In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 april 2024 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was ingesteld bij beschikking van 19 mei 2023 en zou oorspronkelijk duren tot 19 mei 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald of niet meer van toepassing zijn. De moeder van [minderjarige] heeft sinds 24 oktober 2023 het eenhoofdig ouderlijk gezag over hem. Zowel de moeder als [minderjarige] hebben aangegeven akkoord te zijn met de opheffing van de ondertoezichtstelling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling op te heffen.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en de ingediende stukken. Uit de overgelegde documenten blijkt dat [minderjarige] sinds maart 2023 bij zijn moeder woont en dat er geen contact meer is met de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] geen hulpverlening meer nodig heeft en dat hij rust heeft gevonden in zijn huidige situatie. Gezien deze omstandigheden heeft de kinderrechter besloten dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is en heeft hij deze met onmiddellijke ingang opgeheven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.