ECLI:NL:RBZWB:2024:2203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
RK 23-017312 en 23-017313
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding op grond van artikelen 530 en 533 Sv na beleidssepot

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die in maart 2022 was aangehouden, stelde dat hij ten onrechte niet binnen de wettelijke 9-uurstermijn in vrijheid was gesteld. De officier van justitie had de strafzaak op 7 oktober 2022 voorwaardelijk geseponeerd vanwege gezondheidsredenen, met een proeftijd van zes maanden die op 7 april 2023 verstreek. De verzoeker vroeg om een vergoeding van € 130,00 voor de overschrijding van de 9-uurstermijn en € 1.482,25 voor kosten van rechtsbijstand.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 20 maart 2024 zijn de officier van justitie en de advocaat van de verzoeker gehoord. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor vergoeding van schade als gevolg van een gedwongen verblijf op het politiebureau, omdat er geen inverzekeringstelling had plaatsgevonden. De rechtbank erkende de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de kosten van rechtsbijstand ten laste van de Staat te brengen. Wel werd een forfaitaire vergoeding van € 680,00 toegekend voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer.

De rechtbank benadrukte dat de onschuldpresumptie in acht moest worden genomen en dat de verzoeker niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de verdenking die aan hem was gemaakt. De beslissing werd genomen in het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak, maar de rechtbank vond geen aanleiding om de overige verzoeken tot vergoeding toe te wijzen. De uitspraak werd gedaan door rechter E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier S.H.M.R. Chevalier-Verbunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-073081-22
raadkamernummers: 23-017312 en 23-017313
datum : 20 maart 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.A.W. den Ouden advocaat te Oisterwijk, (Schijfstraat 6F, 5061 KB Oisterwijk),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 130,00, € 130,00, voor schade wegens overschrijding 9-uurstermijn ophouden voor verhoor;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.482,25, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving voorwaardelijk sepot van 7 oktober 2022, waarvan de proeftijd op 7 april 2023 is verstreken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 20 maart 2024 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. J.A. Castelijn, en mr. A.A.W. den Ouden als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 23 maart 2022 in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is aangehouden en dat hij ten onrechte niet binnen de 9-uurstermijn in vrijheid is gesteld, dan wel in verzekering gesteld. Bij beslissing van de officier van justitie is de strafzaak tegen verzoeker op 7 oktober 2022 voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van zes maanden, welke proeftijd op 7 april 2023 is verstreken. Verzoeker stelt dat hij een aan voorarrest (inverzekeringstelling) gelijk te stellen dag ten onrechte in detentie heeft doorgebracht en acht het billijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van € 130,00. Naast de overschrijding van de 9-uurstermijn is in dit kader ook redengevend het feit dat verzoeker kampt met OCD (dwangstoornis), depressie, smetvrees en een stoornis in het autismespectrum, hetgeen het (te lange) verblijf in de politiecel voor verzoeker aanmerkelijk zwaarder maakte dan door de bank genomen het geval is voor een persoon die niet aan/onder deze complexe problematiek lijdt. Voorts heeft verzoeker kosten voor de aan hem verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak moeten maken en acht het daarom billijk dat aan hem daarvoor een vergoeding wordt toegekend van € 1.482,25, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indien van het verzoekschrift.
De advocaat heeft in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport dat ten behoeve van de zaak met bovengenoemd parketnummer over verzoeker is opgemaakt naar voren komt dat er een direct verband bestaat tussen de psychische problematiek van verzoeker en de hem verweten feiten. Gelet op deze bevindingen van de reclassering heeft de advocaat voorgesteld om de zaak van de reeds geplande politierechterzitting af te laten halen en op een OM-hoorzitting te plannen nu het opmaken van de eigenlijk benodigde NIFP rapportage voor alle partijen te veel van het goede zou zijn en een voorwaardelijk sepot een pedagogisch leereffect voor verzoeker kon hebben. Een en ander heeft er uiteindelijk toe geleid dat de zaak ook voorwaardelijk is geseponeerd. De advocaat is van mening dat het dus niet aan verzoeker tegen te werpen is dat het eigenlijk gaat om een bewijsbaar feit nu niet kan worden uitgesloten dat verzoeker zou zijn vrijgesproken dan wel zou zijn ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voorts kwam verzoeker - ondanks dat hij een kwetsbare verdachte was en ook geen dak boven zijn hoofd had - niet in aanmerking voor rechtsbijstand op basis van toevoeging omdat zijn vermogen boven de financiële inkomensgrens uitkwam. Hij zou dan zelf de kosten rechtsbijstand moeten betalen. Dat wilde verzoeker niet, omdat hij naar eigen zeggen niets had gedaan. De advocaat wilde hem niet aan zijn lot overlaten en heeft ervoor gekozen om verzoeker toch bij te staan.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de advocaat het in het licht van artikel 534 Sv en artikel 6 EVRM redelijk en billijk dat aan verzoeker de gevraagde vergoeding wordt toegekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding ex artikel 533 Sv dient te worden afgewezen nu volgens vaste jurisprudentie het ophouden voor verhoor, ook als de verzoeker buiten de daarvoor geldende wettelijke termijnen in vrijheid wordt gesteld, niet onder de reikwijdte van art. 533 Sv valt.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand stelt de officier zich op het standpunt dat ook deze dient te worden afgewezen. Er is sprake van een beleidssepot (gezondheidsredenen). Verdachte had echter de verdenking van mishandeling van zijn broer wel aan zichzelf te wijten. Hij heeft ten overstaan van de politie ook een bekennende verklaring afgelegd. De officier van justitie begrijpt de keuze van de advocaat om deze kwetsbare verdachte van rechtsbijstand te voorzien, maar ziet hierin geen aanleiding om tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand over te gaan. Er zijn kaders waarbinnen een vergoeding dient plaats te vinden. Verzoeker heeft nu eenmaal voldoende vermogen en dat maakt dat hij niet in aanmerking komt voor rechtsbijstand op basis van (ambtshalve) toevoeging.
Voor wat betreft het verzoek tot toekenning van de forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling daarvan in raadkamer stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat gelet op het bijzondere karakter van de zaak deze toegewezen kan worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank maakt uit het raadkamerdossier op dat verzoeker op 23 maart 2022 om 18:35 uur is aangehouden en op 24 maart 2022 om 13:52 uur na zijn verhoor is heengezonden. Er is geen bevel tot inverzekeringstelling gegeven en verzoeker heeft ook geen tijd in verzekering doorgebracht op het politiebureau.
Voor een vergoeding van schade als gevolg van een gedwongen verblijf op het politiebureau voorafgaand aan of zonder inverzekeringstelling biedt de wet geen grond, ook niet wanneer het de nachtelijke uren betreft en evenmin als er een overschrijding van de negen-uurs termijn voor het ophouden van (strafrechtelijk) onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht in deze zaak geen gronden aanwezig om van een fictieve inverzekering-stelling uit te gaan, zoals door de advocaat verzocht. Nu er geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank het verzoek tot vergoeding van schade als gevolg daarvan afwijzen.
Het Openbaar Ministerie is op 7 oktober 2022 tot een voorwaardelijk (beleids)sepot met een proeftijd van zes maanden overgegaan op grond van het feit dat de gezondheidstoestand van de verdachte een vervolging in de weg stond. Op 7 april 2023 is de proeftijd verstreken en is de zaak daarmee geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. De rechtbank dient te beoordelen of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 533 en 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.
In raadkamer zijn door de advocaat een aantal bijzondere omstandigheden verzoeker betreffende naar voren gebracht. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de lastige situatie waarin de advocaat kwam te verkeren, maken die persoonlijke omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank het op zichzelf niet redelijk en billijk dat de verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand ten laste van de Staat komt. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding dan ook afwijzen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op het bijzondere karakter van de zaak, de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wel kunnen worden toegekend tot het forfaitaire bedrag van
€ 680,00.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 680,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Den Ouden Stichting Beheer Derdengelden te Oisterwijk onder vermelding van “ [kenmerk] ”
Deze beslissing is op 2 april 2024 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).