Op 29 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende voorlopige voogdij over drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die verzocht om de voorlopige voogdij vanwege de gezondheidsproblemen van de moeder, die op dat moment in coma lag na een bevalling. De moeder, die de Peruaanse nationaliteit heeft, is sinds april 2023 in Nederland en heeft een terugkeerbesluit gekregen, maar is uitgesteld tot zes weken na de bevalling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om haar gezag uit te oefenen en dat er onduidelijkheid bestaat over de betrokkenheid van de vader(s). De Raad heeft verzocht om de voorlopige voogdij met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat door de kinderrechter is toegewezen. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant belast met de voorlopige voogdij voor de duur van twee weken, van 29 maart tot 12 april 2024. Tevens is besloten dat de moeder recht heeft op rechtsbijstand, ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag, op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden en de betrokken partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling.