ECLI:NL:RBZWB:2024:2208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
RK 23-019803 en 23-019802
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor ondergane inverzekeringstelling en kosten rechtsbijstand

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1987, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 130,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en € 2.112,44 voor kosten van rechtsbijstand. De verzoeker was op 15 mei 2022 aangehouden en op 16 mei 2022 in verzekering gesteld. De strafzaak tegen hem werd voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar, die op 16 mei 2023 eindigde. De rechtbank heeft op 20 maart 2024 de officier van justitie en de gemachtigde advocaat van de verzoeker gehoord. De officier van justitie heeft aangegeven dat het verzoek integraal kan worden toegewezen.

De rechtbank overweegt dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding, aangezien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker één dag in verzekering heeft doorgebracht en heeft de forfaitaire vergoeding van € 130,00 voor deze dag toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van rechtsbijstand van € 2.112,44 en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift van € 340,00 toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 2.582,84, die zal worden overgemaakt op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten.

Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-121322-22
raadkamernummers: 23-019803 en 23-019802
datum : 20 maart 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R. van 't Land advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 130,00, € 130,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.112,44, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van de verzoekschriften dan wel € 680,00 bij behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
  • de kennisgeving voorwaardelijk sepot d.d. 16 mei 2022, welke proeftijd op 16 mei 2023 is beëindigd;
  • de stukken waaruit de duur van inverzekeringstelling van verzoeker blijkt;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 20 maart 2024 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. J.A. Castelijn, en mr. E. van de Rakt als waarnemend en gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker op 15 mei 2022 in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is aangehouden en op 16 mei 2022 in verzekering is gesteld. Diezelfde dag is bij beslissing van de officier van justitie de strafzaak tegen verzoeker voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar, welke op 16 mei 2023 is verstreken. Verzoeker stelt dat hij één dag ten onrechte in detentie heeft doorgebracht en acht het billijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van € 130,00. Daarnaast heeft verzoeker kosten voor de aan hem verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak moeten maken en acht het billijk dat aan hem daarvoor een vergoeding wordt toegekend van € 2.112,44, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indien van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft in afwijking van de schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie zich op het standpunt gesteld dat het verzoek integraal kan worden toegwezen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft
1 dag in verzekeringop het politiebureau doorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau.
De rechtbank ziet geen reden af te wijken van de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 130,00.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 2.112,44is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor. De rechtbank zal voornoemd bedrag dan ook toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 130,00, bestaande uit de kosten voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.452,44, bestaande uit:
- € 2.112,44 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 340,00 de kosten verbonden aan de indiening van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.582,84zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “ [verzoeker] /OM 533/530 Sv”.
Deze beslissing is op 2 april 2024 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).