Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordelingBeoordeling van het verloop van de procedure
Op de telefonische verzoeken om uitleg van de rechtbank werd eveneens (telkens) tegenstrijdige informatie verstrekt, zodat eerst op 20 maart 2024 definitief duidelijk werd dat een machtiging tot gesloten plaatsing werd beoogd met het verzoekschrift. Bovendien bleek eerst op 20 maart 2024 dat de eerder gegeven voorwaardelijke machtiging was omgezet naar een gesloten plaatsing. Gelet op het aflopen van deze omgezette machtiging op 21 maart 2024, was pas op dat moment duidelijk dat het vanwege de veiligheid van de minderjarige noodzakelijk was om het verzoek toch op 21 maart te behandelen. Daarbij heeft de rechtbank actief moeten optreden in het alsnog bereid vinden van een advocaat om de minderjarige bijstand te verlenen.
Dit commentaar miskent de op het college rustende verplichting om tijdig en volledig informatie te verstrekken die kan bijdragen aan een juiste en tijdige rechterlijke beoordeling van verzoeken. Daarnaast miskent het commentaar de op de kinderrechter rustende verplichting om verzoeken zorgvuldig te onderzoeken, ook als deze van overheidsinstanties afkomstig zijn. De diskwalificerende opmerking naar aanleiding van een vraag van de rechtbank is dan ook ongepast. In de relatie tussen de rechter en de overheid is deze vaststelling ernstig te noemen.
5.10. De kinderrechter kan zich dan ook vinden in het uitgestippelde traject dat uitgaat van terugkeer naar huis op 19 april 2024, met de mogelijkheid om vervolgens zo nodig nog een of meer time-outs in [jeugdzorginstelling] te hebben. Het is van belang dat daarover helder met [minderjarige] wordt gecommuniceerd. Het is immers gebleken dat de uitleg van het Thuis Best traject niet helder bij [minderjarige] is binnen gekomen. Ook is van belang dat de verdere uitvoering van de schorsing helder wordt vastgelegd, met name de regels die daarbij voor [minderjarige] zullen gelden. De vaststelling dat [minderjarige] op het moment van de mondelinge behandeling geen volledig vertrouwen kon hebben in de verdere aanpak van haar situatie is zorgelijk omdat dit een positieve ontwikkeling kan tegenhouden. De kinderrechter heeft haar daarom al tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij vertrouwt op de professionaliteit bij [jeugdzorginstelling] om hierin betrouwbaar en voorspelbaar te handelen.