ECLI:NL:RBZWB:2024:2269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/02/419498 / FA RK 24/868
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om zorgmachtiging op basis van psychische stoornis

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1993. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling gehouden, waarbij betrokkene, zijn advocaat en verschillende zorgverleners aanwezig waren. Betrokkene woont semi-zelfstandig en heeft aangegeven open te staan voor ambulante zorg, maar heeft ook aangegeven dat hij zich niet herkent in de zorgen die over hem zijn geuit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, maar er zijn geen concrete feiten of omstandigheden die erop wijzen dat er op dat moment ernstig nadeel voor hem of zijn omgeving aanwezig was. De rechtbank heeft de zorgen van de betrokken zorgverleners wel begrepen, maar oordeelt dat de wettelijke criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging niet zijn voldaan. Het verzoek is dan ook afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat betrokkene zich volledig moet openstellen voor de geboden ambulante zorg om te voorkomen dat de situatie verslechtert.

De beslissing is mondeling gegeven door mr. Smits en is op 25 maart 2024 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419498 / FA RK 24/868
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 12 maart 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M.M.M. Heesmans te Roosendaal.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 26 februari 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 9 februari 2024;
- de medische verklaring van 1 februari 2024;
- een zorgplan van 30 januari 2024;
- een zorgkaart van 9 februari 2024;
- een afschrift van de justitiële documentatie en politiemutaties.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024 te [plaats], locatie GGZ WNB, [adres].
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 1], waarnemend casemanager;
- de heer [naam 2], wijkagent.
1.4
De officier is zoals hij reeds aangaf in zijn verzoek niet op de mondelinge behandeling verschenen en dus ook niet gehoord.

2.Verzoek

De officier van justitie verzoekt de rechtbank een zorgmachtiging te verlenen ten behoeve van betrokkene, voor de duur van zes maanden en voor de navolgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.

3.Standpunten

3.1
Betrokkene merkt op over zijn persoonlijke situatie dat hij semi zelfstandig woont, omdat daarvoor als voorwaarde geldt dat hij ambulante zorg en hulp accepteert. Hij stelt zich daar nog steeds voor open. Wel komt het voor, ook omdat er meerdere hulpverlenende instanties bij hem betrokken zijn die met hem gespreksafspraken maken, dat hij daarvoor soms niet of moeilijk bereikbaar is. Hij gebruikt momenteel geen medicatie. Op de vraag van de behandelend rechter hoe hij aankijkt tegen de zorgen die er over hem zijn, zoals in de stukken weergegeven, antwoordt betrokkene dat hij zich daarin niet als zodanig herkent. Zijn woning is voldoende schoon en in zijn directe woonomgeving ervaart hij geen problemen.
3.2
De waarnemend casemanager brengt naar voren dat gebleken is van signalen die erop duiden dat de situatie van betrokkene verslechtert. De betrokken zorgverlening vindt moeilijker ingang en aansluiting bij betrokkene, wat het lastig maakt de ambulante zorg- en gesprekscontacten doorgang te laten vinden en zicht te houden op zijn situatie. Betrokkene is bovendien gestopt met medicatiegebruik in orale vorm. De ervaring heeft geleerd wanneer betrokkene stopt met medicatie gebruik de psychotische klachten toenemen. De familie van betrokkene - waaronder meer specifiek zijn moeder - hebben hun zorgen geuit, te weten met name over de toestand van zijn woning en zijn financiën. Deze zorgen worden door de betrokken zorgverleners gedeeld, waarbij mede een rol speelt dat betrokkene zich de laatste tijd meer terugtrekt uit het sociale leven, hij nog steeds kampt met paranoïde gedachten en er mogelijk ook sprake is van suïcidaliteit. Ten slotte achten zij het relevant dat enige tijd geleden er nog meldingen werden ontvangen duidend op door betrokkene veroorzaakte overlast voor zijn directe woonomgeving. Om de aldus beschreven zorgelijke situatie te doen keren is op dit moment klinische zorg in een verplicht kader noodzakelijk. Betrokkene kan dan opnieuw op medicatie worden ingesteld en zodra dit voldoende verantwoord wordt geacht in ambulante vorm verder worden behandeld.
Als de op dit moment noodzakelijke zorgvormen benoemt zij het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles, het beperken van de bewegingsvrijheid, het opnemen in een accommodatie en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten. Voor de overige verzochte zorgvormen ontbreekt in haar visie ofwel op dit moment de noodzaak, ofwel beschikt zij over onvoldoende gegevens waaruit de noodzaak tot toepassing van deze zorgvormen blijkt.
3.3
Op de vraag van de behandelend rechter welke gegevens er bekend zijn omtrent overlast gevend gedrag van betrokkene in de afgelopen periode antwoordt de wijkagent dat begin december 2023 sprake was van meldingen duidend op door betrokkene met name in de avonduren veroorzaakt geluidsoverlast. Betrokkene heeft vervolgens tijdelijk bij zijn moeder verbleven waarop hij begin januari 2024 naar zijn woning is teruggekeerd. Vanaf toen zijn er geen meldingen meer omtrent (geluids)overlast ontvangen.
3.4
De advocaat van betrokkene voert aan dat haar uit het voorgesprek met betrokkene is gebleken dat hij zich niet herkent in de inhoud van de medische verklaring, meer specifiek waar dit betreft het bestaan van of het risico op ernstig nadeel zoals omschreven. Kennelijk zijn er zorgen dat betrokkene zich in een situatie bevindt waarin hij dreigt af te glijden, echter worden die in de stukken nergens voldoende concreet gemaakt of anderszins onderbouwd. Betrokkene heeft immers thuis zijn normale bezigheden, zijn woning is voldoende schoon en zijn financiële zaken worden waargenomen middels bewind voering. Wel erkent betrokkene dat er meldingen met betrekking tot overlast zijn geweest; echter blijkt uit de onderliggende gegevens dat die intussen sterk verouderd zijn, nu er sinds de laatste terugkeer in zijn woning geen meldingen meer zijn geweest. Namens betrokkene verzoekt zij daarom op laatst genoemde grond primair het voorliggend verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging af te wijzen. In het geval dat de rechtbank daarover anders mocht oordelen luidt haar subsidiaire standpunt dat de zorgmachtiging dient te worden beperkt tot alleen het verplicht kunnen toepassen van medicatie toediening, het verrichten van medische controles en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten onder afwijzing van het meer of anders verzochte.

4.Beoordeling

4.1
Uit de overgelegde stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofrenie-spectrum- en andere psychotische stoornissen, middel gerelateerde en verslavings-stoornissen.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt eveneens uit de stukken en het behandelde tijdens de mondelinge behandeling dat er ten minste zorgen zijn over (het risico op) ernstig nadeel als gevolg van het uit de voormelde psychische stoornis voortvloeiend gedrag van betrokkene. De rechtbank begrijpt deze zorgen, in elk geval voor zover deze zien op een mogelijke kans op maatschappelijke teloorgang en verwaarlozing. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de stoornis van betrokkene een chronisch karakter kent en betrokkene met de daarvoor door zijn behandelaar voorgeschreven medicatie enige tijd geleden is gestopt. Bovendien heeft de betrokken ambulante zorgverlening ervaren dat betrokkene het contact vaker afhoudt en er daardoor te weinig zicht kan worden gehouden op zijn (woon)situatie. Daar staat echter tegenover dat uit de thans beschikbare gegevens niet is gebleken van concrete feiten en/of omstandigheden die erop wijzen dat bedoeld ernstig nadeel zich op dit moment (al) voordoet. Dit geldt evenzeer voor een mogelijk aanwezig risico op ernstig financieel nadeel, nu er sprake is van bewindvoering. Voorts is komen vast te staan dat overlast gevend gedrag gedurende de periode vanaf begin januari 2024 tot heden niet meer aan de orde is. Evenmin is uit de stukken en de mondelinge behandeling gebleken van concrete aanwijzingen die erop wijzen dat bij betrokkene op dit moment van suïcidaliteit sprake is.
Op grond van de hiervóór beschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat thans aan de wettelijke criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging niet wordt voldaan. De rechtbank zal daarom het daartoe strekkend verzoek afwijzen.
4.3
Het vorenstaande laat geheel onverlet dat de rechtbank de aanwezige zorgen bij de betrokken Ggz zorgverlening begrijpt en ook in zoverre deelt dat hij zich alsnog volledig dient open te stellen voor de geboden ambulante zorg, daaraan mee dient te werken en adviezen dient op te volgen ter voorkoming dat het ernstig nadeel zodanige vormen gaat aannemen dat ter afwending daarvan alsnog zorg in verplichte vorm noodzakelijk wordt.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Smits, rechter en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 in tegenwoordigheid van Baremans als griffier, en op 25 maart 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.