ECLI:NL:RBZWB:2024:2255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/418187 / JE RK 24-97
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd voor de duur van een jaar, tot 4 maart 2025, en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma aan vaderszijde eveneens verlengd voor dezelfde periode. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich openstelt voor hulp en positieve ontwikkelingen vertoont, ondanks de bezwaren van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat er te weinig contact is geweest met de jeugdbeschermer en heeft bezwaren geuit tegen de huidige woonsituatie van de minderjarige. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de huidige situatie bij de oma als 'goed genoeg' kan worden gekwalificeerd en dat de minderjarige in zijn ontwikkeling gebaat is bij continuïteit. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI de voortgang van de hulpverlening moet blijven monitoren en dat er gewerkt moet worden aan contactherstel tussen de minderjarige en de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418187 / JE RK 24-97
Datum uitspraak: 23 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , ( [land] ),
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
[de oma] ,
hierna te noemen de oma,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 januari 2024;
  • de op 7 februari 2024 ingekomen brief van de oma;
  • de op 12 februari 2024 ingekomen reactiebrief van de [minderjarige] , met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen zijn:
  • de vader;
  • de oma.
Van de oma heeft de rechtbank een reactiebrief ontvangen.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door het schrijven van een brief aan de kinderrechter.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de oma (vaderszijde).
2.3
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 maart 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 4 maart 2024 en een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te
weten het netwerkpleeggezin, te weten bij de oma vaderszijde, tot 4 maart 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg in het kader van een netwerkplaatsing, te weten bij de oma vaderszijde, te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] gedurende de afgelopen periode heeft laten zien zich open en toegankelijk op te stellen en hij heeft gebruik gemaakt van de hem aangereikte handvatten en uitgebrachte adviezen. Zo heeft hij PMT gevolgd, welk traject hij positief heeft afgerond in juli 2023. Ook is zijn zelfvertrouwen verder gegroeid. Tevens heeft hij verder kunnen oefenen met het aanvoelen van c.q. het omgaan met zijn emoties. Er heeft intussen gedurende een jaar geen contact tussen [minderjarige] en de moeder plaatsgevonden. Daarbij komt dat [minderjarige] , nadat de moeder minder fijne spraakberichten via WhatsApp aan hem had gestuurd, aan de jeugdzorgwerker heeft gevraagd of hij zijn moeder mag blokkeren.
4.2
[minderjarige] haalt veel voldoening uit zijn stage. Op die manier proeft hij van het werkend leven, wel blijft het zijn droom vrachtwagenchauffeur te worden. Het blijft daarnaast voor [minderjarige] belangrijk dat gebeurtenissen in het verleden een plekje krijgen en dat hij leert omgaan met de tegenslagen die hij heeft gehad, te weten het wisselend contact met zijn moeder, de detentie van de vader en zijn verslavingsproblematiek, de scheiding van de vader en zijn partner en daardoor het niet zien van zijn halfzusje en het overlijden van opa vaderszijde.
4.3
Van belang is dat het komend jaar wordt bekeken of [minderjarige] de huidige positieve ontwikkeling bij oma weet vast te houden. De weerstand van de moeder tegen de frequente aanwezigheid van de vader in de thuissituatie van [minderjarige] , het wisselende contact tussen [minderjarige] en zijn moeder en het afstoten door hem van de moeder en de individuele problematiek van de vader en het weinige inzicht dat vader daarin geeft zorgen er bij elkaar voor dat in dit stadium de begeleiding van het gezin niet kan worden overgedragen aan het Centrum voor Jeugd en Gezin. [minderjarige] gaat richting de volwassenheid, het is daarom van belang dat zijn ontwikkeling wordt geborgd en hij in dat kader positieve stappen kan maken. Het is daarom in zijn belang noodzakelijk dat de GI het verdere verloop van de hulpverlening binnen een gedwongen kader kan blijven begeleiden/monitoren.

5.De standpunten

5.1
Van de oma is op 7 februari 2024 een reactiebrief ontvangen. Daarin geeft zij aan dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij kan zichzelf zijn, voelt zich veilig en laat ontwikkeling zien. Het gaat ook goed op school, de stage verloopt goed en hij doet dit graag. [minderjarige] durft ook zijn mening te geven en voor zichzelf op te komen. Dit is een grote groei in zijn ontwikkeling. Zij luistert naar de mening van [minderjarige] en ook [minderjarige] luistert erg goed. Samen kijken zij naar zijn toekomst, wat hij kan en welke stappen hij daarvoor kan nemen. Zij is voorstander van een verlenging van de ondertoezichtstelling en van de plaatsing van [minderjarige] bij haar. Voor zijn ontwikkeling is het niet goed om hierin verandering in te brengen.
5.2
Van [minderjarige] is op 12 februari 2024 een reactiebrief ontvangen. Daarin geeft hij aan dat hij bij zijn oma wil blijven, omdat hij zich daar gelukkig voelt. Daar wordt ook naar zijn beslissingen geluisterd. Hij wil niet bij iemand anders wonen.
5.3
Door de moeder is mondeling ter zitting naar voren gebracht dat zij vindt dat er in de afgelopen periode door de jeugdbeschermer te weinig contact met haar is gezocht. Daarom wil zij dat er een andere jeugdbeschermer wordt aangesteld. Haar was toegezegd dat vóór september 2023 er aan contactherstel tussen haar en [minderjarige] gewerkt zou gaan worden. Tot op heden is dit niet het geval, zelfs voor een geringe vorm van contact tussen haar en [minderjarige] wordt geen gelegenheid geboden. Ook heeft zij grote bezwaren tegen het verblijf van [minderjarige] in de woonsituatie van oma. Dit verblijf is niet in het belang van zijn ontwikkeling en is tevens onveilig voor hem. In de eerste plaats omdat zij heeft vastgesteld dat de vader daar vaak aanwezig is en hij daar ook regelmatig overnacht. De vader laat zich in met drugshandel, hij is tweemaal gedetineerd geweest en hij kampt met verslavingsproblematiek. Ook rijdt hij regelmatig auto, terwijl hij onder invloed van verdovende middelen is. Verder zit [minderjarige] bij de oma grotendeels achter zijn Play Station, wat niet goed is voor zijn ontwikkeling. [minderjarige] gaat ook niet op tijd naar bed, waardoor hij niet in staat is fris op school te verschijnen. Zij kan daarom achter een verlenging van de ondertoezichtstelling staan, echter geldt ten aanzien van de uithuisplaatsing, dat [minderjarige] in haar opvatting uit oogpunt van zijn veiligheid en ontwikkeling in een neutrale setting geplaatst dient te worden.
5.4
Namens de GI is - reagerend op het standpunt van de moeder - mondeling opgemerkt dat in het verzoekschrift is toegelicht en gemotiveerd dat [minderjarige] gedurende de afgelopen periode in de woonsituatie bij zijn oma op meerdere vlakken een positieve ontwikkeling laat zien. Tevens is benoemd op welke punten de GI de verdere ontwikkeling van [minderjarige] nog wil blijven monitoren en is uitgelegd waarom regievoering in een verplicht kader daarvoor nog steeds noodzakelijk wordt geacht. Over de aanwezigheid van de vader in de woning van de oma kan zij alleen aangeven dat zij niet in de gelegenheid is om continu te verifiëren of dit al dan niet het geval is. Wel zijn er daarover duidelijke afspraken gemaakt met de oma en is ook de school van [minderjarige] daarin betrokken. Verder hebben er gesprekken plaats gevonden met de vader over zijn verslavingsproblematiek en over onderwerpen zoals autorijden en is er daarover ook contact geweest met de politie. De vader heeft desgevraagd ontkend dat er bij hem van een terugval sprake is. Op grond van alle hiervóór beschreven omstandigheden concludeert de GI dat de zorg- en opvoedsituatie van [minderjarige] bij de oma als ‘goed genoeg’ valt te kwalificeren en dat geen reden wordt gezien om tot een plaatsing in een andere neutrale setting over te gaan. Verder is contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder een doelstelling waaraan gewerkt blijft worden. De opstelling van de moeder en loyaliteitsgevoelens bij [minderjarige] naar zijn vader maken bij elkaar dat er daarin vooralsnog geen belangrijke stappen kunnen worden gemaakt.

6.De beoordeling

6.1
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat [minderjarige] heeft laten zien zich open te stellen voor de hem aangereikte hulp, ondersteuning en adviezen. Dit heeft erin geresulteerd dat hij gedurende de plaatsing bij oma vaderszijde, ondanks de ten aanzien daarvan door de moeder geuite bezwaren, op het persoonlijke vlak een groei in zijn ontwikkeling laat zien, dat zijn schoolgang goed verloopt en hij daarnaast stage loopt, waar hij veel voldoening uit haalt.
Om ervoor te zorgen dat [minderjarige] deze positieve ontwikkeling richting de volwassenheid zal kunnen voortzetten is het van belang dat de huidige balans niet wordt verstoord. Daarnaast dient aan de overige doelstellingen, die er voor zorgen dat hij nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, gewerkt te blijven worden. Er is tussen de moeder en de vader nog altijd geen sprake van oudercommunicatie. Ook is het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder nog niet hersteld. Met betrekking tot laatst genoemd onderwerp heeft de kinderrechter meermalen geprobeerd de moeder ervan te overtuigen dat alle direct betrokkenen haar een vorm van contact gunnen met [minderjarige] en dat het daarvoor nodig is dat zij ervoor zorgt dat zij laag in haar emotie zit, dat zij rust weet te bewaren en zij haar bezwaren ten aanzien van de vader weet te parkeren.
In het belang van [minderjarige] acht de kinderrechter aangewezen dat aan de hiervóór genoemde doelstellingen gewerkt blijft worden en dat de GI de voortgang daarvan kan blijven monitoren en daarover de regie kan blijven voeren.
6.2
Op grond van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Ook is de kinderrechter, onder overname van het standpunt van de GI, van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter zal daarom eveneens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] als verzocht verlengen voor een periode van één jaar. (artikel 1:265c lid 2 BW).

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 4 maart 2024 tot 4 maart 2025;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten het netwerkpleeggezin van de oma (vaderszijde), met ingang van 4 maart 2024 tot 4 maart 2025;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.