Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitspraak gedaan in een verzoek tot toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.D.M. van Oers, had een vergoeding van € 2.536,34 aangevraagd voor rechtsbijstandskosten en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift. Het Openbaar Ministerie heeft op 15 maart 2024 haar standpunt herzien en stelde voor om de vergoeding te verlagen tot € 2.465,95, waarbij de kosten voor jurisprudentieonderzoek in mindering werden gebracht. De rechtbank heeft de zaak op 20 maart 2024 in openbare raadkamer behandeld, waarbij de officier van justitie mr. J.A. Castelijn aanwezig was, maar verzoeker en zijn advocaat niet. De rechtbank oordeelde dat de tijd die besteed was aan het bestuderen van jurisprudentie bovenmatig was, gezien de beperkte complexiteit van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.805,95, bestaande uit € 2.465,95 voor kosten van rechtsbijstand en € 340,00 voor de indiening van het verzoekschrift. De beslissing is genomen door rechter mr. E.B. Prenger en griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2024. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.