In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Meulen, een loonvordering ingesteld tegen gedaagde, die procedeert in persoon. Eiser was sinds 5 maart 2018 in dienst bij gedaagde als automonteur, maar is arbeidsongeschikt. Gedaagde heeft op 15 november 2023 toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wat is goedgekeurd. Eiser vordert betaling van achterstallig loon over de periode van juni 2023 tot en met december 2023, alsook loon vanaf januari 2024, en vakantietoeslag. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2023 is beëindigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de vordering. De rechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, waardoor de vordering tot betaling van loon vanaf januari 2024 wordt toegewezen. De rechter heeft ook de gevorderde vakantietoeslag en wettelijke verhoging toegewezen, maar de verhoging is gematigd tot maximaal 20% omdat gedaagde niet kwaadwillig heeft gehandeld. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten en moet een deugdelijke specificatie van de te betalen bedragen verstrekken. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.