ECLI:NL:RBZWB:2024:2201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
RK 23-027838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op voertuig en teruggave aan klaagster na inbeslagname

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klaagster, geboren in 1998, heeft een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van haar Volkswagen Golf, die op 24 augustus 2023 in beslag was genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen de heer [belanghebbende]. De klaagster stelt dat zij de eigenaar is van de auto, die door haar vader is aangeschaft en op haar naam is gezet. De auto was uitgeleend aan een kennis van haar vriend, die deze nodig had om naar zijn zieke oma te gaan. De officier van justitie heeft betoogd dat de heer [belanghebbende] als feitelijk rechthebbende van de auto moet worden beschouwd, gezien zijn eerdere veroordelingen voor rijden zonder rijbewijs en de omstandigheden rondom de inbeslagname.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Volkswagen Golf op naam van klaagster staat en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om het beslag voort te zetten. De rechtbank heeft de verklaring van de klaagster als authentiek en geloofwaardig beoordeeld, in tegenstelling tot de verklaring van de heer [belanghebbende]. Gezien het feit dat er geen bewijs is dat de klaagster op de hoogte was van de strafbare feiten van de heer [belanghebbende], heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van strafvordering niet langer verzet zich tegen teruggave van de auto. De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en gelast de teruggave van de Volkswagen Golf aan klaagster.

Deze beslissing is genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2024. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of de klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 23-027838
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedag] 1998,
wonende op het [woonadres] ,
hierna te noemen: de klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 24 augustus 2023 onder
[belanghebbende] in het strafvorderlijk onderzoek tegen die [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het Volkswagen Golf en voorzien van het [kenteken] (hierna: de Volkswagen Golf);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 9 november 2023 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 20 maart 2024. Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.A. Castelijn, en klaagster.
De [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klaagster stelt eigenaar te zijn van de op 24 augustus 2023 inbeslaggenomen Volkswagen Golf. Zij heeft haar auto uitgeleend aan de heer [naam] , zijnde een kennis van de vriend van klaagster. Hij had de auto nodig voor om naar zijn zieke oma te gaan. De auto was op dat moment onverzekerd.
Klaagster heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat de Volkswagen Golf door haar vader is aangeschaft en dat deze meteen op haar naam is gezet. Klaagster is niet bekend is met de verklaring van de heer [naam] die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd. Zij schrikt van deze onjuiste verklaring. Ook was zij er niet van op de hoogte dat hij onderdeel uitmaakt is een strafrechtelijk onderzoek. Zij heeft hem slechts tweemaal gezien. Klaagster wist ook niet dat hij geen rijbewijs had en al vaker zonder rijbewijs een voertuig had bestuurd. Na de inbeslagneming van de Volkswagen Golf heeft zij meermalen contact met hem gezocht, maar dat is niet gelukt.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat gelet op de gedetailleerde verklaring van de heer [belanghebbende] , zoals hij officieel in de systemen staat, hij als feitelijk rechthebbende van de Volkswagen Golf moet worden beschouwd. De heer [belanghebbende] is reeds meermalen veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en ook is er meermalen een voertuig onder hem inbeslaggenomen. Gelet op deze omstandigheden acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal beslissen tot verbeurdverklaring van de Volkswagen Golf en verzoekt het klaagschrift dan ook ongegrond te verklaren.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt, zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983).
De rechtbank stelt op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde in raadkamer vast dat de Volkswagen Golf op naam van klaagster staat. Dit wordt door de officier van justitie ook niet betwist.
Op 24 augustus 2023 wordt [belanghebbende] als bestuurder van de later inbeslaggenomen Volkswagen Golf aangehouden wegens verdenking van het rijden zonder geldig rijbewijs. Uit zijn verklaring ten overstaan van de politie volgt dat hij stelt eigenaar te zijn van de Volkswagen Golf, maar dat hij deze auto op naam van iemand anders had gezet in verband met het voordeel van schadevrije jaren. Hij geeft de tenaamgestelde van de Volkswagen Golf daartoe contant geld om zo een goedkope autoverzekering te hebben. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank gaat mee in de verklaring van klaagster in raadkamer, die authentiek op de rechtbank overkomt. De rechtbank is aldus van oordeel dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de Volkswagen Golf kan worden aangemerkt.
Nu er verder geen zwaarwegende redenen zijn om de Volkswagen Golf nog langer in beslag te houden, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de Volkswagen Golf aan klaagster gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de Volkswagen Golf met [kenteken] aan klaagster.
Deze beslissing is op 2 april 2024 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).