ECLI:NL:RBZWB:2024:2194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/419957 JE RK 24-420
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na het behalen van doelen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 april 2024 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was ingesteld bij beschikking van 19 mei 2023 en zou oorspronkelijk duren tot 19 mei 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald of niet meer van toepassing zijn. De moeder van [minderjarige] heeft sinds 24 oktober 2023 het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem. Zowel de moeder als [minderjarige] hebben aangegeven akkoord te zijn met de opheffing van de ondertoezichtstelling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling op te heffen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en de ingediende stukken. Uit de overgelegde documenten blijkt dat [minderjarige] sinds maart 2023 bij zijn moeder woont en dat er geen contact meer is met de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] geen hulpverlening meer nodig heeft en dat hij rust heeft gevonden in zijn huidige situatie. Gezien deze omstandigheden heeft de kinderrechter besloten dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is en heeft hij deze met onmiddellijke ingang opgeheven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/419957 JE RK 24-420
datum uitspraak: 5 april 2024
beschikking opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur,
betreffende
[minderjarige] ,hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het volgende stuk:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 5 maart 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de e-mailberichten van de griffier aan de GI en de Raad van 15 maart 2024;
- het e-mailbericht van de moeder van 20 maart 2024;
- het e-mailbericht van [minderjarige] van 20 maart 2024;
- de brief van de Raad van 26 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 27 maart 2024.
2. De feiten
2.1
Bij beschikking van 19 mei 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 mei 2023 tot 19 mei 2024. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleent bij de – toen nog – moeder zonder gezag, met ingang van 19 mei 2023 tot 19 november 2023.
2.2
Bij beschikking van 24 oktober 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent.
2.3
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.4
Bij e-mailberichten van 20 maart 2024 hebben de moeder en [minderjarige] aangegeven akkoord te zijn met het verzoek.
2.5
Bij brief van 26 maart 2024 bericht de Raad de kinderrechter dat de Raad instemt met het besluit van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen.

3.Het verzoek

3.1
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen.

4.De beoordeling

4.1
Uit het voormelde e-mailberichten van de moeder en [minderjarige] van 20 maart 2024 leidt de kinderrechter af dat zij het eens zijn met het verzoek. Om die reden zal de kinderrechter de zaak grond van de stukken en zonder mondelinge behandeling afdoen.
Wat zegt de wet?
4.2
Op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, niet langer is vervuld.
4.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Wat vindt de kinderrechter?
4.4
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen inmiddels zijn behaald of niet meer van toepassing zijn. Ten aanzien van het doel van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader is al voor de start van de ondertoezichtstelling gebleken dat dit niet meer mogelijk was. [minderjarige] heeft bovendien zelf aangegeven geen contact meer met zijn vader te willen. [minderjarige] woont vanaf maart 2023 volledig bij zijn moeder en kan hier blijven wonen en de moeder is belast met het gezag over [minderjarige] . Ook na de gezagswijziging is er geen contact met de vader tot stand gekomen. Ieder lijkt zich in die situatie te berusten.
4.5
De kinderrechter maakt uit de overgelegde stukken op dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij lijkt rust te hebben gevonden bij de moeder thuis, er is geen sprake meer van drugsgebruik en hij heeft geen last meer van donkere gedachten. Volgens [minderjarige] heeft hij geen hulpverlening meer nodig.
4.6
Gelet op het voorgaande heeft de kinderrechter er vertrouwen in dat de positieve lijn die rondom [minderjarige] is ingezet, ook zonder ondertoezichtstelling zal worden voortgezet. Samen met de Raad acht de kinderrechter de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig. De kinderrechter is dan ook met de GI van oordeel dat het voortzetten van de ondertoezichtstelling voor de resterende termijn tot 19 mei 2024 niet langer noodzakelijk is.
4.7
Tot slot geeft de kinderrechter de moeder en [minderjarige] nog mee dat de breuk tussen [minderjarige] en de vader op lange termijn iets kan doen in de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het is aan de moeder om, met hulp van het netwerk, te zorgen dat [minderjarige] hierin – indien nodig – de hulpverlening krijgt die hij behoeft. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de moeder dit in het vrijwillig kader zal kunnen organiseren.
4.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
heft op de ondertoezichtstelling van de [minderjarige] met ingang van heden;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024 door mr. Hamburger, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.