ECLI:NL:RBZWB:2024:2142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/02/420331 / JE RK 24-478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging van de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 maart 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van een machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlissingen, die de machtiging voor een periode van drie maanden wenst te verlengen. De kinderrechter heeft de procedure zorgvuldig beoordeeld, waarbij hij de belangen van de minderjarige en haar ouders in acht heeft genomen. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag en zijn betrokken bij de procedure. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er eerder machtigingen tot gesloten jeugdhulp zijn verleend, en dat de minderjarige recentelijk is teruggeplaatst in een jeugdzorginstelling. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige gehoord, evenals haar ouders en een vertegenwoordiger van het college. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de indiening van het verzoek problematisch was, aangezien het college de termijn voor indiening had overschreden. Ondanks deze tekortkomingen heeft de kinderrechter besloten om de machtiging tot gesloten plaatsing te verlenen, met inachtneming van de noodzaak om de ontwikkeling van de minderjarige te ondersteunen. De machtiging is verleend voor de periode van 21 maart 2024 tot 21 juni 2024, met de mogelijkheid voor de minderjarige om op 19 april 2024 weer bij haar moeder te wonen, onder voorwaarden van nazorg en communicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420331 / JE RK 24-478
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Beschikking machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE VLISSINGEN, hierna te noemen het college,
zetelende te Vlissingen,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. S. van Steenberge te Terneuzen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 maart 2024;
- het bericht van college met bijlagen van 20 maart 2024;
- de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 19 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] - die ook apart is gehoord - met haar advocaat;
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van het college.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 25 mei 2023 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 25 mei 2023 en tot 8 juni 2023, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot 5 juni 2023.
2.3
Bij (de nadere) beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 juni 2023 is ten aanzien van [minderjarige] het resterende deel van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 8 juni 2023 en tot 22 juni 2023.
2.4
Bij beschikking van 20 juni 2023 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 22 juni 2023 en tot 22 september 2023, onder aanhouding van het restant.
2.5
Bij beschikking van 19 september 2023 is het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp afgewezen en is een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 22 september 2023 en tot 22 maart 2024.
2.6
Op 3 november 2023 is [minderjarige] voor een time-out teruggeplaatst bij [jeugdzorginstelling] . Op 14 november 2023 is de voornoemde voorwaardelijke machtiging omgezet naar een reguliere machtiging gesloten jeugdzorg. Op basis hiervan verblijft [minderjarige] sindsdien bij [jeugdzorginstelling] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
Het college verzoekt verlenging van de machtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van drie maanden.
3.2.
Een gekwalificeerde gedragswetenschapper, de heer drs. [naam 1] , heeft ingestemd met het voornoemde verzoek voor de duur van drie maanden nadat hij in eigen persoon [minderjarige] op 19 maart 2024 heeft onderzocht.

4.De standpunten

4.1.
Het college handhaaft het verzoek. Zij betreurt de gang van zaken rondom de indiening en onderbouwing van het verzoekschrift, waarbij veel onduidelijkheid is ontstaan omtrent de bedoelingen van het verzoek en de stukken blijkbaar niet compleet of onvoldoende onderbouwd waren. Zij biedt haar excuses hiervoor aan. Het is de bedoeling dat [minderjarige] over vier weken (uiterlijk 19 april 2024) naar huis gaat. Het college heeft er vertrouwen in en inmiddels staan beide ouders – na enige twijfel over de haalbaarheid - hier ook achter. [minderjarige] heeft laten zien dat zij hard werkt aan zichzelf. Met de inzet van het MST Thuis Best traject zal zij de komende weken haar verloven gaan opbouwen. Op het moment dat [minderjarige] weer volledig bij de moeder verblijft, zal de verzochte machtiging geschorst worden. Dit biedt de mogelijkheid om gedurende de resterende periode van de machtiging terug te vallen op [jeugdzorginstelling] op het moment dat er een time-out voor [minderjarige] nodig is.
4.2.
[minderjarige] heeft verteld dat zij beter in haar vel zit. Ze heeft in de afgelopen periode veel geleerd bij [jeugdzorginstelling] . [minderjarige] is verrast door de uitleg van de kinderrechter over het verzoek van het college voor een gesloten machtiging voor de duur van drie maanden. [minderjarige] is namelijk verteld dat zij over vier weken naar huis gaat en ging er dan ook van uit dat het verzoek een voorwaardelijke machtiging zou betreffen. [minderjarige] vindt het spannend om naar huis te gaan. Ze heeft moeite met de steeds veranderende regels in huis. Zo mocht zij bijvoorbeeld eerst alleen naar de sportschool en nu moet dat onder begeleiding. Ook hebben de ouders veel moeite met haar kunstwimpers. Ze is nog nooit te laat op school gekomen doordat zij met haar wimpers bezig was. [minderjarige] wil dat haar ouders haar accepteren zoals zij is. Ze is bang dat de spanningen weer snel zullen oplopen en er weer ruzies zullen ontstaan. [minderjarige] hoopt door zich op school te focussen en naar de sportschool te gaan dat zij genoeg afleiding heeft en oplopende spanningen worden voorkomen. Ze doet erg haar best en werkt aan zichzelf.
Namens [minderjarige] heeft mr. Van Steenberge gesteld dat [minderjarige] duidelijk is voorgehouden dat zij over vier weken en maximaal over zes weken naar huis gaat. [minderjarige] is bereid om mee te werken aan het MST Thuis Best traject. Zij vindt het daarbij wel belangrijk dat de ouders haar nemen zoals ze is. Daarnaast wil ze graag naar school kunnen en sporten, echter zijn hier nog geen regels voor afgesproken. Primair wordt namens [minderjarige] verzocht om de verzochte machtiging toe te wijzen voor maximaal vier weken en als het niet anders kan voor drie maanden, echter wel in de wetenschap dat [minderjarige] het hier niet mee eens is. Haar vertrouwen is geschaad, want als er een kink in de kabel komt in de komende weken gaat zij alsnog niet naar huis. Mr. Van Steenbergen verzoekt om het beoogde stappenplan voor de komende weken duidelijk op te nemen in de beschikking.
4.3.
De moeder stelt dat doordat er bij aanvang van de gesloten plaatsing weinig is ingezet er in september 2023 sprake is geweest van een hevige terugval. Achteraf gezien is het naïef van de ouders geweest om te denken dat zij zelfstandig de situatie konden keren door [minderjarige] weer in huis te nemen. Dit zorgde snel voor frustratie en overprikkeling van [minderjarige] met uiteindelijk opnieuw een opname bij [jeugdzorginstelling] . De moeder erkent dat zij hulp nodig heeft als [minderjarige] weer naar huis komt, maar ervaart veel onduidelijkheid over waar de ouders terecht kunnen met hun opvoedvragen. Tijdens het laatste MDO-overleg zijn daarom extra afspraken gemaakt. Voorts merkt de moeder op dat de kunstwimpers van [minderjarige] een bron van frustraties zijn in de thuissituatie. Het kost [minderjarige] veel tijd om deze te verzorgen, waardoor zij vaak laat of zelfs te laat is voor bijvoorbeeld school of een afspraak met haar vader. De moeder vindt dat [minderjarige] thuis hoort bij haar ouders en niet op een (open) groep. De verloven verlopen goed. De moeder merkt dat [minderjarige] is veranderd en dat zij goed in haar vel zit. De moeder wil er dan ook voor gaan en zich inspannen om het Thuis Best traject te laten slagen. Dat zou betekenen dat [minderjarige] haar verloven gaat opbouwen en over zes weken weer thuis is.
4.4.
Volgens de vader had [minderjarige] al op zeer jonge leeftijd een eigen wil. [minderjarige] ’s wil is wet, waardoor de vader haar opvoeding als zeer lastig ervaart. Er zijn inmiddels veel traumatische ervaringen voor [minderjarige] bijgekomen, waardoor haar gedrag nog extremer is geworden en wat het nog moeilijker maakt om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. De vader hoopt dat [minderjarige] ooit zal leren om het gezag en de positie van haar ouders te accepteren. De vader heeft gemengde gevoelens over de terugkeer van [minderjarige] naar huis. Hij wil geleidelijk aan de band met zijn dochter weer opbouwen en toewerken naar de reguliere weekendregeling. Dit heeft tijd nodig.

5.De beoordelingBeoordeling van het verloop van de procedure

5.1.
Artikel 2.4.12 van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht bepaalt dat een verlengingsverzoek uiterlijk tijdens de vierde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt ingediend. Ook schrijft het artikel voor welke stukken bij het verzoek moeten worden ingediend.
5.2.
De kinderechter stelt vast dat de indiening en onderbouwing van het verzoek problematisch zijn geweest. Het college had het verzoek uiterlijk op 1 maart 2024 moeten indienen. Feitelijk is het verzoekschrift op 17 maart 2024 ter griffie ontvangen, zodat deze termijn fors is overschreden. Dit klemt temeer omdat de voorgaande machtiging tot 22 maart 2024 geldig was. Namens het college is daarvoor excuus aangeboden, onder vermelding van (interne) omstandigheden die deze late indiening zouden kunnen verklaren. Geen van die omstandigheden rechtvaardigt echter de late indiening.
5.3.
De kinderrechter benadrukt het belang van de stipte naleving van de genoemde bepaling, zeker nu het hier gaat om de uitvoering van een overheidstaak in het kader van de vrijheidsontneming van minderjarige personen. In dat kader dient de overheid oog te hebben voor de (processuele) belangen van de belanghebbenden, waaronder met name die van de minderjarige zelf. Daarbij valt te denken aan het tijdig kunnen inroepen van rechtskundige bijstand en het evenzo tijdig kennis kunnen nemen van de stukken.
Dit late tijdstip van indiening van het verzoek bood bovendien erg weinig ruimte om het college in de gelegenheid te stellen om omissies en onjuistheden te herstellen. De rechtbank heeft op 19 en 20 maart 2024 meermalen moeten verzoeken om toezending van de stukken zoals die blijkens voornoemde bepaling bij het verzoekschrift hadden moeten worden toegezonden, waaronder met name een verslag van het verloop van de jeugdhulp en een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper.
5.4.
Daarnaast heeft de rechtbank op beide data het college moeten vragen om nadere uitleg van het verzoek, dat innerlijk tegenstrijdig leek te zijn. In het petitum is verzocht om een verlenging van een machtiging tot gesloten plaatsing, terwijl in de toelichting op het verzoek werd gedoeld op verlenging van de (daadwerkelijk eerder verleende) voorwaardelijke machtiging tot gesloten plaatsing. In dat verband merkt de kinderrechter op dat uit het verzoek, noch uit de aanvankelijk bijgevoegde stukken naar voren kwam dat de eerdere verleende voorwaardelijke machtiging was omgezet naar een gesloten plaatsing, zodat de rechtbank van die omstandigheid niet op de hoogte was.
Op de telefonische verzoeken om uitleg van de rechtbank werd eveneens (telkens) tegenstrijdige informatie verstrekt, zodat eerst op 20 maart 2024 definitief duidelijk werd dat een machtiging tot gesloten plaatsing werd beoogd met het verzoekschrift. Bovendien bleek eerst op 20 maart 2024 dat de eerder gegeven voorwaardelijke machtiging was omgezet naar een gesloten plaatsing. Gelet op het aflopen van deze omgezette machtiging op 21 maart 2024, was pas op dat moment duidelijk dat het vanwege de veiligheid van de minderjarige noodzakelijk was om het verzoek toch op 21 maart te behandelen. Daarbij heeft de rechtbank actief moeten optreden in het alsnog bereid vinden van een advocaat om de minderjarige bijstand te verlenen.
5.5.
Het is in dit verband navrant te noemen dat, in een van de mails die de rechtbank op 20 maart 2024 ontving, namens het college werd opgemerkt dat een eerder gestelde vraag van de rechtbank naar de juridische status van de minderjarige “bijzonder” zou zijn. Deze opmerking werd gemaakt op basis van informatie die ten tijde van het stellen van de vraag nog niet bij de rechtbank was ingediend.
Dit commentaar miskent de op het college rustende verplichting om tijdig en volledig informatie te verstrekken die kan bijdragen aan een juiste en tijdige rechterlijke beoordeling van verzoeken. Daarnaast miskent het commentaar de op de kinderrechter rustende verplichting om verzoeken zorgvuldig te onderzoeken, ook als deze van overheidsinstanties afkomstig zijn. De diskwalificerende opmerking naar aanleiding van een vraag van de rechtbank is dan ook ongepast. In de relatie tussen de rechter en de overheid is deze vaststelling ernstig te noemen.
5.6.
Het is uitsluitend op basis van het belang van de betrokken minderjarige en haar ouders bij een tijdige rechterlijke beoordeling van de inhoudelijke aspecten van deze zaak, dat de kinderrechter heeft besloten geen processuele gevolgen te verbinden aan het nalatige optreden van het college in deze procedure. De enkele vaststelling dat hier sprake is van nalatig optreden moet volstaan als correctie van de nadelige beïnvloeding van de procesgang zoals die door dit optreden is ontstaan.
inhoudelijke beoordeling
5.7.
De kinderrechter heeft besloten om de verzochte machtiging tot gesloten plaatsing af te geven. De machtiging geldt van 21 maart 2024 en tot 21 juni 2024. De kinderrechter stelt daarbij vast dat [minderjarige] in het kader van de ThuisBest aanpak vanaf 19 april 2024 weer thuis bij haar moeder mag wonen op basis van een schorsing van de gesloten plaatsing. De datum van 19 april 2024 kan door het college en [jeugdzorginstelling] alleen worden aangepast als blijkt dat [minderjarige] de ingezette ontwikkeling niet vast kan houden en nadat daarover helder met haar is gecommuniceerd. Verder maakt deze machtiging het mogelijk dat er na 19 april nog time-out momenten binnen [jeugdzorginstelling] kunnen worden bepaald door de bevoegde functionarissen. Ook hierin dient zorgvuldige communicatie met [minderjarige] voorop te staan.
5.8.
De kinderrechter neemt deze beslissing nadat hij het dossier en de nagekomen berichten heeft gelezen, met [minderjarige] en haar advocaat heeft gesproken, de toelichting van het college heeft gehoord en de vader en moeder heeft gesproken. De kinderrechter komt tot de conclusie dat het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing nodig is om [minderjarige] in haar ontwikkeling naar de volwassenheid te ondersteunen. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. De kinderechter stelt daarmee vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de gevraagde machtiging tot gesloten plaatsing (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw)).
5.9.
De kinderrechter zal uitleggen waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Het staat vast dat [minderjarige] een voor haar ontwikkeling buitengewoon bedreigende periode heeft moeten doormaken. Dat blijkt niet alleen uit de eerdere beslissingen in haar zaak maar ook uit wat [minderjarige] daar zelf over vertelt. Zij erkent dat zij voorafgaand aan de laatst opname in [jeugdzorginstelling] niet goed bezig was, maar benadrukt dat zij inmiddels positief is gericht op terugkeer naar huis en naar school. Zij vindt het spannend om naar huis te gaan omdat de spanningen weer snel kunnen oplopen tussen haar en haar ouders. Ook tijdens de mondelinge behandeling bleek dat de communicatie tussen [minderjarige] en haar ouders voor beide partijen lastig kan zijn. De kinderrechter is dan ook blij met de door [jeugdzorginstelling] gekozen aanpak om Thuis Best als traject in te zetten en daarmee te werken aan het herstel van een gezonde relatie binnen het gezin. Het is daarbij van groot belang dat alle betrokkenen, zowel [minderjarige] als de beide ouders, leren omgaan met het gegeven dat het omgaan met een andere persoon dan jijzelf ook betekent dat je die persoon moet leren zien zoals die werkelijk is. Gelet op de inspanningen die ook volgens de gekwalificeerde gedragswetenschapper nog moeten worden geleverd om de opvoedsituatie en het gedrag van [minderjarige] weer veilig te laten zijn, passeert de kinderrechter het verzoek van en namens [minderjarige] om de gevraagde machtiging te beperken tot een termijn van vier of zes weken. Het is van belang dat er nazorg kan zijn, die mede bestaat uit time-out mogelijkheden bij [jeugdzorginstelling] wanneer die nodig zouden blijken te zijn.
5.10. De kinderrechter kan zich dan ook vinden in het uitgestippelde traject dat uitgaat van terugkeer naar huis op 19 april 2024, met de mogelijkheid om vervolgens zo nodig nog een of meer time-outs in [jeugdzorginstelling] te hebben. Het is van belang dat daarover helder met [minderjarige] wordt gecommuniceerd. Het is immers gebleken dat de uitleg van het Thuis Best traject niet helder bij [minderjarige] is binnen gekomen. Ook is van belang dat de verdere uitvoering van de schorsing helder wordt vastgelegd, met name de regels die daarbij voor [minderjarige] zullen gelden. De vaststelling dat [minderjarige] op het moment van de mondelinge behandeling geen volledig vertrouwen kon hebben in de verdere aanpak van haar situatie is zorgelijk omdat dit een positieve ontwikkeling kan tegenhouden. De kinderrechter heeft haar daarom al tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij vertrouwt op de professionaliteit bij [jeugdzorginstelling] om hierin betrouwbaar en voorspelbaar te handelen.
5.11.
De kinderrechter zal de machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlenen, en wel voor de periode van drie maanden.
5.12.
Ingevolge artikel 6.1.12 van de Jeugdwet is de voornoemde beslissing van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 21 maart 2024 en tot 21 juni 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van Bakker-Maljers als griffier, en op schrift gesteld op 3 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.