ECLI:NL:RBZWB:2024:2187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/02/410555 / FA RK 23/2740
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie en pleegoudervoogdij van een minderjarige in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie en pleegoudervoogdij van een minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2018. De verzoekers, [de man] en [de vrouw], hebben de minderjarige sinds zijn geboorte verzorgd en opgevoed. De biologische ouders, de vader en de moeder, hebben in het verleden aangegeven de minderjarige ter adoptie af te willen staan, maar zijn later teruggekomen op deze beslissing. De moeder heeft al jaren geen contact met de minderjarige en stemt in met de adoptie, terwijl de vader enkele keren per jaar contact wil, maar niet in staat is om de verantwoordelijkheid van ouderschap op zich te nemen. De rechtbank oordeelt dat de adoptie in het belang van de minderjarige is, omdat hij al zijn hele leven bij de verzoekers woont en zij hem de zorg en stabiliteit bieden die hij nodig heeft. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe en gelast tevens de wijziging van de voornamen van de minderjarige, terwijl de geslachtsnaam van de minderjarige wordt vastgesteld op die van de verzoekers. De rechtbank benadrukt dat de adoptie niet in strijd is met het belang van de minderjarige, ondanks het verzet van de vader, omdat de minderjarige nooit in gezinsverband met hem heeft geleefd. De rechtbank concludeert dat de minderjarige niets meer van zijn ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft en dat de adoptie hem de juridische status biedt die hij verdient binnen het gezin van de verzoekers.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/410555 / FA RK 23/2740
datum uitspraak: 28 maart 2024
beschikking betreffende adoptie en pleegoudervoogdij
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
en
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.A.E. van der Poel te Hoogerheide,
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2018,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
-
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Als informanten in deze zaak zijn aangemerkt:
-
[de moeder], wonende te [woonplaats 2] , hierna te noemen: de moeder;
-
[de vader], wonende te [woonplaats 3] , hierna te noemen: de vader;
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 6 juni 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 28 september 2023 ontvangen verweerschrift van de GI met bijlagen;
- het rapport van de Raad van 30 november 2023;
- het F9-formulier van mr. Van der Poel van 29 december 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Van der Poel van 22 februari 2024;
- de door mr. Van der Poel tijdens de mondelinge behandeling overlegde pleitnotities;
- de door de moeder tijdens de mondelinge behandeling overgelegde notities.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 29 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, de moeder en een vertegenwoordigster namens de GI. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen is de vader niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Op basis van de stukken in het dossier staat het volgende vast:
- [minderjarige] is geboren op [geboortedag 1] 2018. [minderjarige] is met instemming van de moeder erkend door de vader op 28 november 2018;
- [minderjarige] is op 24 november 2018 geplaatst bij verzoekers;
- de GI is bij beschikking van deze rechtbank van 26 november 2018 belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] ;
- bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2019 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.2
Alle belanghebbenden en informanten hebben de Nederlandse nationaliteit en hun gewone woonplaats in Nederland.

3.De verzoeken

3.1
De verzoekers verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
Primair:
I. De adoptie uit te spreken van [minderjarige] door verzoekers;
II. De achternaam van [minderjarige] te wijzigen in ‘ [achternaam] ’;
III. Verzoekers toestemming te verlenen de tweede en derde voornaam van [minderjarige] te wijzigen in ‘ [naam 1] ’, zodat zijn voornamen voortaan ‘ [nieuwe voornamen 1] ’ zullen zijn;
Subsidiair:
IV. De GI te ontslaan met ingang van de datum van de beschikking als voogdes over [minderjarige] en verzoekers met ingang van de datum van de beschikking te belasten met de voogdij over [minderjarige] ;
V. De achternaam van [minderjarige] te wijzigen in ‘ [achternaam] ’.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de verzoekers het primaire verzoek onder III gewijzigd in die zin dat wordt verzocht de derde voornaam van [minderjarige] te wijzigen in ‘ [naam 1] ’, zodat zijn voornamen voortaan ‘ [nieuwe voornamen 2] ’ zullen zijn.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de verzoekers is aangegeven dat [minderjarige] een dag na zijn geboorte bij hen is geplaatst. In eerste instantie was dit voor een kort verblijf in afwachting van een adoptiegezin, omdat de vader en de moeder hadden aangegeven hem te willen afstaan ter adoptie. [minderjarige] is kort daarna ziek geworden en in het ziekenhuis opgenomen. De vader en de moeder hebben [minderjarige] aldaar bezocht. Vervolgens is getracht [minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder, maar dit is niet gelukt. Het gezag van de moeder is in oktober 2019 beëindigd. De moeder heeft [minderjarige] in augustus 2019 voor het laatst bezocht. De moeder heeft daarna aangegeven geen contact meer met hem te willen. De vader heeft tot 25 mei 2022 nog enkele bezoeken met [minderjarige] gehad. Er heeft recent op 31 januari 2024 een bezoek plaatsgevonden.
[minderjarige] maakt sinds een dag na zijn geboorte deel uit van het gezin van verzoekers, samen met de door verzoekers in 2011 geadopteerde dochter [naam 2] . Verzoekers willen voor [minderjarige] graag dezelfde positie als voor [naam 2] , namelijk dat hij in juridische zin familie wordt. Verzoekers stellen dat aan de vereisten voor adoptie van [minderjarige] is voldaan. Er dient voorbij te worden gegaan aan het verzet van de vader tegen de adoptie. De verzoekers geven aan dat op dit moment vast staat en is te voorzien dat [minderjarige] niets meer van zijn ouders in die hoedanigheid te verwachten heeft. De ouders hebben nooit de intentie gehad [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De moeder heeft aangegeven geen contact met [minderjarige] te willen. De vader heeft bij het laatste bezoek aangegeven vier keer per jaar een bezoek voldoende te vinden.
De verzoekers achten een voldoende zwaarwichtig belang aanwezig om de voornamen van [minderjarige] te wijzigen. De naam ‘ [naam 1] ’ is een combinatie van de voornamen van beide ouders van verzoekers. Hiermee komt tot uitdrukking dat hij volledig geaccepteerd is in de familie van verzoekers. Mocht het verzoek tot adoptie worden afgewezen, wordt subsidiair verzocht om pleegoudervoogdij. [minderjarige] wordt al jaren door verzoekers verzorgd en opgevoed en zal opgroeien in hun perspectiefbiedend gezin. Hij ontwikkelt zich positief en is gehecht aan verzoekers en zijn zus. De GI is niet bereid zich uit de voogdij te laten ontslaan. De verzoekers achten de pleegoudervoogdij in het belang van [minderjarige] . Verzoekers willen niet langer afhankelijk zijn van de toestemming van de GI voor beslissingen over [minderjarige] . Volgens de GI moet er eerst sprake zijn van een stabiele bezoekregeling tussen [minderjarige] en de vader. De vraag is echter wanneer hier in voldoende mate sprake van is. De GI is hier inmiddels al jaren mee bezig. Bovendien wordt dit criterium nooit gehaald als een ouder blijvend onvoldoende meewerkt. De verzoekers staan open voor het contact tussen [minderjarige] en de vader en/of de moeder. Zij vinden dat een rechtstreeks contact tussen hen en de vader beter zal werken. De verzoekers hopen dat ook nog met de moeder te bereiken, mits zij dat zelf wil. De wettelijke grondslag voor de geslachtsnaamswijziging onder het subsidiair verzoek leggen verzoekers in een analoge toepassing van artikel 1:253t lid 1 jo lid 5 BW en art. 1:282 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2
Namens de GI is verweer gevoerd en ter onderbouwing daarvan is aangegeven dat zij de adoptie niet in het belang van [minderjarige] acht. De vader en de moeder hebben voor de geboorte van [minderjarige] aangegeven hem ter adoptie af te willen staan. Zij zijn kort na de geboorte echter teruggekomen op deze beslissing. Vervolgens zijn zij niet in staat gebleken aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing te voldoen. Bij beschikking van 22 oktober 2019 is het gezag van de moeder beëindigd. De ouders hebben toen aangegeven in te stemmen met de perspectiefplaatsing van [minderjarige] in het gezin van verzoekers. [minderjarige] is toen blijven wonen bij verzoekers en dit is geformaliseerd van ‘neutraal-terrein-pleeggezin’ naar ‘perspectiefbiedend gezin’. De verzoekers hebben zich gecommitteerd aan de rol als perspectiefbiedende pleegouders. De verzoekers hebben een hechte, emotionele band met [minderjarige] . Zij kunnen dit in hun rol als perspectiefbiedende pleegouders blijven bieden aan hem. Er kan niet worden vastgesteld of redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van zijn ouders te verwachten heeft. Er is daarom niet voldaan aan de vereisten voor adoptie. De GI heeft sinds 24 mei 2022 contact gehad met de vader, maar dit heeft niet geleid tot een structurele bezoekregeling. De vader heeft in een gesprek met de jeugdbeschermer op 6 september 2023 aangegeven graag een bezoekregeling met [minderjarige] te willen. Er is inzet vanuit de GI nodig om te komen tot een stabiele bezoekregeling tussen [minderjarige] en de vader. Een adoptie grijpt diep in op de familierechtelijk banden. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige] een juridische band behoudt met zijn biologische ouders. Pleegzorg heeft tegenover de GI aangegeven deze visie ook te hebben. De statusvoorlichting van [minderjarige] moet ook nog gemonitord worden. Het verzoek tot voornaamswijziging getuigt er niet van dat de verzoekers het belang van contact tussen [minderjarige] en de vader en moeder voorop stellen. Zij laten hun eigen wensen om een gezinseenheid te vormen prevaleren boven het belang dat de voornamen van [minderjarige] geeft aan de verbinding met zijn biologische ouders. De GI vindt het te vroeg voor pleegoudervoogdij. Er is eerst een outreachende benadering vanuit de GI nodig om de bezoekregeling tussen [minderjarige] en de vader vorm te geven. De GI verzoekt de verzoeken af te wijzen.
4.3
Namens de Raad is aangegeven dat de vader zich tegen het verzoek tot adoptie verzet. Aan dit verzet kan voorbij worden gegaan als het kind niet of nauwelijks in gezinsverband met deze ouder heeft samengeleefd. Daar is in dit geval sprake van. De Raad vindt echter de adoptie te vroeg, omdat er in het komende jaar nog stappen door de GI moeten worden gezet ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de vader. De moeder heeft duidelijk aangegeven dat zij voor [minderjarige] niets meer kan betekenen. [minderjarige] heeft dus niets meer te verwachten van de moeder. De vader heeft echter aangegeven dat hij graag contact wil opbouwen met [minderjarige] . [minderjarige] staat inmiddels al ruim vijf jaar onder voogdij van de GI. Een stabiel contact tussen de vader en [minderjarige] is tot nu toe niet van de grond gekomen. De voogdij is inmiddels overgedragen door de GI vanuit locatie Tilburg naar locatie Etten-Leur. De Raad adviseert om het komende jaar af te wachten of deze overdracht gunstigere omstandigheden schept waardoor het contact tussen [minderjarige] en de vader weer met regelmaat opgestart kan worden. De Raad is van mening dat het hierna in het belang van [minderjarige] kan zijn om de voogdij bij de pleegouders te beleggen. Echter, op dit moment acht de Raad de adoptie van [minderjarige] door de verzoekers te vroeg. De Raad acht de wijziging van de voornamen en de geslachtsnaam daarom nu ook niet in het belang van [minderjarige] . Op termijn kan het wel in belang van [minderjarige] zijn om zich te kunnen identificeren met de verzoekers en zijn (pleeg)zus en dat hij middels adoptie dezelfde achternaam en dezelfde juridische band en status krijgt als zijn (pleeg)zus. Ten aanzien van de voornamen kan de Raad zich vinden in het toevoegen van een extra voornaam aan de voornamen die [minderjarige] van zijn biologische ouders heeft gekregen. De Raad adviseert derhalve om de verzoeken af te wijzen.
4.4
De moeder heeft aangegeven dat zij instemt met het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door verzoekers. Zij heeft [minderjarige] ter adoptie afgestaan, omdat zij niet voor hem kan zorgen. Zij heeft geen contact met [minderjarige] en kan dit contact op dit moment ook niet aangaan. Wel heeft zij sinds kort contact met de nieuwe jeugdbeschermer. Er is sprake geweest van huiselijk geweld door de vader en zij vindt de positie die de vader nu inneemt daarom moeilijk. De tweede voornaam van [minderjarige] is afgeleid van haar voornaam. Deze verwijzing vindt zij voor de identiteit van [minderjarige] van belang om te behouden. Zij is het er daarom niet mee eens om deze voornaam te wijzigen. De derde voornaam van [minderjarige] is een verwijzing naar de moeder van de vader. Zij heeft er geen problemen mee als deze naam wordt gewijzigd.

5.De beoordeling

Adoptie
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. De rechtbank overweegt dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient voorts aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
5.2
Aan de voorwaarden vermeld in artikel 1:228, eerste lid, BW is, behoudens de voorwaarde onder sub d, voldaan. De moeder stemt in met het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door de verzoekers. Hoewel de vader tijdens de mondelinge behandeling niet is verschenen, is door hem bij de Raad en bij de GI kenbaar gemaakt dat hij niet instemt met deze adoptie. Op grond van artikel 1:228, tweede lid, sub a BW kan aan de tegenspraak van een ouder worden voorbijgegaan indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd. [minderjarige] is een dag na zijn geboorte geplaatst in het gezin van de verzoekers en heeft sindsdien daar verbleven. [minderjarige] heeft nimmer in gezinsverband met de vader geleefd. Aan de tegenspraak van de vader kan derhalve voorbij worden gegaan.
5.3
Vervolgens dient te worden beoordeeld of op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van zijn ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. [minderjarige] is in eerste instantie door de vader en de moeder ter adoptie afgestaan. Door omstandigheden, namelijk dat [minderjarige] vlak na zijn geboorte in het ziekenhuis is opgenomen, zijn de ouders weer betrokken geraakt. Vervolgens zijn zij teruggekomen op de beslissing om [minderjarige] ter adoptie af te staan. Zij zijn echter daarna niet in staat gebleken om aan de voorwaarden voor thuisplaatsing van [minderjarige] te voldoen. [minderjarige] heeft deze gehele periode bij de verzoekers verbleven en zijn plaatsing aldaar is vervolgens omgezet naar ‘perspectiefbiedend’. De moeder heeft al viereneenhalf jaar geen contact met [minderjarige] . Zij heeft ook aangegeven dit contact niet aan te kunnen gaan. Over de moeder is derhalve duidelijk dat [minderjarige] niets meer van haar in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De vader heeft tot mei 2022 enkele keren contact gehad met [minderjarige] . Daarna heeft er een lange periode geen contact plaatsgevonden. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat het voor de vader moeilijk is om voldoende bereikbaar te blijven en zich structureel in te blijven zetten voor dit contact. De vader heeft hier ondersteuning en stimulans voor nodig. Er heeft vervolgens eind januari 2024 weer een contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. De verzoekers hebben aangegeven dat de vader zou hebben gezegd maximaal vier keer per jaar contact te willen hebben met [minderjarige] . Los van de exacte frequentie gaat de rechtbank ervan uit dat het alleen zal gaan om enkele keren per jaar een bezoekmoment. Voor de beoordeling van het verzoek tot adoptie gaat het niet om de vraag of een kind met zijn biologische ouder in het geheel geen contact meer heeft. Het gaat er namelijk om of het kind nog kan verwachten dat de ouder invulling geeft aan het ouderschap, dat wil zeggen het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind in de vorm van opvoeding en verzorging. Gezien voormelde omstandigheden hoeft [minderjarige] niet meer te verwachten dat zijn vader invulling geeft in deze hoedanigheid als ouder. De rechtbank concludeert derhalve dat [minderjarige] niets meer van zijn ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
5.4
Tenslotte dient te worden beoordeeld of de adoptie in het kennelijke belang van [minderjarige] is. [minderjarige] is in eerste instantie door zijn ouders ter adoptie afgestaan. Doordat de ouders door omstandigheden terug zijn gekomen op hun besluit en ten gevolge daarvan eerst bekeken is of de ouders zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden voor terugplaatsing van [minderjarige] , worden verzoekers nu beschouwd als pleegouders in plaats van adoptiefouders. [minderjarige] is inmiddels ruim vijf jaar oud. Zijn gehele leven zijn verzoekers zijn verzorgers en opvoeders. Verzoekers bieden [minderjarige] al jaren wat hij nodig heeft. [minderjarige] vormt samen met verzoekers en zijn (pleeg)zus een warm en hecht gezin. De (pleeg)zus van [minderjarige] is door verzoekers geadopteerd. Zij draagt ook de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’. Het doet recht aan de feitelijke situatie en is in het belang van [minderjarige] om hem ook in juridische zin volledig op te nemen in het gezin van verzoekers, zodat hij niet meer een uitzonderingspositie daarin heeft.
5.5
Zowel de GI als de Raad hebben verzocht het verzoek tot adoptie op dit moment af te wijzen vanwege de omstandigheid dat er nog geen stabiele contactregeling is tussen [minderjarige] en de vader. Hoewel de rechtbank het belang van een contactregeling voor [minderjarige] inziet, ziet de rechtbank hierin onvoldoende redenen om het verzoek tot adoptie af te wijzen. De GI draagt al ruim vijf jaar de voogdij over [minderjarige] . Tussen mei 2022 en januari 2024 heeft de vader geen contact gehad met [minderjarige] . Er heeft eind januari 2024 weer een contactmoment plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de vader. De vraag is of [minderjarige] belang om ook in juridische zin een familie te vormen met verzoekers en zijn (pleeg)zus, nog langer ‘on hold’ moet worden gezet voor het (opbouwen van het) contact tussen [minderjarige] en de vader via de GI. De rechtbank acht dit niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien kan het contact tussen [minderjarige] en de vader ook plaatsvinden op het moment dat [minderjarige] door verzoekers is geadopteerd. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat verzoekers het belang inzien van contact tussen [minderjarige] en de vader (alsmede met de moeder) en dat zij zich daarvoor willen inzetten. Zij zijn tevens bereid informatie aan de ouders over [minderjarige] te verstrekken. Zij hebben ook aangegeven zich in te zetten voor de statusvoorlichting van [minderjarige] . De jeugdbeschermer heeft contact met de vader (en ook met de moeder). De beslissing van de rechtbank tot adoptie wordt na drie maanden onherroepelijk op het moment dat er niet tegen in hoger beroep wordt gegaan. Gedurende deze drie maanden draagt de GI nog de voogdij over [minderjarige] . De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat in deze drie maanden de GI met verzoekers en vader afspraken maakt over de overdracht van contactgegevens en een wijze bespreekt waarop de bezoekmomenten tussen vader en [minderjarige] gepland kunnen worden. De moeder heeft aangegeven contact te hebben met de jeugdbeschermer. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de GI in gesprek gaat met de moeder of en op welke zij informatie over [minderjarige] of de contactgegevens met verzoekers zou willen uitwisselen.
5.6
De rechtbank acht gezien het voormelde de adoptie van [minderjarige] door verzoekers kennelijk in zijn belang. Het verzoek van verzoekers daartoe zal daarom door de rechtbank worden toegewezen.
Geslachtsnaamwijziging
5.7
Ingevolge artikel 1:5, derde lid, BW - voor zover hier van belang - heeft het kind de geslachtsnaam van de vader, indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking komt te staan tot beide adoptanten van verschillend geslacht, die met elkaar zijn gehuwd, tenzij de adoptanten ter gelegenheid van de adoptie gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de moeder zal hebben. Voor deze laatste mogelijkheid hebben verzoekers niet gekozen. Gezien het bepaalde in dit artikel kan een beslissing ten aanzien van de geslachtsnaam, zoals door verzoekers is verzocht, achterwege blijven. Niettemin zal de rechtbank conform het verzoek verstaan dat [minderjarige] de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ zal hebben.
Voornaamswijziging
5.8
Op grond van artikel 1:4, vierde lid, BW kan wijziging van de voornamen op verzoek van de wettelijke vertegenwoordigers worden gelast door de rechtbank.
5.9
De vader en de moeder hebben [minderjarige] de namen ‘ [oude voornamen] ’ gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de tweede naam van [minderjarige] verwijst naar de (eerste) naam van de moeder en dat de derde naam van [minderjarige] verwijst naar de naam van de moeder van de vader. De rechtbank acht het, met het oog op de identiteit van [minderjarige] , in zijn belang dat hij deze voornamen behoudt, omdat deze namen een verbinding maken met zijn biologische afkomst.
5.1
De rechtbank ziet geen bezwaar tegen de toevoeging van de door verzoekers gekozen naam ‘ [naam 1] ’ aan de namen van [minderjarige] .
5.11
De rechtbank zal derhalve de wijziging van de voornamen van [minderjarige] gelasten in de voornamen ‘ [nieuwe voornamen 3] ’.
Subsidiaire verzoek
5.12
Gezien de toewijzing van de primaire verzoeken komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de subsidiaire verzoeken.
5.13
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
spreekt uit de adoptie van de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats 1] , door [de vrouw] , geboren op [geboortedag 2] 1970 te [geboorteplaats 2] , en [de man] , geboren op [geboortedag 3] 1970 te [geboorteplaats 2] ;
6.2
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rucphen een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
6.3
gelast de wijziging van de voornamen van voormelde minderjarige in de voornamen ‘ [nieuwe voornamen 3] ’;
6.4
gelast de inschrijving van deze wijziging van de voornamen in de daarvoor in aanmerking komende register van de burgerlijke stand van de gemeente Rucphen;
6.5
verstaat dat de verzoekers hebben verklaard dat voormelde minderjarige de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ zal dragen;
6.6
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rucphen om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
6.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024 door mr. De Graaf, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.