ECLI:NL:RBZWB:2024:2265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/419301 JE RK 24-290
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in een gezin met een traumatisch verleden

Op 27 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zes minderjarigen. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Gelderland, die verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland voor een periode van twaalf maanden, en om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder. De minderjarigen, die afkomstig zijn uit een gezin dat geplaagd wordt door huiselijk geweld en trauma's door hun vlucht uit Syrië, verblijven momenteel op een geheime locatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de omstandigheden waarin zij opgroeien. De ouders zijn gehuwd, maar er is sinds november 2023 geen sprake meer van een gezamenlijke huishouding. De vader is niet verschenen op de zitting, terwijl de moeder en de minderjarigen wel aanwezig waren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De machtiging tot uithuisplaatsing is echter afgewezen, omdat de juridische basis voor een dergelijke maatregel niet aanwezig is, gezien de aanstaande echtscheidingsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419301 JE RK 24-290
Datum uitspraak: 27 februari 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO GELDERLAND,
locatie Arnhem, hierna te noemen: De Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 5] ,
[minderjarige 6], geboren op [geboortedag 6] 2023 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 6] ,
hierna gezamenlijk te noemen de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door mr. M. Flipse,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
mr. R.G.J. van Kerkhof.
Als informant is aangemerkt:
De Stichting Jeugdbescherming Gelderland, locatie Ede,
Hierna te noemen de GI.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 november 2023;
  • het op 13 februari 2024 bij de rechtbank Gelderland ingekomen verzoekschrift van de Raad, met bijlagen
  • de beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2024.
1.2
Op 27 februari 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de heer [naam 1] , vertegenwoordigende de Raad;
  • mr. E.C.A.E. Verschuren, waarnemend advocaat van de vader, vergezeld van de heer [naam 2] , tolk/vertaler;
  • mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] , beiden vertegenwoordigende de GI;
  • via een beeldbelverbinding: de moeder en haar advocaat, vergezeld van mevrouw [naam 5] , tolk/vertaler, [registratienummer] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de minderjarigen geboren. Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Er is sinds 9 november 2023 geen sprake meer van samenleving in gezinsverband. De kinderen verblijven thans bij de moeder op een bij de rechtbank bekend adres.
2.3.
Bij voormelde beschikking van 28 november 2023 zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland met ingang van 28 november 2023 tot 28 februari 2024.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van genoemde minderjarigen bij de mede gezag dragende ouder, te weten de moeder voor de periode van de ondertoezichtstelling.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend samengevat aangevoerd dat een vervolgonderzoek is gedaan naar aanleiding van de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen wegens ernstige zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen en de moeder. Daaruit is gebleken dat na een vlucht vanuit Syrië, het geboorteland van de drie oudste kinderen, het gezin in 2015 in Nederland terecht is gekomen. Deze kinderen maakten achtereenvolgens ingrijpende gebeurtenissen mee, te weten het achterlaten van een vertrouwde omgeving, het missen van familieleden en het voelen van de spanningen bij hun ouders. Daarbij komt nog dat de daaropvolgende jaren in Nederland voor hen zwaar, pijnlijk, verdrietig, angstig en onvoorspelbaar zijn verlopen, niet alleen voor deze kinderen, maar ook voor [minderjarige 4] en [minderjarige 5] , die in Nederland zijn geboren. Niet uitgesloten wordt dat [minderjarige 6] , die op dit moment nog geen jaar oud is, als gevolg van alle stresserende factoren daarvan iets heeft meegekregen, dat op haar (verdere) ontwikkeling van invloed kan zijn.
4.2
Sinds de komst van het gezin in Nederland is sprake van zorgsignalen met betrekking tot de situatie van de moeder en de minderjarigen duidend op huiselijk geweld. Naar aanleiding van daarop betrekking hebbende meldingen is [jeugdzorginstelling] gestart in het gezin. Samen met het sociaal team is geprobeerd om zicht te krijgen op de opvoedsituatie van de kinderen, hun welzijn en de situatie van de moeder. Daaruit bleek dat de moeder en de minderjarigen door de vader volledig werden geïsoleerd van de buitenwereld. Ook werd zij middels verborgen camera’s in huis in de gaten gehouden. Nadat de moeder bij het sociaal team kenbaar had gemaakt uit die situatie weg te willen is de vader boos geworden en is de situatie geëscaleerd. Daarop zijn de moeder en de minderjarigen naar een voor de vader geheim opvangadres gebracht, dat echter door de vader is achterhaald.
4.3
Wegens zorgen over de veiligheid van de moeder en de minderjarigen is vervolgens gekozen voor een overplaatsing naar een andere geheime opvang locatie. Ook is ter voorkoming van zoekacties vanuit de vader en/of zijn familieleden de betrokkenheid van de vrijwillige hulpverlening gestopt. Tevens werd verplichte hulpverlening dringend en onverwijld noodzakelijk geacht om in te kunnen staan voor de veiligheid van de moeder en de minderjarigen, alsook regievoering daarover ter aansturing van de vader en om beslissingen te kunnen nemen over contact tussen de vader en de minderjarigen om de fysieke en emotionele veiligheid van laatstgenoemden te waarborgen.
4.4
Achteraf bezien blijken de moeder en de minderjarigen jarenlang in de overlevingsstand te hebben verkeerd. Alle verklaringen wijzen erop dat de minderjarigen door de vader fysiek zijn mishandeld (onder andere met stokken op de handen en de voeten geslagen, tot bloedens toe in het gezicht geslagen) en dat zij binnen zijn gehouden en emotioneel onder druk zijn gezet. Tevens zouden zij met grote regelmaat getuige zijn geweest van de ruzies tussen de ouders en de zware mishandelingen van de moeder door de vader. De minderjarigen hebben eveneens ervaren machteloos te moeten toezien dat de moeder jaren lang door de vader werd geïsoleerd van de buitenwereld. Daardoor is de opvoedsituatie voor de minderjarigen allesbehalve veilig geweest en heeft de moeder hen niet kunnen beschermen tegen het geweld van de vader. Daaraan lag ten grondslag dat de moeder niet wist wat ze moest doen om uit de situatie te stappen. Bovendien vreesde zij haar kinderen te zullen verliezen.
4.5
De moeder en de minderjarigen verblijven momenteel op een veilige en geheime locatie, terwijl al het contact met de vader is verbroken en het voor hem uit technisch oogpunt niet meer mogelijk is de verblijfplaats van de moeder en de mindejarigen te achterhalen. Dit neemt niet weg dat in emotioneel opzicht er nog steeds van grote onveiligheid sprake is. De kinderen weten bovendien onvoldoende waar ze aan toe zijn, terwijl mogelijk sprake is van traumatisering en zij weinig vertrouwen hebben in de toekomst, temeer omdat het voor hen onduidelijk is op welke wijze hun vader een plek in hun leven zal hebben.
4.6
De minderjarigen hebben een moeder die zielsveel van hen houdt, die ervoor heeft gezorgd dat zij uit een zeer onveilige situatie zijn weggehaald. De minderjarigen vinden steun bij elkaar en de moeder laat zien open te staan voor hulpverlening, die zij ook voor de minderjarigen wil accepteren. De minderjarigen lijken inmiddels wat opener en vrolijker te worden. De vader heeft laten blijken dat hij veel om zijn kinderen geeft, dat hij graag een rol in hun leven wil (blijven) spelen en dat hij open staat voor toezicht vanuit de hulpverlening. Verder lijkt hij op dit moment niet actief te zoeken naar de moeder en de minderjarigen. Wel wordt daarbij aangetekend dat onvoldoende valt in te schatten of hij buiten het zicht van de instanties om wel op zoek is naar de moeder. Voorstelbaar is dat de vader vanuit zijn culturele achtergrond en daarbij horende mannelijke trots moeite heeft met de situatie en dat hij het vertrek van de moeder en de minderjarigen moeilijk kan accepteren. Bovendien heeft hij hen eerder al getraceerd, terwijl zij op een geheime locatie verbleven. De vader laat tevens blijken dat hij er stellig van overtuigd is dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Hij geeft aan altijd goed voor de moeder en de kinderen te hebben gezorgd, dat de moeder heeft gelogen en ook de kinderen niet de waarheid spreken.
4.7
Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar acht de Raad noodzakelijk, gezien de complexiteit, heftigheid en langdurige problematiek waar de minderjarigen mee te maken hebben. Dit vraagt om een intensieve en langdurige begeleiding vanuit het gedwongen kader. Er dient zicht te komen op het (emotioneel) functioneren van de minderjarigen. De noodzaak van kindgerichte hulpverlening, mogelijk in de vorm van traumabehandeling, dient te worden onderzocht. Dit geldt eveneens voor de moeder. Haar draagkracht en -last zijn volledig uit balans geraakt. Ook spreekt zij de Nederlandse taal niet en heeft zij nog het nodige te leren om haar draai in de Nederlandse maatschappij te vinden. Voor haar is daarom hulp en ondersteuning op het persoonlijk vlak nodig, mede om in de toekomst zelfstandig de zorg te kunnen dragen over haar zes kinderen. Ook voor de vader is hulpverlening noodzakelijk, bij voorkeur in verplichte vorm indien hij daarvoor open staat. Daardoor kan meer duidelijkheid worden verkregen over zijn persoonlijkheid en mogelijk aanwezige trauma’s. Dit is belangrijk om uiteindelijk een band op te kunnen bouwen tussen hem en de minderjarigen. Contact tussen de vader en de minderjarigen, mits dit veilig kan plaats vinden, is van groot belang voor de minderjarigen. Hulpverlening is noodzakelijk om dit traject, indien mogelijk, op te starten en te begeleiden.
4.8
Een machtiging tot uithuisplaatsing acht de Raad in het belang van de minderjarigen opdat hun huidige verblijf bij de moeder in juridisch opzicht geborgd zal zijn. Dit zorgt er ook voor dat de minderjarigen voelen en weten dat ze bij de moeder zullen opgroeien en biedt aan hen hoogstwaarschijnlijk rust, een gevoel van veiligheid en meer vertrouwen in de toekomst. Tevens speelt hierin een rol dat de scheidingsprocedure tussen de ouders nog niet in gang is gezet en dus nog moet worden bepaald bij wie van de ouders de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben. Ter zitting is namens de Raad verklaard zich ten aanzien van dit verzoek te refereren aan het oordeel van de rechtbank.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1
De kinderrechter heeft ter gelegenheid van een afzonderlijk kindgesprek gesproken met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Daarbij gaf [minderjarige 1] aan met de jeugdbeschermer te hebben gesproken en dat zij wil dat deze bij haar en haar broertjes en zusjes betrokken blijft. Zij heeft de achterliggende periode thuis als niet fijn ervaren wegens de vele ruzies tussen haar ouders en omdat zij allen niet naar buiten mochten. Het gaat momenteel beter met haar moeder en ook met haar broertjes en zusjes, maar het is van belang dat het met hen goed blijft gaan. Zij wil met de andere kinderen bij haar moeder blijven wonen. Zij wil wel contact met haar vader, mits daarbij begeleiding aanwezig is. Ook moet er sprake kunnen zijn van leuk contact. [minderjarige 2] gaf aan dat het goed met hem gaat op school, ook hij vindt het fijn indien de jeugdbescherming betrokken blijft. Ook wil hij contact met zijn vader, mits dit op een prettige manier kan. [minderjarige 3] liet zien het lastiger te vinden om een standpunt in te nemen, ook wat herstel van het contact met zijn vader betreft. Alle kinderen lieten unaniem blijken dat de huidige situatie waarin zij zich bevinden vragen bij hen oproept en voor onduidelijkheid zorgt.
5.2
De advocaat van de vader heeft naar voren gebracht dat zij en een collega op twee verschillende momenten hebben geprobeerd contact met de vader tot stand te brengen, echter zonder resultaat. Zij heeft de vader dus niet over het verzoek kunnen spreken. Ook is zij niet op de hoogte van zijn huidige feitelijke verblijfadres; het zou kunnen dat de vader thans in het buitenland verblijft. Uit de voorliggende stukken maakt zij op dat haar cliënt het vooral belangrijk vindt dat hij contact met de minderjarigen kan blijven hebben. Ook begrijpt zij dat de minderjarigen daar voor open staan, mits die contacten onder begeleiding plaats vinden. De vader lijkt het ook op prijs te stellen dat er begeleiding bij de contacten aanwezig is en dat het tempo van de minderjarigen en hetgeen zij aankunnen daarin bepalend is. Daarvan uitgaande kan zij namens de vader achter het verzoek tot ondertoezichtstelling staan. Echter kan zij niet instemmen met het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing, nu de meest aangewezen weg is dat over het hoofdverblijf of toevertrouwing van de minderjarigen in het kader van de op handen zijnde echtscheidingsprocedure een verzoek wordt gedaan waarover dan een beslissing kan worden genomen.
5.3
Namens de moeder is door haar advocaat naar voren gebracht dat de moeder het van belang voor de minderjarigen en voor haarzelf acht dat hun veiligheid gewaarborgd is. In de visie van de moeder speelt daarbij in de eerste plaats een rol dat er voor haar en voor de minderjarigen vanuit een veilige situatie traumaverwerking zal kunnen plaats vinden. Om tot contactherstel tussen de minderjarigen en de vader te kunnen komen vindt de moeder dat professionele hulpverlening en begeleiding in een verplicht kader noodzakelijk is. Zij kan daarom instemmen met het verzoek tot ondertoezichtstelling. Gezien de noodzaak dat helder is dat de minderjarigen thans door de moeder worden verzorgd en opgevoed, begrijpt zij ook het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. Overigens ziet de advocaat van de moeder geen beletselen om op korte termijn tot indiening van een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, waaronder de toevertrouwing van de minderjarigen aan haar, over te gaan.

6.Het standpunt van de GI

Namens de GI is naar voren gebracht dat op basis van het laatste contact dat met de vader heeft plaats gevonden niet wordt uitgesloten dat hij momenteel in Turkije, althans niet in Nederland verblijft. De GI acht in elk geval een ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarigen noodzakelijk, zij kan daarom achter het voorliggend verzoek van de Raad staan. Hoewel zij als gecertificeerde instelling in een andere regio actief is acht zij het van belang dat zij als uitvoerende gecertificeerde instelling betrokken blijft en als zodanig wordt benoemd in het geval dat het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt toegewezen. Er moet immers van worden uitgegaan dat de moeder en de minderjarigen thans tijdelijk op hun huidige locatie verblijven, en dat hun definitieve woonplaats elders zal zijn.

7.De beoordeling

7.1
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Tevens kan de kinderrechter een machtiging verlenen aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
In het licht daarvan overweegt de kinderrechter als volgt.
7.2
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken tot de overtuiging dat het gezin waarin de minderjarigen opgroeien een traumatisch verleden kent. De ouders en de drie oudste kinderen hebben in Syrië ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Zij hebben vanwege de oorlog aldaar huis en haard moeten verlaten en zijn naar Nederland gevlucht. Ook dat heeft zijn sporen achtergelaten. Sinds hun komst in Nederland is de tijd voor deze drie en de overige alhier geboren kinderen stress- en spanningsvol en onveilig verlopen, nu zij getuige en (deels) vermoedelijk ook het slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld. Bovendien is gebleken dat de moeder en de minderjarigen door toedoen van de vader een tijd lang volledig zijn geïsoleerd van de buitenwereld. Recent zijn zij met de moeder op een geheime locatie ondergebracht, en vervolgens – na ontdekking van die locatie door vader – naar een volgende geheime locatie gebracht. De oudste kinderen hebben op jonge leeftijd al meerdere keren hun huis, vriendjes en school moeten verlaten. Hoewel het leven in gezinsverband met vader voor hen met veel onzekerheid en spanningen gepaard is gegaan, ziet de kinderrechter ook dat de oudste kinderen het ingewikkeld vinden om om te gaan met de situatie waarin de vader opeens uit beeld is, waarbij het voor hen onduidelijk is of en hoe de vader op enig moment weer deel uit zal maken van hun leven. Door de traumatische gebeurtenissen waaraan de minderjarigen zijn blootgesteld worden zij naar het oordeel van de kinderrechter ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het is noodzakelijk dat voor hen passende hulpverlening wordt ingezet, gericht op het onderzoeken en indien nodig behandelen van trauma’s, maar ook op het onderzoeken van de mogelijkheid voor contact tussen de kinderen en de vader, en – als die mogelijkheid wordt gezien – voor het regisseren van dat contact op een voor de minderjarigen veilige wijze. Daarbij dient ook aan de vader ondersteuning en hulpverlening te worden geboden. Ook is van belang dat moeder de juiste hulpverlening wordt geboden, zowel op mentaal vlak als op praktisch vlak. Zij heeft nauwelijks kans gekregen haar weg te vinden in de Nederlandse samenleving, en draagt nu in haar eentje de verzorging en opvoeding van zes kinderen. Om ervoor te zorgen dat de juiste hulpverlening ingezet wordt en dat daarin regie wordt gehouden aangezien de kinderrechter voorziet dat in dit gezin meerdere hulpverleners voor verschillende doelstellingen moeten worden ingezet, is het niet reëel om te veronderstellen dat dit in het vrijwillig kader kan. Complicerende factor is ook de zeer verstoorde verstandhouding tussen partijen, met aanzienlijke veiligheidsrisico’s voor de moeder, die mogelijk door de op handen zijnde echtscheidingsprocdure verder toenemen. Vader en moeder hebben bovendien haaks op elkaar staande visies over hetgeen tijdens hun huwelijkse samenleving is voorgevallen. Dit maakt dat een samenwerking op ouderniveau ten aanzien van de noodzakelijk in te zetten hulpverlening illusoir is en ook daarom is een verplicht kader nodig. Dit leidt tot het oordeel dat aan de hiervoor genoemde wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. Dit om ervoor te zorgen dat de kinderen in de eerste plaats een emotioneel en fysiek veilige en liefdevolle zorg- en opvoedsituatie zullen hebben, dat er duidelijkheid komt over hun woonperspectief, dat er zicht komt op hun emotionele ontwikkeling en mogelijk aanwezige trauma’s en daartoe zonodig hulpverlening wordt ingezet, dat zij een daginvulling zullen hebben en - voor zover van toepassing - naar school kunnen gaan en sociale contacten kunnen onderhouden, dat zij een moeder zullen hebben die voor hen fysiek en emotioneel beschikbaar is en dat er duidelijkheid komt over de toekomstige rol van de vader als ouder in hun leven en of/op welke wijze er tussen hem en de kinderen contact zal kunnen plaats vinden.
De kinderrechter zal daarom de minderjarigen onder toezicht stellen van de GI. Rekening houdend met de duur van de bestaande problematiek alsook de complexiteit daarvan, waarvoor naar inschatting van de Raad intensieve en langdurige begeleiding in een gedwongen kader noodzakelijk zal zijn zal de maatregel van ondertoezichtstelling worden uitgesproken voor een periode van twaalf maanden, als verzocht.
7.3
Ten aanzien van het verzoek tot machtiging om de minderjarigen bij moeder uit huis te plaatsen overweegt de kinderrechter als volgt. De kinderrechter deelt het standpunt van de Raad dat duidelijkheid en houvast bij alle betrokkenen omtrent het huidige verblijf van de minderjarigen bij de moeder, op dit moment zeer in het belang van de minderjarigen is. Om te bewerkstelligen dat dit in juridisch opzicht gewaarborgd is, is een machtiging tot uithuisplaatsing in deze zaak echter niet de aangewezen juridische weg. Een uithuisplaatsing is een beschermingsmaatregel van tijdelijke duur, erop gericht om de noodzakelijke hulp in te zetten en aldus een situatie te bereiken waarin een minderjarige weer veilig bij zijn ouder, waar het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft, kan opgroeien. In dit geval is tijdelijk verblijf bij een ouder, gericht op toekomstige terugkeer naar de andere ouder echter niet de doelstelling. Ouders zijn gehuwd, zodat de kinderen bij beide ouders hun hoofdverblijf hebben. Een echtscheidingsprocedure is op handen en daarin dient een beslissing te worden genomen over de toevertrouwing/het hoofdverblijf van de minderjarigen. Niets staat de moeder eraan in de weg om bij wijze van voorlopige voorziening in de echtscheidingsprocedure toevertrouwing van de minderjarigen aan haar te verzoeken, zoals haar advocaat – die ook haar belangen terzake de echtscheiding behartigt - ter zitting heeft beaamd. Bij toewijzing van dat verzoek, dat op korte termijn kan worden behandeld, is ook in juridisch opzicht gewaarborgd dat de kinderen thans bij de moeder verblijven en door haar worden verzorgd en opgevoed. Daarom zal het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing worden afgewezen.
De beslissing
De kinderrechter:
stelt de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] onder toezicht van de GI met ingang van 27 februari 2024 tot 27 februari 2025;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 door mr. Bollen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch