ECLI:NL:RBZWB:2024:2151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/02/420515 / JE RK 24-525
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 27 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die de minderjarigen onder toezicht heeft gesteld. De ouders van de minderjarigen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en zijn bijgestaan door hun advocaat, mr. E.A.G. van Acker. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarigen en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is verleend op 22 maart 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De ouders hebben aangegeven dat zij zich niet verzetten tegen het verzoek, maar dat zij meer duidelijkheid willen over de situatie van hun kinderen. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderstreept, gezien de onrust en onveiligheid binnen het gezin. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 25 april 2024, met de nadruk op het belang van rust en veiligheid voor de minderjarigen.

De kinderrechter heeft ook de GI aangespoord om de communicatie met de ouders te verbeteren en hen beter op de hoogte te houden van de situatie van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420515 / JE RK 24-525
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](hierna te noemen: de moeder) en
[de vader](hierna te noemen: de vader),
hierna samen genoemd: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen.

1.Het (nadere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 maart 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
Op 27 maart 2024 heeft de kinderrechter de zaak vanwege de samenhang met de zaak C/02/420606 / JE RK 24-530 gelijktijdig - met gesloten deuren - behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die vooraf met de kinderrechter hebben gesproken;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 januari 2024 zijn (onder andere) [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, voorlopig onder toezicht van de GI gesteld tot 8 februari 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 februari 2024 is de beschikking van 25 januari 2024 bekrachtigd en is de voorlopige ondertoezichtstelling van (onder andere) [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 25 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 maart 2024 is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden, een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken met ingang van 22 maart 2024 en tot 5 april 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van die beschikking in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, onverwijld en zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden, met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de (voorlopige) ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Aan de orde is de vraag of er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 22 maart 2024, alsmede, naast het horen van belanghebbenden over de verzoeken, het resterende deel van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de (voorlopige) ondertoezichtstelling (naar de kinderrechter begrijpt: tot 25 april 2024).

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het (spoed)verzoek. Na een periode in de Veilige Opvang te hebben verbleven, verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment – met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing – in een pleeggezin. Dit omdat de moeder niet langer in de Veilige Opvang wilde verblijven en de GI het niet verantwoord vindt als de moeder met de kinderen naar huis zou gaan. Het streven van de GI is om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij elkaar blijven. Zij ervaren veel steun aan elkaar. Met name ervaart [minderjarige 2] veel steun bij [minderjarige 1] . Er is voor nu stabiliteit voor de kinderen. Totdat er een geschikte vervolgplek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gevonden, kunnen zij in het huidige pleeggezin blijven. Wat een geschikte vervolgplek zal zijn is nog onduidelijk. Dat is afhankelijk van de ontwikkelingsbehoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en welke hulp zij nodig hebben. Daar is nog onvoldoende zicht op. De komende periode wil de GI gaan onderzoeken wat de kinderen nodig hebben. In het kader van het mogelijke seksueel misbruik zijn Veilig Thuis en de politie betrokken. Zij zijn op de hoogte van de situatie.
Verder begrijpt de GI dat de ouders meer concrete informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen. De GI licht toe dat er in de afgelopen anderhalve week erg veel is gebeurd, waaronder de spoeduithuisplaatsing van de jongste broer en een week later van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ook de verschillende meldingen bij diverse instanties. Er is voor de GI onvoldoende tijd geweest om alles duidelijk voor de ouders op papier te zetten. De GI heeft toegezegd dat zij in het vervolg wekelijks een update aan de ouders zullen geven over hoe het met de kinderen gaat en wat zij dagelijks doen. Daarnaast heeft GI het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet verboden. Er zijn geen aanwijzingen dat het contact onveilig is. Tijdens de overplaatsing naar het huidige pleeggezin wilden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf tijdelijk geen contact met de ouders. Deze week zou de GI met hun bespreken hoe zij het contact weer willen oppakken. Ook mogen zij contact met beide broers hebben.
4.2.
De advocaat van de ouders heeft aangevoerd dat de ouders zich niet verzetten tegen het (spoed)verzoek. Zij begrijpen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rust nodig hebben en dat er een gedegen onderzoek naar de situatie van de kinderen nodig is. Het moet duidelijk worden wat er aan de hand is. In dit kader benoemt de advocaat nog wel dat er onderzoeken gericht op fysiek en seksueel geweld hebben plaatsgevonden bij de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun jongste broer. Voor zover de advocaat weet, is hier niets uitgekomen. Verder is de informatievoorziening vanuit de GI zeer onduidelijk. De ouders weten niet wat de besluiten en afspraken zijn. Er staat niets op papier. Ook hebben zij geen gesprekverslagen. De ouders weten niet hoe het met de kinderen gaat en of zij onderwijs volgen. Ook is er onduidelijkheid ontstaan over of de kinderen wel of geen contact met de ouders mogen opnemen. Juist nu de moeder in 2021 voor het eerst zelf hulp heeft gezocht en er sindsdien veel instanties zijn betrokken, weten de ouders niet meer waar het eigenlijk om gaat en wat er allemaal gebeurd. De ouders willen worden betrokken bij beslissingen en duidelijk worden geïnformeerd over wat er al bekend is en wat de vervolgstappen zullen zijn. De advocaat verzoekt om afspraken met de ouders te maken en deze duidelijk op papier te zetten. Het kan niet zo zijn dat de kinderen de informatie aan de ouders moeten verstrekken.
Zelf hebben de ouders nog aangegeven dat de jongste broer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niets te maken heeft met (seksueel) grensoverschrijdende gedrag richting zijn zussen. Zo heeft [minderjarige 2] zelf tegen de moeder gezegd dat er niets is gebeurd.
4.3.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij meer rust ervaart sinds zij in het pleeggezin verblijft. Dat vindt [minderjarige 1] fijn. Zo heeft zij tijd voor zichzelf en hoeft zij niet steeds voor haar broers en zus te zorgen en bij gesprekken aanwezig te zijn. Als [minderjarige 1] die ouderrol niet op zich neemt, escaleren de ruzies binnen het gezin. Dat [minderjarige 1] die rol heeft, vindt zij niet erg omdat zij dit al zestien jaar zo doet. [minderjarige 1] vindt de vraag van de kinderrechter of er in het verleden iets met haar is gebeurd ingewikkeld. Zij zegt dat haar broer aan haar heeft gezeten, maar dat zij niet wil dat hij de gevolgen moet dragen voor wat er is gebeurd toen zij jonger waren. Temeer omdat haar broer nu achttien jaar is en [minderjarige 1] niet wil dat hij door de politie wordt onderzocht. [minderjarige 1] zag het niet als een verkrachting. Zij waren beide nog kinderen en onderzochten hun grenzen. In het begin stemde [minderjarige 1] in, maar later niet meer. Desondanks bleef het doorgaan. [minderjarige 1] vond het eerder lastig om hulp te vragen. Nu wil zij hulp voor zichzelf en dat is de reden dat zij heeft verteld wat er vroeger is gebeurd. Haar oudste broer was erg boos dat [minderjarige 1] dat heeft verteld. Later, toen zij vertelde dat ze niet naar de politie wilde, bood hij alsnog zijn excuses aan en erkende hij te ver te zijn gegaan.
Verder vindt [minderjarige 1] het moeilijk om aan te geven of waar zij wil wonen. [minderjarige 1] heeft een maand in de Veilige Opvang gezeten en er is nog steeds geen duidelijkheid over haar toekomstperspectief. In ieder geval wil zij bij [minderjarige 2] blijven. Ook wil [minderjarige 1] graag weer naar school. Zij is nu al een tijd niet meer naar de praktijkschool in Hulst geweest.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter (op haar verzoek in het bijzijn van [minderjarige 1] ) heeft [minderjarige 2] aangegeven dat zij het allemaal erg spannend vindt, omdat er op dit moment weinig duidelijkheid is. Wel geeft [minderjarige 2] aan dat zij meer rust ervaart nu zij niet meer thuis is. Zij vindt het lastig om uit te leggen hoe dat komt. [minderjarige 2] heeft best vaak ruzie met haar jongste broer. Dat vindt zij vervelend. [minderjarige 1] helpt haar op die momenten. Het lukt de ouders niet echt om iets aan het gedrag van de jongste broer te doen. [minderjarige 2] denkt dat de band met haar ouders goed is. [minderjarige 2] doet vooral haar eigen ding en praat niet echt met haar ouders. Verder wil [minderjarige 2] duidelijkheid. Zij wil niet telkens op een andere plek verblijven. Ook wil zij geen drama. [minderjarige 2] weet niet waar zij het liefst zou willen wonen. Op de vraag van de kinderrechter of er thuis vervelende of ernstige dingen zijn gebeurd, geeft [minderjarige 2] aan dat haar brein niet meer werkt als die vraag wordt gesteld.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
De kinderrechter constateert dat volgens de basisregistratie personen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de Belgische nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is en zij ook staan ingeschreven in [woonplaats] , komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Spoedbeslissing machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
Bij beschikking van 22 maart 2024 is er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 22 maart 2024 en tot 5 april 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2024 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.5.
De kinderrechter dient in beginsel te beoordelen of er nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 22 maart 2024 moet worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat van het voorgaande geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing niet wordt herroepen en daarmee zijn werking dient te behouden.
Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Op basis van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
De kinderrechter zal het – onweersproken – verzoek toewijzen. Hij is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlenen voor de duur van de (voorlopige) ondertoezichtstelling te weten met ingang van 5 april 2024 en tot 25 april 2024. Hij legt dit hierna uit.
5.8.
De kinderrechter stelt om te beginnen voorop dat hij zich nog steeds ernstig zorgen maakt over het gehele gezinssysteem en de (mogelijke) ernstige gebeurtenissen uit het verleden en sluit zich wat dat betreft aan bij de (spoed)beschikking van 22 maart 2024. Hij stelt vast dat er – los van wat er in het verleden wel of niet is gebeurd – onrust, onveiligheid en onduidelijkheid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en eigenlijk binnen het gehele gezin heerst. Dat wordt onder meer veroorzaakt door de beschuldigen over en weer over het (seksueel) grensoverschrijdende gedrag vanuit de broer(s) richting [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de meningsverschillen die daarover binnen het gezin bestaan. Gelet op de (acute) veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vindt de kinderrechter het zeer belangrijk dat de situatie eerst tot rust komt en dat er daarna openheid en duidelijkheid komt over wat er in het verleden is gebeurd als het gaat om het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en wie welke rol daarbij heeft gespeeld. Dit mede gelet op de gesprekken die de kinderrechter met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gehad. Zo vindt de kinderrechter het zeer zorgelijk dat [minderjarige 1] aan hem heeft verteld dat haar broer zonder instemming seksuele handelingen bij haar heeft verricht toen zij jonger was en dat [minderjarige 2] aangeeft dat haar brein niet meer werkt als de kinderrechter vraagt of er thuis vervelende of ernstige dingen zijn gebeurd. Verder vindt de kinderrechter het van groot belang dat duidelijk gaat worden of en welke hulpverlening [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben en hoe de gezinssituatie kan worden ondersteund om ervoor te zorgen dat de heersende onrust en onveiligheid wordt weggenomen. Er moet rust, veiligheid en duidelijkheid voor de kinderen komen, zodat zij zich op een positieve manier kunnen ontwikkelen. Hierbij neemt de kinderrechter ook in overweging dat beide kinderen tijdens het gesprek met de kinderrechter hebben aangegeven dat zij die benodigde rust op dit moment binnen het huidige pleeggezin hebben gevonden. Zo heeft [minderjarige 1] verteld dat zij tijd voor zichzelf heeft en het fijn vindt om niet steeds een ouderrol op zich te hoeven nemen. Ook [minderjarige 2] heeft gezegd dat zij meer rust ervaart nu zij niet meer thuis woont.
5.9.
Het bovenstaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is om de uithuisplaatsing tot het einde van de (voorlopige) ondertoezichtstelling te weten tot 25 april 2024 te verlenen. De kinderrechter vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet in de thuissituatie bij de ouders kunnen verblijven. Die situatie is momenteel nog te onrustig en te onveilig.
Voor de komende periode geeft de kinderrechter aan de GI mee dat het zeer belangrijk is dat het volkomen helder gaat worden wat er in het verleden is gebeurd als het gaat om het mogelijke seksueel grensoverschrijdende gedrag richting [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wie welke rol daarbij heeft gespeeld. Ook moet de GI onderzoeken wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben en waar zij de benodigde rust en duidelijkheid (blijvend) zullen vinden.
Verder merkt de kinderrechter nog op dat hij begrijpt dat het de GI, gelet op de hectiek van de afgelopen periode, niet helemaal is gelukt om de ouders (schriftelijk) op de hoogte te houden van alles wat er is gebeurd. Hij roept de GI op om de communicatie richting de ouders vanaf nu te verbeteren. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de wens van de ouders over het hebben van een gestroomlijnde informatievoorziening serieus wordt genomen. Hij verwacht van de GI dat zij de ouders vanaf nu beter op de hoogte zullen houden over hoe het met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat en dat de belangrijke afspraken op papier worden zetten.
Daarnaast roept de kinderrechter de ouders op om vanuit een positieve insteek mee te werken met de GI en de hulpverlening. Het is noodzakelijk dat de situatie verbeterd en dat er meer duidelijkheid en openheid komt. Daar kunnen de ouders samen met de GI en de hulpverlening voor zorgen. Om dat voor elkaar te krijgen, is het van groot belang dat de ouders (en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) gaan meewerken. Het is nodig dat de ouders hierin de eerste stap zetten, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het goede voorbeeld kunnen volgen en ervoor kan worden gezorgd dat zij zich op een positieve manier kunnen gaan ontwikkelen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 april 2024 en tot 25 april 2024;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork, als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.