behandeling van deze verzoeken aangehouden in afwachting van de rapportage van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/415916/ FA RK 23-5312
Datum uitspraak: 1 maart 2024
beschikking over vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna: de man
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.C.M. Wouda-Van Velzen, gevestigd in Arnhem,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer, gevestigd in Rijen, gemeente Gilze-Rijen.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[minderjarige] ,geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022,
hierna: [minderjarige]
vertegenwoordigd door mr. G.H.M. van Laarhoven in zijn hoedanigheid van bijzondere curator.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van de rechtbank van 21 november 2023 tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige] en alle daarin vermelde stukken;
  • het op 3 januari 2024 ontvangen verslag van de bijzondere curator met bijlagen;
  • het op 2 februari 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
  • een afschrift van de geboorteakte van [minderjarige] ;
  • het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] .
1.2
De verzoeken zijn mondeling, met gesloten deuren, behandeld op 5 februari 2024. Bij die behandeling zijn gekomen de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat. Ook waren aanwezig de bijzondere curator en een vertegenwoordigster van de Raad. Tot slot was ook de grootmoeder (moederszijde) aanwezig omdat zij medeverzoekster was in de zaak met kenmerk C/02/413738 / FA RK 23-4250.
1.3
Deze zaak hangt nauw samen met de zaak van de vrouw over het gezag (gezamenlijk met grootmoeder) met zaaknummer C/02/413738 / FA RK 23-4250. Daarom heeft de rechtbank de zaken tegelijk mondeling behandeld. De beslissing in de andere zaak staat in een aparte beschikking.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij voormelde beschikking heeft de rechtbank mr. G.H.M. van Laarhoven benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] . De rechtbank heeft de bijzondere curator verzocht schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen en daarbij een standpunt over het afstammingsverzoek in te nemen.
2.2
Aan de rechtbank liggen de volgende verzoeken van de man voor. Hij verzoekt, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
an hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] als zijn kind te erkennen;
een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen waarbij er ten minste eenmaal per week contact is tussen de man en [minderjarige] , dan wel een zodanige (voorlopige) omgangsregeling als de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht;
nadat de beschikking met betrekking tot de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan:
de man mede te belasten met het gezag, zodat de ouders gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over [minderjarige] .
2.3
De vrouw verzoekt de man in de door hem geformuleerde verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen.
2.4
Op grond van de overgelegde stukken staat het volgende vast:
- De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
- Uit die relatie is [minderjarige] geboren.
- Op de geboorteakte van [minderjarige] staat geen vader genoemd.
- De man heeft [minderjarige] niet erkend.
- De moeder heeft van rechtswege het gezag over [minderjarige] .
- De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.
Internationaal privaatrecht (IPR)
2.5
De bijzondere curator heeft in zijn verslag aangegeven dat partijen beiden naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit hebben. De rechtbank heeft deze dubbele nationaliteit op basis van de stukken niet kunnen vaststellen. Voor zover partijen beschikken over zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit overweegt de rechtbank als volgt.
Internationale bevoegdheid
2.6
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) internationaal bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de man, de vrouw en [minderjarige] in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben.
Relatieve bevoegdheid
2.7
Op grond van artikel 1:265 Rv is bevoegd de rechtbank van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Een minderjarige heeft zijn woonplaats bij (één van) de gezaghebbende ouders, hetgeen betekent dat [minderjarige] woonplaats heeft bij de vrouw. De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda is derhalve relatief bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Toepasselijk recht
2.8
In artikel 10:95, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat, voor zover hier van belang, de vraag of een erkenning familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen een persoon en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor de erkenning, wordt bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit die persoon de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2.9
De man heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Het Marokkaans recht betreft Islamitisch recht. Een erkenning heeft in dit Islamitische recht een geheel andere functie dan in het Nederlandse recht. Nu naar Nederlands recht de erkenning mogelijk is, oordeelt de rechtbank dan ook dat het Nederlands recht toegepast moet worden op de erkenning.
2.1
In artikel 10:95, derde lid, BW staat, voor zover hier van belang, dat ongeacht het in lid 1 toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder, tot erkenning toepasselijk is het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit. Bezit de moeder de nationaliteit van meer dan één staat, dan is toepasselijk het nationale recht volgens hetwelk toestemming is vereist. Bezit de moeder de Nederlandse nationaliteit, dan is het Nederlandse recht van toepassing, zulks ongeacht of de moeder naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit. Indien het toepasselijke recht de erkenning niet kent, is toepasselijk het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de moeder. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
2.11
De vrouw bezit naast de Marokkaanse de Nederlandse nationaliteit. Gelet op het bepaalde in artikel 10:95, derde lid, BW is op de toestemming van de moeder ook het Nederlandse recht van toepassing.
Vervangende toestemming erkenning
2.12
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij de biologische vader is van [minderjarige] . Kort na de geboorte van [minderjarige] heeft hij haar een aantal keren bij de vrouw thuis mogen zien. Om voor hem onbekende redenen was hij daarna niet meer welkom. Hij heeft de vrouw vaak gevraagd om [minderjarige] te mogen zien, maar zonder resultaat. De vrouw heeft haar toestemming om [minderjarige] te erkennen geweigerd en ook laat zij in het geheel geen omgang tussen [minderjarige] en de man toe. De advocaat van de man heeft de vrouw op 7 augustus 2023 een brief geschreven met het verzoek om afspraken te maken over de erkenning, omgang en het gezag. De vrouw heeft hier echt nimmer een antwoord op gegeven. De man wil heel graag een rol spelen in het leven van [minderjarige] met alle daarbij behorende rechten, plichten en verantwoordelijkheden. Hij staat voor een goede samenwerking met de vrouw. Hij is ook bereid om daarin te investeren in de vorm van deelname aan een module ouderschapsbemiddeling of een vergelijkbaar traject. Hieraan is namens de man toegevoegd dat hij de door de vrouw gestelde omstandigheden met klem betwist. Haar stellingen worden verder niet gestaafd met concrete feiten en omstandigheden. Ook betwist de man dat hij werkelijk afstand heeft willen doen van [minderjarige] . Hij heeft een andere lezing van de gebeurtenissen dan de vrouw. Hij heeft juist veelvuldig de wens geuit om [minderjarige] te mogen zien en te erkennen. De man benadrukt dat hij de vrouw nooit fysiek iets heeft aangedaan, gestalkt of lastig gevallen. De vrouw stelt in de veronderstelling te zijn geweest dat de man afstand van [minderjarige] zou willen doen, welke stelling aantoonbaar onjuist is. Ten eerste omdat de vrouw zelf zegt dat de man [minderjarige] na haar geboorte een aantal keren heeft gezien en ten tweede omdat de man op zijn telefoon talloze appberichten kan laten zien waarin hij de vrouw heeft gesmeekt om (vaker) contact te mogen hebben met [minderjarige] . Hij betwist ook dat hij de afspraken over de omgang niet is nagekomen. Hij is eenmaal te laat gekomen vanwege een file. De man vreest dat de vrouw hem volledig uit het leven van [minderjarige] wil weren. Deze houding van de vrouw gaat echter in tegen het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft het recht om te weten wie haar vader is én ze heeft recht op contact met haar vader.
2.13
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er tijdens de relatie van partijen heel veel is gebeurd waarin er weinig tot geen ruimte was voor de wensen van de vrouw. Nadat het Islamitisch huwelijk tussen partijen is voltrokken heeft de vrouw moeten bemerken dat haar vrije leven langzaamaan in een nachtmerrie veranderde waarin zij het contact verloor met haar familie en vrienden. Zij werd geïsoleerd en gedwongen een hoofddoek te dragen. Tegelijkertijd moest de vrouw zorgen voor het inkomen. De man kreeg een uitkering en bleek later bij te verdienen door de handel in drugs. Nadat de vrouw zwanger bleek, heeft de vrouw de relatie nog een laatste kans gegeven, maar zij ervoer opnieuw emotionele mishandelingen. Als gevolg van de last die zij psychisch ervoer richtte zij zich tot de POP-poli van het ziekenhuis waar zij, zonder medeweten van de man, psychomotore therapie heeft gevolgd. Na een ruzie in maart 2022 besloot de vrouw dat het genoeg was. De vrouw heeft de man nog op de hoogte gehouden van de zwangerschap en uiteindelijk is de man bij de verloskundige erg tekeer gegaan tegen haar waarna zij de optie heeft besproken om de zwangerschap te beëindigen omdat zij geen kind op de wereld wilde zetten in een verstoorde relatie. De man heeft hierop te kennen gegeven volledig afstand te doen van de vrouw en het kind. Hij is hierna niet meer op afspraken verschenen en het contact werd steeds beperkter. De vrouw had veel last van angstgevoelens en grote onzekerheid. Zij heeft de man op de hoogte gesteld van de geboorte van [minderjarige] , maar hij is pas dagen later naar haar toe gekomen. De vrouw heeft geprobeerd hierna de omgang te faciliteren, maar dat ging ten koste van haarzelf. Zolang zij in contact met hem was, bleef zij zeer neerslachtig en ervoer zij extreme spanningen. De angsten van de vrouw voor de man waren zo groot dat zij een periode niet thuis durfde te wonen. De vrouw weet niet waartoe de man in staat is. De vrouw heeft het gevoel dat de man haar in de val heeft willen lokken door zo snel mogelijk de vrouw zwanger te laten worden. Nadat de man definitief uit het leven van de vrouw verdween, ging het beter met haar en zij merkte dat dit een positief effect had op haar band met [minderjarige] . Zij heeft veel steun aan haar moeder. Nadat de man het onderhavige verzoek heeft ingediend, is de psychische gesteldheid van de vrouw achteruit gegaan. Zij lijkt het verleden te herbeleven en zij valt terug in oude patronen van slapeloosheid, lusteloosheid en psychische en fysieke klachten. De vrouw is bang voor de effecten op [minderjarige] en voelt zich emotioneel niet beschikbaar voor haar. Het idee dat de man [minderjarige] zal erkennen jaagt de vrouw angst aan en dit heeft z’n weerslag op haar relatie met [minderjarige] . Het belang van de vrouw op een onverstoorde verhouding met [minderjarige] komt met een erkenning in het gedrang. Het verzoek om de man vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen moet dan ook worden afgewezen. De vrouw zal voor haar psychische klachten in behandeling gaan en in het kader van deze behandeling zal ook aan de orde komen hoe zij [minderjarige] statusvoorlichting zal kunnen geven. Zij realiseert zich dat dit van groot belang is voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
2.14
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de biologische vader is van [minderjarige] . De vrouw heeft aan de bijzondere curator aangegeven dat zij in geval van een erkenning zich genoodzaakt ziet om afstand te nemen van haar dochter en dat zij niet meer beschikbaar is voor haar. Hoewel de bijzondere curator de daadwerkelijke emoties van de vrouw voelt, is hij er niet van overtuigd dat een erkenning zal leiden tot een verwijdering tussen de vrouw en [minderjarige] dan wel dat dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] schaadt. Er is sprake van een liefdevolle relatie en een erkenning doet niets af aan deze relatie tussen de vrouw en [minderjarige] . De bijzondere curator ziet niet in op welke wijze [minderjarige] belemmerd zou kunnen worden in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling door deze erkenning. De door de vrouw geuite zorgen over de betrouwbaarheid van de man komen wellicht aan de orde bij het beoordelen van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en het verzoek tot gezamenlijk gezag. Een erkenning zal naar verwachting niet tot meer spanningen leiden dan de spanningen die er al zijn. De door de vrouw genoemde spanningen zijn te herleiden tot haar angst voor het feit dat voor de man na de erkenning de weg wordt geopend naar gedeeld ouderlijk gezag en omgang. De bijzondere curator is echter van mening dat het wel in het belang van [minderjarige] is dat haar afstammingsrelatie wordt vastgelegd. Zij heeft het recht om te weten wie haar vader is en om op termijn zelf een beeld van hem te kunnen vormen. De verwachting is dat wanneer de erkenning niet plaatsvindt, de vrouw in de toekomst geen actieve rol op zich zal nemen met betrekking tot de afstammingsvoorlichting. [minderjarige] zal dan geen reëel beeld van haar vader kunnen krijgen. Daarnaast wordt de man na de erkenning juridisch vader en dan ook onderhoudsplichtig en [minderjarige] wordt zijn erfgenaam. De bijzondere curator verwijst nog naar de jurisprudentie van de conclusies van de procureur-generaal van de Hoge Raad waarin is aangegeven dat aanvullende verzoeken na (vervangende toestemming) erkenning op zichzelf moeten worden beoordeeld en eigen beoordelingskaders hebben. Ook in deze zaak is de vrees van de moeder, het “stepping stones” argument, geen valide argument om het verzoek van de man af te wijzen. De bijzondere curator is van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat de man kan overgaan tot erkenning omdat zij er recht op heeft om de familierechtelijke betrekking tot haar vader in rechte te laten vaststellen.
2.15
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het voor [minderjarige] van belang is dat zij te weten zal komen wie haar vader is en van wie zij afstamt. Het is van belang dat zij hiermee op een neutrale wijze zal worden geconfronteerd. Gezien de emoties van de vrouw maakt de Raad zich hier zorgen over, omdat er een moment moet komen dat hiervoor ruimte zal zijn. Indien [minderjarige] op een negatieve wijze deze voorlichting krijgt, zal dit haar ontwikkeling ook op een negatieve wijze beïnvloeden. De Raad volgt het advies van de bijzondere curator dat een erkenning in de rede ligt. [minderjarige] heeft recht op deze familierechtelijke betrekking. Het is echter de vraag of een erkenning er op dit moment moet komen of dat hier met de vrouw eerst naartoe gewerkt moet worden. Het is daarbij van belang dat er tevens ingezet moet worden op statusvoorlichting en de wijze waarop dit vormgegeven kan worden. [minderjarige] is nog erg jong. De Raad stelt voor om een onderzoek uit te voeren waarin onder meer aan de orde zal komen welke stappen doorlopen dienen te worden ten aanzien van de statusvoorlichting.
2.16
De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming aan hem om [minderjarige] te erkennen.
In artikel 1:204, derde lid, BW staat, voor zover hier van belang, dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en die persoon de verwekker is van het kind.
2.17
Vaststaat dat [minderjarige] de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en de vader de verwekker is van [minderjarige] . Voor de beantwoording van de vraag of voor het overige is voldaan aan de wettelijke vereisten, komt het aan op een afweging van het belang van de vader om te erkennen tegenover de belangen van de moeder en het kind bij het niet-erkennen. Hierbij geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien een reëel risico bestaat dat het kind door de erkenning door de vader wordt belemmerd in zijn sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer erkenning ertoe zou leiden dat de moeder daardoor in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Enige weerstand van de kant van de moeder is onvoldoende om het verzoek tot erkenning te kunnen afwijzen. Bij de afweging van de belangen dient daarbij mede in aanmerking te worden genomen dat het noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting over toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is.
2.18
Voor de belangenafweging acht de rechtbank het volgende van belang.
[minderjarige] is nog heel jong en zij volledig afhankelijk van haar verzorgende ouder. Zij ontwikkelt zich goed en er is sprake van een liefdevolle relatie tussen de vrouw en [minderjarige] , zoals ook blijkt uit het verslag van de bijzondere curator.
Ten aanzien van de vrouw is naar voren gekomen dat zij veel stress en spanningsklachten ervaart naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens en na de relatie van partijen alsmede nadat de man het onderhavige verzoek heeft ingediend. Ten tijde van de zwangerschap heeft de vrouw psychomotore therapie gevolgd en de vrouw zal binnenkort met een nieuwe behandeling beginnen vanwege haar psychische problemen. De vrouw stelt dat het voor ondenkbaar is dat de man zich zal mengen in haar leven en in dat van [minderjarige] . De vrouw heeft voorts aangegeven dat zij in het kader van haar komende behandeling wil meenemen op welke wijze zij [minderjarige] in de toekomst kan informeren over wie haar vader is. De vrouw staat niet open voor een hulptraject (met de man) om te werken aan het herstel van de onderlinge verhoudingen.
De bijzondere curator heeft aangegeven dat de door de vrouw genoemde spanningen te herleiden zijn tot haar angst voor het feit dat voor de man na de erkenning de weg wordt geopend naar gedeeld ouderlijk gezag en omgang. De bijzondere curator erkent de emoties van de vrouw, maar het belang van [minderjarige] dat haar afstammingsrelatie wordt vastgelegd dient naar zijn mening zwaarder te wegen. Zij heeft het recht om te weten wie haar vader is en om op termijn zelf een beeld van hem te kunnen vormen. De verwachting is dat wanneer de erkenning niet plaatsvindt, de vrouw in de toekomst geen actieve rol op zich zal nemen met betrekking tot de afstammingsvoorlichting. [minderjarige] zal dan geen reëel beeld van haar vader kunnen vormen en dat is volgens hem niet in haar belang.
De Raad heeft aangegeven het advies van de bijzondere curator voor het grootste gedeelte te volgen. Ten aanzien van de statusvoorlichting vindt de Raad het wenselijk dat er eerst onderzoek plaatsvindt om een advies te kunnen geven op welke wijze de vrouw de statusvoorlichting aan [minderjarige] vorm kan geven. De Raad is van oordeel dat de erkenning er zal moeten komen, al dan niet op een later moment nadat hier met de vrouw naar toe is gewerkt.
De man geeft een geheel andere lezing van de gebeurtenissen tijdens en na de relatie met de vrouw. Zowel in het verzoek als tijdens de mondelinge behandeling is hij niet nader ingegaan op zijn eigen rol, anders dan te betwisten wat de vrouw naar voren heeft gebracht. Los van de beantwoording van de vraag wat er daadwerkelijk is gebeurd tussen partijen, vindt de rechtbank het van belang dat de man ervoor open staat dat de beleving van de vrouw anders is dan de zijne. De man heeft aangegeven bereid te zijn om in een hulptraject (met de vrouw) te werken aan het herstel van de onderlinge verhoudingen.
2.19
Zonder een oordeel te (kunnen) geven over de beschuldigingen die de vrouw jegens de man heeft geuit en die de man heeft betwist, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de psychische klachten van de vrouw verband houden met de man. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw onrust ervaart als gevolg van de gerechtelijke procedures over erkenning, gezag en omgang. De rechtbank is evenwel – overeenkomstig het advies van de bijzondere curator – van oordeel dat het risico dat door de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt en/of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad voldoende wordt ondervangen met het door de vrouw gestarte behandeltraject. De rechtbank verwacht, net als de bijzondere curator, niet dat de stressklachten die de vrouw reeds ervaart, in ernstige mate zullen toenemen na een erkenning waardoor de vrouw onvoldoende in staat zal zijn om [minderjarige] een stabiel opvoedklimaat te bieden. Bovendien is gebleken dat sprake is van een goede band tussen de vrouw en [minderjarige] , dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en zijn er geen aanwijzingen dat de procedure over de verzochte erkenning hierop van invloed is (geweest).
Ook de overige door de vrouw aangevoerde omstandigheden, waaronder het verloop van de relatie van partijen tijdens en na de zwangerschap, de rol die de man daarin heeft gehad of juist niet had en dat de man afstand wilde doen van al zijn rechten als vader leiden niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten het hiertegen gevoerde verweer van de man, is de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, minder zwaar wegen dan het belang van [minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking.
De rechtbank ziet geen meerwaarde in een onderzoek en advies van de Raad ten aanzien van de erkenning, nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden. Er is dan ook geen belang om dit verzoek aan te houden.
2.2
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] toewijzen. De man moet dan nog wel met deze beschikking bij de gemeente [minderjarige] erkennen. De rechtbank zal bepalen dat de man dit binnen zes maanden na de datum dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, moet doen en zal dit als voorwaarde aan de vervangende toestemming verbinden. De rechtbank acht dit noodzakelijk nu het in het belang van [minderjarige] is dat binnen afzienbare termijn duidelijkheid bestaat over de erkenning van [minderjarige] door de man.
Verzoeken tot gezamenlijk gezag en vaststelling van een omgangsregeling
2.21
Door en namens de man is aangevoerd dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Volgens de man is er geen sprake van enige contra-indicatie. Dat er geen communicatie tussen partijen is, komt omdat de vrouw ieder contact met de man afhoudt. Partijen hebben echter nog op geen enkele wijze geprobeerd om te werken aan hun onderlinge communicatie. Dit zijn zij als de ouders van [minderjarige] aan haar verplicht.
Ten aanzien van de omgangregeling heeft de man aangegeven dat er op dit moment in het geheel geen omgang is tussen hem en [minderjarige] . De man betwist dat een omgangsregeling onverantwoord zou zijn. De man begrijpt dat een omgangsregeling wel rustig dient te worden opgebouwd zodat hij en [minderjarige] de gelegenheid krijgen om aan elkaar te wennen. Indien de erkenning (nog) niet heeft plaatsgevonden is de man van mening dat hij in nauwe persoonlijke betrekking staat tot [minderjarige] . Hij is subsidiair van mening dat er sprake is van (intended) family life dan wel private life in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Partijen hadden de wens en de intentie om samen een kindje te krijgen. De man is in het begin van de zwangerschap meegegaan naar de verloskundige en hij is door de vrouw geïnformeerd over de geboorte van [minderjarige] . Kort nadien heeft hij [minderjarige] voor het eerst gezien en hij is daarna meerdere keren langs geweest. Dat het contact daarna is verbroken, kwam doordat de vrouw de man niet meer toeliet. Dit feit kan niet aan de man worden tegengeworpen.
De man zou graag zien dat er op korte termijn in ieder geval enige vorm van contact kan zijn.
2.22
Zijdens de vrouw is ten aanzien het verzoek tot gezamenlijk gezag aangevoerd dat partijen op geen enkele wijze in staat zijn met elkaar te communiceren. De vrouw is bang voor de man door alles wat hij haar heeft aangedaan. Ook ten aanzien van de verzorging en opvoeding zitten partijen allerminst op één lijn. Vanwege het gebrek aan communicatie en de grote verschillen in denkbeelden is het onmogelijk om samen gezag uit te oefenen. Ook stelt de vrouw dat er aan de zijde van de man sprake is van psychische belemmeringen. De vrouw is van mening dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de verzochte omgangsregeling heeft de vrouw aangevoerd dat zij na de geboorte van [minderjarige] heeft geprobeerd de bezoeken van de man te faciliteren. De man hield zich echter niet aan de afspraken en stelde eisen dat hij ook de vrouw wilde zien. De vrouw vreest dat zij enige vorm van contact met de man niet aan kan in de huidige situatie zodat zij zich afvraagt wat voor impact de omgang met de man op [minderjarige] zal hebben. Verder is de vrouw van mening dat wanneer het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning niet wordt toegewezen er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige] . Het zeer beperkte en summiere contact kort na de geboorte, welke op initiatief van de vrouw heeft plaatsgevonden, heeft volgens haar niet geleid tot het ontstaan van family life. Daarnaast heeft de man nadrukkelijk aangegeven afstand te doen van [minderjarige] en geldt de vrees dat de man het zal laten afweten op het moment dat het contact met [minderjarige] niet zal brengen waar hij op hoopt, namelijk het hebben van contact met de vrouw. Indien de man [minderjarige] wel zal erkennen dan heeft de vrouw grote zorgen over de omgang vanwege het gedrag van de man. Volgens de vrouw is hij verslaafd aan wiet, alcohol en sigaretten. De vrouw wil dit soort zaken niet in de buurt van [minderjarige] en zij is bovendien doodsbang dat hij hetgeen de vrouw heeft aangedaan ook [minderjarige] zal aandoen en dit haar zal schaden. De vrouw is van mening dat de man niet geschikt is om uitvoering te geven aan een omgangsregeling.
2.23
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over de vraag of [minderjarige] in de gelegenheid zal worden gesteld om een eigen beeld van haar vader te kunnen gaan vormen. [minderjarige] is nog heel erg jong en voor een kind is het in beginsel het beste dat zij zo jong mogelijk contact heeft met de andere ouder. De Raad ziet in deze complexe situatie op dit moment echter de nodige belemmeringen om omgangsmomenten te laten plaatsvinden. Gezien de emoties van de vrouw zal een dergelijk moment zeer beladen zijn. De Raad is dan ook van mening dat omgang op dit moment nog een te grote stap is. De Raad stelt voor een onderzoek uit te voeren zodat meer zicht komt op de situatie en de Raad over de verschillende verzoeken zal kunnen adviseren aan de rechtbank.
2.24
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of er family life is tussen de man en [minderjarige] als volgt. De man is de vader van [minderjarige] en tijdens de relatie van partijen hebben zij beiden, hoewel partijen beiden een andere lezing van de gebeurtenissen hebben hierover, de intentie gehad om samen voor [minderjarige] te zorgen. Nadien zijn er diverse incidenten geweest en is het partijen niet gelukt om nadere afspraken te maken en is het contact zelfs geheel verbroken. De rechtbank begrijpt dat in deze strijd sterke emoties speelden en nog steeds spelen en hierdoor uitingen zijn gedaan die partijen ieder verschillend uitleggen. Dit doet echter niet aan af aan het feit dat de man de rol van vader van [minderjarige] op zich wil nemen en dat hij in ieder geval een deel van de zwangerschap betrokken is geweest en na [minderjarige] ’s geboorte omgang met haar heeft gehad. De rechtbank volgt de stelling van de vrouw niet dat het family life tussen de man en [minderjarige] doorbroken zou zijn. Dit te meer doordat lijkt dat de man het betreffende bericht aan de vrouw heeft verzonden op het moment dat de emoties tussen partijen zeer hoog waren opgelopen. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit een duurzame keuze was van de man. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit bericht ook in dat licht moet worden bezien. Nu van doorbreking van het family life niet is gebleken, en er derhalve sprake is van family life, kan de man dan ook worden ontvangen in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
2.25
Gebleken is dat de situatie tussen partijen zeer complex is en dat er heel veel is gebeurd. Bij de vrouw ontbreekt op dit moment ieder draagvlak om de man een rol in het leven van [minderjarige] te laten vervullen. Daarbij komt dat [minderjarige] nog heel jong meisje is en volledig afhankelijk is van haar verzorgende ouder, in dit geval de vrouw. Voorts zal de vrouw een individueel behandeltraject in gaan, waar rekening mee gehouden moet worden.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat er op dit moment onder de gegeven omstandigheden geen ruimte is om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen. Het is immers op dit moment (nog) niet duidelijk welke regeling in het belang van [minderjarige] is. Voordat er gewerkt kan worden richting (een vorm van) omgang zal eerst inzichtelijk moeten worden gemaakt wat hiervoor nodig is en op welke wijze de belangen van [minderjarige] hierin zo goed mogelijk zullen worden gewaarborgd. De rechtbank zal de Raad daarom vragen om onderzoek te doen. In dit onderzoek zal de rechtbank tevens, mede vooruitlopend op het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, vragen om een advies uit te brengen over het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag. Tot slot zal de rechtbank ook meenemen dat er gelet op de toewijzing van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning onderzocht dient te worden op welke wijze er voorzien kan worden in de statusvoorlichting, op welke wijze hieraan vormgegeven kan worden en hoe dit kan worden meegenomen in de behandeling van de vrouw waarmee zij op korte termijn zal starten.
Gelet op bovenstaande en de complexiteit van de situatie, zal de rechtbank de Raad verzoeken onderzoek te doen en de volgende vragen te beantwoorden:
  • Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien?
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • Bestaat er, als de ouders samen het gezag krijgen een onacceptabel risico dat [minderjarige] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
  • Welke wijze van statusvoorlichting past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
  • Is het mogelijk om dit mee te nemen in het individuele behandeltraject van de vrouw?
  • Zijn er gronden voor een kinderbeschermingsmaatregel en vindt de Raad een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk?
2.26
De rechtbank zal de verzoeken over het vaststellen van een omgangsregeling en gezamenlijk gezag aanhouden in afwachting van de rapportage van de Raad. Na ontvangst van de rapportage van de Raad zullen de advocaten van partijen in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren.
2.27
Tot slot zal de rechtbank de bijzondere curator ontslaan van zijn taak nu hij deze heeft volbracht en er een eindbeslissing wordt genomen over het afstammingsverzoek in deze procedure. Hij zal dan ook niet langer in deze hoedanigheid namens [minderjarige] in deze procedure optreden.
2.28
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
verleent, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, aan de man toestemming tot het erkennen van de [minderjarige]
,geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, onder de voorwaarde dat deze erkenning plaatsvindt binnen zes maanden na de datum dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
ontslaat mr. G.H.M. van Laarhoven van zijn taak in de hoedanigheid van bijzondere curator;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de onder 2.25 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
6 augustus 2024Pro Forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.