ECLI:NL:RBZWB:2024:2152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/02/420606 / JE RK 24-530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 27 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De zaak werd behandeld in het kader van de jeugdbescherming, waarbij de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gezinsvoogd (GI) optrad. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 april 2024, in afwachting van een evaluatie door de jeugdhulpaanbieder. De ouders van de minderjarige, die belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben hun bezorgdheid geuit over de situatie van hun kind en de communicatie met de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige, en dat er een noodzaak is voor verdere evaluatie en duidelijkheid over de hulpverlening. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om de communicatie met de ouders te verbeteren en hen beter op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uithuisplaatsing onmiddellijk kan worden voortgezet, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420606 / JE RK 24-530
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](hierna te noemen: de moeder) en
[de vader](hierna te noemen: de vader),
hierna samen genoemd: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 26 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 26 maart 2024.
1.2.
Op 27 maart 2024 heeft de kinderrechter de zaak vanwege de samenhang met de zaak C/02/420515 / JE RK 24-525 gelijktijdig - met gesloten deuren - behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] , die telefonisch vooraf met de kinderrechter heeft gesproken;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 januari 2024 is (onder andere) [minderjarige] , zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, voorlopig onder toezicht van de GI gesteld tot 8 februari 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 februari 2024 is de beschikking van 25 januari 2024 bekrachtigd en is de voorlopige ondertoezichtstelling van (onder andere) [minderjarige] verlengd tot 25 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 maart 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 14 maart 2024 en tot 28 maart 2024, zonder voorafgaand horen van belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 28 maart 2024 en tot 10 april 2024.
2.6.
Op basis van die beschikking verblijft [minderjarige] momenteel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te weten [jeugdhulpaanbieder] te [plaats].

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de (voorlopige) ondertoezichtstelling (naar de kinderrechter begrijpt: tot 25 april 2024), met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2024 heeft de GI bij vergissing aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing nodig is tot 10 april 2024. Dit had tot het einde van de (voorlopige) ondertoezichtstelling moeten zijn te weten 25 april 2024. [minderjarige] verblijft op dit moment nog steeds als crisisplaatsing bij [jeugdhulpaanbieder]. Op dit moment zit [minderjarige] nog in de observatieperiode. Op 8 april 2024 staat de evaluatie gepland, waarbij [jeugdhulpaanbieder] met een advies zal komen over wat er belangrijk is voor [minderjarige] en welke hulp hij nodig heeft. Ook zal dan worden besproken of die hulp thuis kan worden geboden of dat het meer passend is om die hulp binnen een groep of vanuit een pleeggezin aan [minderjarige] te bieden. Voor nu is het de verwachting van de GI dat [minderjarige] na de observatieperiode aansluitend naar een behandelplek moet. De GI schat de thuissituatie op dit moment als onvoldoende veilig in en stelt dat er geen opties voor [minderjarige] zijn om een behandeling in de thuissituatie te volgen. Het is belangrijk dat het onderzoek vanuit [jeugdhulpaanbieder] wordt afgewacht, voordat er vervolgstappen kunnen worden gezet.
Verder begrijpt de GI dat de ouders meer concrete informatie over [minderjarige] willen. De GI licht toe dat er in de afgelopen anderhalve week erg veel is gebeurd, waaronder de spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] en een week later van zijn zussen en ook de verschillende meldingen bij diverse instanties. Er is voor de GI onvoldoende tijd geweest om alles duidelijk voor de ouders op papier te zetten. De GI heeft toegezegd dat zij in het vervolg wekelijks een update aan de ouders zullen geven over de kinderen en wat zij dagelijks doen.
Tot slot is de GI er niet van op de hoogte dat [minderjarige] last heeft van zijn arm en knokkels. Zij hebben geen signaal vanuit [jeugdhulpaanbieder] ontvangen. De GI benadrukt dat zij nooit medische zorg aan [minderjarige] zullen ontzeggen. De GI gaat hierover navraag doen bij [jeugdhulpaanbieder].
4.2.
De advocaat van de ouders heeft aangevoerd dat de ouders stellen dat [minderjarige] terug naar huis kan komen, omdat er geen gevaarlijke thuissituatie meer is nu de zussen van [minderjarige] uit huis zijn geplaatst. Wel begrijpt de advocaat dat het onderzoek vanuit [jeugdhulpaanbieder] moet worden afgewacht, maar verzoekt dit met spoed af te ronden. De ouders willen dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar huis komt. Daarbij komt dat er onderzoeken gericht op fysiek en seksueel geweld hebben plaatsgevonden bij de moeder, [minderjarige] en zijn zussen. Voor zover de advocaat weet, is hier niets uitgekomen. Verder is de informatievoorziening vanuit de GI zeer onduidelijk. De ouders weten niet wat de besluiten en afspraken zijn. Er staat niets op papier. Ook hebben zij geen gesprekverslagen. De ouders weten niet hoe het met [minderjarige] gaat en of hij onderwijs volgt. Juist nu de moeder in 2021 voor het eerst zelf hulp heeft gezocht en er sindsdien veel instanties zijn betrokken, weten de ouders niet meer waar het eigenlijk om gaat en wat er allemaal gebeurd. De ouders willen worden betrokken en duidelijk worden geïnformeerd over wat er al bekend is en wat de vervolgstappen zullen zijn. De advocaat verzoekt om afspraken met de ouders te maken en deze duidelijk op papier te zetten. Het kan niet zo zijn dat de kinderen de informatie aan de ouders moeten verstrekken.
Zelf hebben de ouders nog aangegeven dat [minderjarige] autisme, ADHD en ODD heeft. Desondanks is hij thuis goed onder controle te houden. [minderjarige] heeft iets nodig om zich op af te reageren, zoals een plank waar hij spijkers in kan slaan. Ook helpt het als hij gaat gamen. Als hij op zulke momenten met rust wordt gelaten, gaat het goed. Verder geven de ouders aan dat [minderjarige] niets te maken heeft met (seksueel) grensoverschrijdende gedrag richting zijn zussen. Volgens de moeder heeft de jongste dochter zelf aangegeven dat er niets is gebeurd tussen haar en [minderjarige] . Tot slot vinden de ouders het zorgelijk dat [minderjarige] bij [jeugdhulpaanbieder] vraagt of hij medische zorg kan krijgen, maar dat dat wordt geweigerd. Zo geeft [minderjarige] al meerdere dagen hoofdpijn en pijn in zijn arm. De moeder stelt dat [jeugdhulpaanbieder] dit bij de GI heeft gemeld.
4.3.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] verteld dat hij op een groep verblijft. Dit is niet helpend voor [minderjarige] . Hij heeft eerder in België ook op een groep gezeten en daar heeft hij een trauma van. Verder heeft [minderjarige] pijn in zijn arm en knokkels. Hij weet niet hoe hij aan de pijn in zijn arm komt. De pijn in de knokkels is veroorzaakt door het slaan op een kussen toen hij boos was. [minderjarige] ervaart stress door de onwaarheden en leugens die hij in het dossier leest en dat de GI het dossier niet wil aanpassen. Zo heeft [minderjarige] zijn zussen niet verkracht. Van zijn oudere broer heeft [minderjarige] gehoord dat zijn zussen zelf ook hebben gezegd dat zij daarover hebben gelogen. Ook klopt het niet dat [minderjarige] brand heeft gesticht in het oude huis. Daarnaast vertelt [minderjarige] dat hij een goede band met zijn ouders heeft. [minderjarige] heeft thuis geen ruzie. Hij mist zijn zussen, zijn ouders en de huisdieren. Hij wil het liefst naar huis. Tot slot vindt [minderjarige] het niet fijn dat hij weinig contact met de GI heeft.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
De kinderrechter constateert dat volgens de basisregistratie personen de ouders en [minderjarige] de Belgische nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is en hij staat ingeschreven in [woonplaats] , komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. Dat betekent dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zal verlengen voor de duur tot het einde van de (voorlopige) ondertoezichtstelling te weten met ingang van 10 april 2024 en tot 25 april 2024. Hij legt dit hierna uit.
5.6.
De kinderrechter stelt om te beginnen voorop dat de GI heeft toegelicht dat zij tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2024 per vergissing heeft gezegd dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 10 april 2024, de einddatum van de vier weken observatie bij [jeugdhulpaanbieder], nodig is. Dit had tot het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling moeten zijn te weten 25 april 2024. De kinderrechter constateert dat dit een miscommunicatie is geweest.
Verder volgt uit de nadere informatie van de GI dat er op 8 april a.s. een evaluatie zal plaatsvinden over de afgelopen vier weken, waarbij [minderjarige] op de crisis/observatiegroep van [jeugdhulpaanbieder] heeft verbleven. [jeugdhulpaanbieder] zal tijdens die evaluatie met een advies komen over of en welke hulpverlening [minderjarige] nodig heeft en wat een passende vervolgplek voor [minderjarige] is. De kinderrechter vindt het een goed idee als het onderzoek vanuit [jeugdhulpaanbieder] wordt afgewacht, zodat er duidelijkheid komt over wat [minderjarige] nodig heeft en wat de beste plek voor [minderjarige] is om tot een positieve ontwikkeling te komen. De kinderrechter stelt namelijk vast dat er nog steeds sprake is van zorgelijk gedrag bij [minderjarige] en sluit wat dat betreft aan bij de beschikking van 19 maart 2024. Die zorgen zijn nog niet weggenomen. Daarbij komt nog dat de kinderrechter vaststelt dat de onrust en het gevoel van onveiligheid binnen het gezin ook nog niet zijn weggenomen. Die onrust en onveiligheid wordt onder andere veroorzaakt door de beschuldigen over en weer over het mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag richting de zussen van [minderjarige] . De kinderrechter vindt het belangrijk dat er openheid en duidelijkheid komt over wat er in het verleden is gebeurd en wie welke rol daarbij heeft gespeeld.
5.7.
Het bovenstaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 25 april 2024 te verlengen. Dit in afwachting van de resultaten van het onderzoek vanuit [jeugdhulpaanbieder] over wat [minderjarige] nodig heeft en wat een passende vervolgplek voor hem is.
Verder merkt de kinderrechter nog op dat hij begrijpt dat het de GI, gelet op de hectiek van de afgelopen periode, niet helemaal is gelukt om de ouders (schriftelijk) van alles wat er is gebeurd op de hoogte te houden. Hij roept de GI op om de communicatie richting de ouders vanaf nu te verbeteren. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de wens van de ouders over het hebben van een gestroomlijnde informatievoorziening serieus wordt genomen. Hij verwacht van de GI dat zij de ouders vanaf nu beter op de hoogte zullen houden over hoe het met [minderjarige] gaat en dat de belangrijke afspraken op papier worden zetten.
Daarnaast roept de kinderrechter de ouders op om vanuit een positieve insteek mee te werken met de GI en de hulpverlening. Het is noodzakelijk dat de situatie verbeterd en dat er meer duidelijkheid en openheid komt over het verleden. Daar kunnen de ouders samen met de GI en de hulpverlening voor zorgen. Om dat voor elkaar te krijgen, is het van groot belang dat de ouders (en [minderjarige] ) gaan meewerken. Het is nodig dat de ouders hierin de eerste stap zetten, zodat [minderjarige] het goede voorbeeld kan volgen en ervoor kan worden gezorgd dat hij zich op een positieve manier kan gaan ontwikkelen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 10 april 2024 en tot 25 april 2024;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 4 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.