ECLI:NL:RBZWB:2024:2140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
10780910 \ CV EXPL 23-3752 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over doorbetaling tegemoetkoming energiekosten en waarborgsom

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder over de doorbetaling van een tegemoetkoming in energiekosten en de terugbetaling van een waarborgsom. De huurder, die geen eigen energieaansluiting had, vorderde van de verhuurder een bedrag van € 1.121,49, inclusief rente, en vergoeding van proceskosten. De verhuurder had een tegemoetkoming ontvangen op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022 (CEK22) en de huurder stelde dat deze tegemoetkoming aan hem doorbetaald moest worden. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet verplicht was om deze tegemoetkoming door te betalen, omdat de huurder geen rechtstreekse aanspraak kon maken op de regeling. De kantonrechter wees het deel van de vordering dat betrekking had op de tegemoetkoming af, maar kende wel een bedrag van € 538,00 toe aan de huurder, alsook de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim. Daarnaast werden de proceskosten aan de huurder toegewezen, omdat de verhuurder in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 20 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10780910 \ CV EXPL 23-3752
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [eiser],
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of de verhuurder de door haar ontvangen tegemoetkoming energiekosten van november en december 2022 aan de huurder moet doorbetalen. De huurder heeft geen eigen aansluiting voor elektriciteit en gas. Zijn verbruik wordt via een tussenmeter opgenomen. De kantonrechter is van oordeel dat de verhuurder de tegemoetkoming niet hoeft door te betalen. De huurder heeft op geen enkele manier onderbouwd waarom de redelijkheid en billijkheid die verplichting mee zouden brengen. Bovendien is er een regeling die specifiek voorziet in een tegemoetkoming voor huurders zonder eigen aansluiting.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023
- de mondelinge behandeling van 6 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte van [gedaagde].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- [eiser] huurde een woonruimte aan de [adres] te [plaats 2] ([postcode]) van [gedaagde] met ingang van 1 september 2022. Deze zelfstandige woonruimte betreft een appartement dat onderdeel uitmaakt van de woning waar [gedaagde] woont.
- De huurovereenkomst was namens [gedaagde] opgesteld door 123 Wonen. In de huurovereenkomst was overeengekomen dat [eiser] per maand moest betalen:
 een huurprijs van € 1.050,00
 een voorschot gas/water/elektriciteit van € 100,00
 de vergoeding voor internet en gemeentelijke belastingen van € 90,00
zodat hij in totaal per maand moest betalen een bedrag van € 1.240,00.
- [eiser] heeft bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 2.100,00 betaald.
- [eiser] heeft geen eigen energie aansluiting. Hij maakte gebruik van de aansluiting van [gedaagde]. Het energieverbruik van [eiser] werd door middel van een tussenmeter gemeten.
- [eiser] heeft op 26 september 2022, 25 oktober 2022 en 26 november 2022 een bedrag overgemaakt aan [gedaagde] van € 1.240,00
- De huurovereenkomst is op 31 december 2022 geëindigd.
- Op 6 januari 2023 heeft [gedaagde] een eindafrekening gestuurd aan [eiser], waarin zij aangeeft dat [eiser] nog recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 858,39.
- Na bezwaar van [eiser] stuurde [gedaagde] op 21 januari 2023 een aangepaste eindafrekening aan [eiser]. Het door [gedaagde] aan [eiser] terug te betalen bedrag was in deze eindafrekening € 1.095,39. [eiser] verzocht om bewijsstukken van de energiekosten.
- Op 4 maart 2023 stuurde [gedaagde] (nogmaals) een aangepaste eindafrekening in verband met vermeende gebreken waarvoor zij [eiser] aansprakelijk hield en een schadebedrag van € 538,20 in mindering wilde brengen op het door haar aan [eiser] terug te betalen bedrag. Volgens deze eindafrekening diende [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 1.587,04 te betalen.
- Op 20 maart 2023 maakte [gedaagde] dit bedrag van € 1.587,04 over aan [eiser].
- Op 21 maart 2023 stuurde [gedaagde] facturen van haar energieleverancier over de periode 1 januari 2022 tot en met 1 april 2022 aan [eiser].
- De bank van [eiser] heeft op 15 november 2023 schriftelijk verklaard dat [eiser] op 27 augustus 2022 een bedrag van € 2.100,00 en een bedrag van € 1.240,00 heeft betaald aan 123 Wonen.
- Per akte van 17 februari 2024 heeft [gedaagde] een laatste eindafrekening overgelegd met de volgende berekening:

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.121,49 en rente hierover vanaf het moment van dagvaarding. [eiser] vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De standpunten en vorderingen van [eiser]
5.1.
is van mening dat [gedaagde] bij beëindiging van de huur een te laag bedrag aan waarborgsom aan hem heeft terugbetaald. [gedaagde] heeft volgens [eiser] ten onrechte kosten voor gebreken op de waarborgsom in mindering gebracht. [eiser] stelt dat hij daarnaast recht heeft op betaling door [gedaagde] aan hem van tweemaal een bedrag van € 190,00. Dit betreft de tegemoetkoming energiesubsidie die [eiser] van de overheid heeft ontvangen. Op grond van redelijkheid en billijkheid moet [gedaagde] deze tegemoetkoming volgens [eiser] aan hem doorbetalen. Het totaal door [gedaagde] nog aan hem te betalen bedrag komt daarmee volgens [eiser] op een bedrag van € 918,00. Aangezien [gedaagde] dat bedrag niet wilde betalen, heeft hij een gemachtigde in moeten schakelen. De hiervoor gemaakte kosten wil [eiser], samen met de wettelijke rente, vergoed krijgen.
Het standpunt van [gedaagde]
5.2.
betwist de vordering van [eiser]. [eiser] is volgens [gedaagde] aansprakelijk voor gebreken en deze kosten mocht zij met de waarborgsom verrekenen. Daarnaast betwist zij dat er een grond bestaat voor het betalen van de tegemoetkoming energiesubsidie door haar aan [eiser]. Daarover zijn volgens haar ook geen afspraken gemaakt.
Uitgangspunt voor de bedragen is de eindafrekening van 4 maart 2023
5.3.
Aanvankelijk speelde tussen partijen een discussie over de hoogte van de uiteindelijk door [eiser] te betalen energiekosten. Tijdens de zitting is vastgesteld dat daarover geen verschil van mening meer bestaat en dat uitgegaan moet worden van het bedrag zoals [gedaagde] in haar eindafrekening van 4 maart 2023 heeft berekend. Daarom gaat de kantonrechter voorbij aan de berekening die [gedaagde] bij haar akte heeft overgelegd. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] ook aangegeven dat zij in deze procedure geen beroep meer doet op haar aanvankelijke stelling dat [eiser] aansprakelijk was voor gebreken. Op grond daarvan en de overgelegde stukken, gaat de kantonrechter ervan uit dat de vordering van [eiser] als volgt is opgebouwd:
Betaald door [eiser]
Waarborgsom € 2.100,00
Voorschot belastingen € 180,00
Voorschot energie € 400,00
------------- +
Subtotaal € 2.680,00
Verschuldigd door [eiser] G/W/E en belasting € 554,76
Betaald door [gedaagde] aan [eiser] € 1.587,04
------------- -
Subtotaal € 538,20
Tegemoetkoming energiesubsidie € 380,00 (2x190) +
-------------
Totaal € 918,20
Daarbij merkt de kantonrechter op dat de totale vordering van [eiser] een bedrag van € 918,00 bedraagt.
Er bestaat geen grond voor een doorbetalingsverplichting van de tegemoetkoming
5.4.
De kantonrechter begrijpt uit de toelichting van [eiser] dat hij met de tegemoetkoming energiesubsidie bedoelt de vergoeding [hierna: ‘de tegemoetkoming’] die is gebaseerd op de Tijdelijke overbrugginsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022 (CEK22). Deze overbruggingsregeling was bedoeld om de energiekosten van kleinverbruikers in 2022 te verlagen. Dit zijn huishoudens en ondernemingen met een elektriciteitsaansluiting van niet meer dan 3x80 Ampère. Zij ontvingen € 190,- in november en december 2022 van hun energieleverancier.
Uitgangspunt is dat deze regeling zag op huidshoudens met een eigen elektriciteitsaansluiting. [gedaagde] had wel een dergelijke eigen aansluiting, [eiser] niet. Daarom kon [gedaagde] wel rechtstreeks aanspraak maken op deze regeling en [eiser] niet.
5.5.
Vast staat dat partijen over de tegemoetkoming niets zijn overeengekomen in de huurovereenkomst. Evenmin is gebleken dat partijen later afspraken hebben gemaakt over gehele of gedeeltelijke doorbetaling van de tegemoetkoming. Het enkele feit dat [eiser] als huurder met een tussenmeter geen rechtstreekse aanspraak kon maken op de tijdelijke overbruggingsregeling, brengt niet automatisch met zich mee dat [gedaagde] als verhuurder verplicht was (een deel van) de tegemoetkoming die zij ontving aan hem door te betalen. Dat geldt temeer nu de overheid in 2023 juist voor de situatie van [eiser] een aparte regeling heeft getroffen met de “Tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming blokaansluitingen”. [eiser] heeft ook op geen enkele manier onderbouwd op grond van welke feiten en omstandigheden de redelijkheid en billijkheid een dergelijke verplichting wel met zich zouden brengen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld op grond waarvan [gedaagde] gehouden was om de tegemoetkoming door te betalen aan [eiser]. Daarom dient dit deel van de vordering, een bedrag van € 380,00 (2*€ 190,00), te worden afgewezen.
Het resterende deel van de waarborgsom moet worden terugbetaald
5.6.
Het resterende deel van de vordering van [eiser] ziet op de verrekening van de schadevergoeding voor gebreken waarvoor [gedaagde] hem aansprakelijk stelde. Nu [gedaagde] hierop in deze procedure geen beroep meer doet, zal de kantonrechter dit deel van de vordering, een bedrag van € 538,00 (€ 918,00 - € 380,00), toewijzen.
Er is recht op wettelijke rente vanaf het moment van verzuim volgens de wet
5.7.
[eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente over het gevorderde bedrag vanaf 31 december 2022. Aanspraak op wettelijke rente bestaat vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim was met betalen. De wet bepaalt in artikel 7:261b lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW), dat de waarborgsom binnen veertien dagen na beëindiging van de huurovereenkomst moet worden betaald. Op grond van artikel 7:265 BW is dit artikel van dwingend recht. Dat betekent dat [gedaagde] de waarborgsom binnen veertien dagen na 31 december 2022 en daarmee uiterlijk op 14 januari 2023 had moeten terugbetalen. Dat heeft zij niet gedaan. Daarom is het verzuim van [gedaagde] ingetreden op 15 januari 2023. De kantonrechter zal dan ook de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 15 januari 2023 toewijzen.
[eiser] heeft recht op vergoeding van incassokosten, maar een lager bedrag dan gevorderd
5.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd op 7 juni 2023 die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Nu een substantieel deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (in de zin van artikel 6:2 BW) om het toepasselijke wettelijke tarief te bepalen aan de hand van de gevorderde hoofdsom. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. Dit betreft een bedrag van € 96,03 inclusief BTW.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
538,00
- buitengerechtelijke incassokosten
96,03
+
totaal
634,03
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
634,03
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
5.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
214,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
681,99
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 634,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 538,00, met ingang van 15 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 681,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.