In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een echtscheiding met nevenverzoeken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.E. de Wit-de Witte, heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. Ph. van Kampen, heeft deze ontwrichting niet betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet in staat waren om gezamenlijk afspraken te maken over de minderjarige kinderen, wat heeft geleid tot de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw zal zijn. Tevens is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op begeleide omgang met de minderjarige.
Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld. De gemeenschap is ontbonden op de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, 31 oktober 2022. De rechtbank heeft de wijze van verdeling gelast, waarbij partijen in gelijke mate delen in de goederen en schulden van de gemeenschap. De rechtbank heeft onder andere de verdeling van de woning, bankrekeningen, en andere goederen besproken. De man heeft de auto toegewezen gekregen, terwijl de vrouw de scooter heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook de alimentatieverplichtingen van de man vastgesteld, waarbij hij een bijdrage van € 25,50 per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De rechtbank heeft de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden tot de familiekamerrol van 30 juli 2024, in afwachting van een schriftelijk bericht van partijen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, en partijen zijn gewezen op hun recht om hoger beroep in te stellen.